ECLI:NL:GHAMS:2018:4538

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 november 2018
Publicatiedatum
10 december 2018
Zaaknummer
23-002461-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van mishandeling door buitengewoon opsporingsambtenaar op grond van uitvoering wettelijk voorschrift

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 23 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, een buitengewoon opsporingsambtenaar, was eerder vrijgesproken van mishandeling in twee gevoegde strafzaken. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak in de tweede zaak. In de eerste zaak, waarin de verdachte werd beschuldigd van het mishandelen van [slachtoffer 1], heeft het hof vastgesteld dat de verdachte inderdaad geweldshandelingen heeft gepleegd. De verdachte heeft erkend dat hij de ten laste gelegde handelingen heeft verricht, maar het hof oordeelde dat hij handelde ter uitvoering van een wettelijk voorschrift, zoals vastgelegd in artikel 42 van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte had geweld gebruikt tijdens de aanhouding van [slachtoffer 2], die zich agressief had gedragen. Het hof oordeelde dat de wederrechtelijkheid van de mishandeling niet kon worden bewezen, waardoor de verdachte werd vrijgesproken van de beschuldiging in de tweede zaak. Het hof heeft de strafbaarheid van de verdachte in de eerste zaak vastgesteld en hem veroordeeld tot een geldboete van € 500,- en 10 dagen hechtenis, voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van opsporingsambtenaren en de noodzaak om geweld proportioneel te gebruiken in het kader van hun taken.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002461-17
datum uitspraak: 23 november 2018
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 28 juni 2017 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 13-241715-16 (hierna: zaak A) en 13-046545-17 (hierna: zaak B) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1988,
adres: [adres].

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door politierechter in de rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem in de zaak B (parketnummer 13-046545-17) onder 1 en 2 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 9 november 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlasteleggingen

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Zaak A (parketnummer 13-241715-16):
1:
hij op of omstreeks 22 augustus 2016 te Amsterdam [slachtoffer 1] heeft mishandeld door deze op, tegen of in het gezicht, althans op of tegen het hoofd te slaan of stompen en/of door die [slachtoffer 1] tegen het lichaam te duwen.
Zaak B (parketnummer 13-046545-17) (gevