ECLI:NL:GHAMS:2018:4541

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 september 2018
Publicatiedatum
10 december 2018
Zaaknummer
23-002859-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlaten plaats ongeval door bestuurder onder invloed van GHB en cocaïne

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 28 september 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1973, werd beschuldigd van het verlaten van de plaats van een ongeval en het besturen van een voertuig onder invloed van GHB en cocaïne. Op 26 mei 2014 veroorzaakte de verdachte een verkeersongeval op de A8 te Oostzaan, waarbij hij met hoge snelheid tegen een andere auto aanreed. De aanrijding resulteerde in aanzienlijke schade en letsel voor de inzittenden van de andere auto. Na het ongeval verliet de verdachte de plaats van het ongeval, wat leidde tot de beschuldiging van het verlaten van de plaats van het ongeval. Het hof oordeelde dat de verdachte zich bewust was van de gevolgen van zijn handelen en dat hij de plaats van het ongeval had verlaten. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van één week, een taakstraf van 120 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 48 maanden. In hoger beroep werd de taakstraf verhoogd naar 200 uren en de ontzegging van de rijbevoegdheid werd deels voorwaardelijk opgelegd. Het hof hield rekening met de positieve ontwikkelingen in het leven van de verdachte, waaronder het stoppen met GHB-gebruik en het verkrijgen van een nieuwe baan. Het hof benadrukte de ernst van de feiten en de verantwoordelijkheid van de verdachte in het verkeer.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-002859-17
Datum uitspraak: 28 september 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 25 juli 2017 in de strafzaak onder de parketnummers 15-123236-14 en 96-080086-12 (TUL) tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1973,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 18 september 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 26 mei 2014 te Oostzaan als bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, terwijl hij verkeerde onder zodanige invloed van een stof, te weten GHB en/of cocaïne en/of benzodiazepinen (desmethyldiazepam), waarvan hij wist of redelijkerwijs moest weten, dat het gebruik daarvan - al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof - de rijvaardigheid kon verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht;
2:
hij, als degene door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt, welke gedraging hij al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig had verricht en welk verkeersongeval had plaatsgevonden in Oostzaan op/aan de A8, op of omstreeks 26 mei 2014 de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] ) letsel en/of schade was toegebracht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een enigszins andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Bewijsoverweging ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit van het onder 2 ten laste gelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte door de toestand waarin hij na het ongeval verkeerde zich niet in meer of mindere mate ervan bewust is geweest dat hij schade en/of letsel aan anderen had toegebracht. Daarnaast kan niet worden vastgesteld dat de verdachte de plaats van het ongeval heeft verlaten omdat hij alleen een klein stukje is weggelopen om zichzelf in veiligheid te brengen, aldus de raadsman.
Het hof overweegt als volgt.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte op 26 mei 2014 onder invloed van cocaïne en GHB in een Volkswagen Golf op de rechter rijbaan van de A8 reed. Ter hoogte van Oostzaan is hij met hoge snelheid tegen de voor hem rijdende Seat Leon, waarvan [slachtoffer 1] de bestuurder was, aangereden. Door deze aanrijding is de Seat Leon over de kop gevlogen, over de vangrail geslagen en dwars op de linker rijbaan van de A8, waarop het verkeer in tegengestelde richting reed, terechtgekomen. De Volkswagen Golf van de verdachte is, met geactiveerde airbags, ongeveer 205 meter na de plaats van de aanrijding op de rechter rijbaan tot stilstand gekomen. De Seat Leon vertoonde rondom aanrijdingsschade. De bestuurder had enkele (ernstige) schaafwonden.
Politieambtenaren zijn op zoek gegaan naar de bestuurder van de Volkswagen Golf en na ongeveer honderd meter lopen, zagen zij de verdachte lopen. Even later werd de verdachte liggend aangetroffen in een bosschage ter hoogte van een sloot. De verdachte vertelde hen dat hij een ongeluk had gehad.
Het hof leidt uit het voorgaande af dat de verdachte wist dat hij een ongeval heeft veroorzaakt. Hij is met dusdanig hoge snelheid tegen de Seat Leon, waarin Uiterloo reed, aangereden dat deze auto over de kop sloeg en dat de airbags van de auto van de verdachte werden geactiveerd. Er is geen enkele reden om ervan uit te gaan dat hij zich op dat moment in het geheel niet bewust was van zijn omgeving. De klap was zo groot dat de verdachte minst genomen redelijkerwijs moest vermoeden dat de bestuurder van deze Seat Leon verwondingen had opgelopen en aan diens auto schade was toegebracht.
Vervolgens is de verdachte op enige afstand van zijn auto, lopend achter de vangrail en het geluidsscherm aangetroffen waarna hij in een bosschage is gaan liggen. Deze gedraging kan naar zijn uiterlijke verschijningsvorm niet anders worden geduid dan als het verlaten van de plek van het ongeval.
Derhalve verwerpt het hof de verweren van de raadsman en acht het hof het onder 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij op 26 mei 2014 te Oostzaan als bestuurder van een voertuig, personenauto, dit voertuig heeft bestuurd, terwijl hij verkeerde onder zodanige invloed van GHB en cocaïne, waarvan hij wist dat het gebruik daarvan - al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof - de rijvaardigheid kon verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moest worden geacht.
2:
hij, als degene door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt, welke gedraging hij als bestuurder van een motorrijtuig had verricht en welk verkeersongeval had plaatsgevonden in Oostzaan op de A8, op 26 mei 2014 de voornoemde plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander, te weten [slachtoffer 1] , letsel en schade was toegebracht.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 8, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 week, een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, en, kennelijk ook voor beide feiten tezamen, de ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 48 maanden met aftrek.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 200 uren, subsidiair 100 dagen hechtenis, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 48 maanden.
De raadsman heeft verzocht de ontzegging van de rijbevoegdheid geheel voorwaardelijk op te leggen, omdat de verdachte zijn leven op orde heeft gekregen, niet recentelijk is veroordeeld en zijn baan kwijtraakt als hij niet over een rijbewijs beschikt.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het besturen van een personenauto terwijl hij onder invloed was van GHB en cocaïne. Door zo te handelen heeft hij de verkeersveiligheid ernstig in gevaar gebracht. Hij heeft vervolgens op de snelweg een ongeval veroorzaakt door tegen zijn voorligger aan te rijden, die vervolgens over de middenberm is gelanceerd en op de weghelft voor het verkeer vanuit de tegengestelde richting terecht is gekomen. Een daar rijdende automobilist kon zijn voertuig niet meer tot stilstand brengen en is tegen de Seat aangebotst, waarna een derde auto tegen de geleiderail is aangebotst. De verdachte heeft vervolgens de plaats van het ongeval verlaten zonder zijn identiteit bekend te maken, terwijl hij redelijkerwijs moest weten dat daardoor schade was ontstaan aan de Seat en letsel aan de inzittende van die auto was toegebracht. Zodoende heeft hij zich onttrokken aan de verantwoordelijkheid die rust op elke verkeersdeelnemer en heeft hij de mogelijkheden voor de gedupeerde om de schade te verhalen kunnen bemoeilijken.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 6 september 2018 is hij eerder voor verkeersdelicten, waaronder rijden onder invloed, onherroepelijk veroordeeld. Dit weegt in zijn nadeel.
Het voorgaande brengt met zich dat in beginsel een gevangenisstraf alsmede – ten aanzien van feit 1 – een ontzegging van de rijbevoegdheid van zeer aanzienlijke duur, passend en geboden zou zijn.
Uit het verhandelde ter terechtzitting en een over de verdachte opgemaakt reclasseringsrapport van 21 mei 2018 is het hof evenwel gebleken dat het leven van de verdachte, naar het zich laat aanzien, een positieve wending heeft genomen. Na een moeilijke periode waarin de verdachte veel GHB gebruikte, lijkt dit gebruik nu te zijn gestopt. Na een onderzoek door het CBR is de verdachte rijgeschikt bevonden en hij heeft zijn rijbewijs in juni 2017 retour gekregen. De verdachte heeft een baan en functioneert aldaar naar volle tevredenheid van zijn werkgever. De verdachte heeft een stabiele relatie en is na deze moeilijke periode, sinds 2014, niet meer in verband met nieuwe delicten in aanraking gekomen met politie en justitie.
Het hof overweegt dat het in het belang van de verdachte én van de samenleving is dat deze positief te waarderen ontwikkelingen worden voortgezet. Het hof neemt daarbij tevens in aanmerking dat sinds de bewezenverklaarde feiten meer dan vier jaren zijn verstreken.
Het voorgaande geeft het hof aanleiding slechts ter zake van feit 1 tot ontzegging van de rijbevoegdheid over te gaan, van kortere duur dan geëist, en deze voorts deels in voorwaardelijke vorm op te leggen teneinde de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw een verkeersdelict te plegen. Het hof acht het onder 1 bewezenverklaarde feit te ernstig, mede bezien in het licht van de recidive van de verdachte en het feit dat hij na het begaan van de onderhavige misdrijven opnieuw een soortgelijk misdrijf heeft gepleegd, waarvoor hij bij onherroepelijk vonnis is veroordeeld, om te kunnen volstaan met een geheel voorwaardelijke rijontzegging, zoals bepleit door de raadsman.
Bovendien rechtvaardigt de ernst van de bewezen verklaarde feiten daarnaast de oplegging van een forse taakstraf.
Gelet op de ernst van de feiten en met inachtneming van artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht zal het hof tevens een gevangenisstraf voor de duur van één dag opleggen.
Het hof acht, alles afwegende, voor het onder 1 en 2 tenlastegelegde een gevangenisstraf alsmede een taakstraf en voor het onder 1 tenlastegelegde een ontzegging van de rijbevoegdheid voor na te melden duur, passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 7, 8, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 16 januari 2013 opgelegde voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van twaalf maanden met een proeftijd van twee jaren.
Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde. De advocaat-generaal en de raadsman hebben zich op het standpunt gesteld dat de vordering tenuitvoerlegging dient te worden afgewezen, gelet op de positieve ontwikkelingen in het leven van de verdachte.
Het hof overweegt als volgt.
Gebleken is dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom kan de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast. Gelet op het standpunt van de advocaat-generaal en het tijdsverloop sinds de vordering ziet het hof aanleiding om dat slechts voor een gedeelte van die straf te doen. Een afwijzing van de gehele vordering acht het hof niet aan de orde, nu de verdachte tijdens de proeftijd een soortgelijk feit heeft begaan.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) dag.
Veroordeelt de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde tot een
taakstrafvoor de duur van
200 (tweehonderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
100 (honderd) dagen hechtenis.
Ontzegt de verdachte ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
30 (dertig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de bijkomende straf van ontzegging, groot
10 (tien) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip, waarop deze uitspraak voor wat betreft de in artikel 179 van die wet genoemde bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van bovengenoemde bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast de tenuitvoerlegging van een
gedeeltevan de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 16 januari 2013, parketnummer 96-080086-12, te weten de ontzegging van de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. F.M.D. Aardema, mr. C.N. Dalebout en mr. M.L.M. van der Voet, in tegenwoordigheid van mr. A. Stronkhorst, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
28 september 2018.
De voorzitter en de griffier zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.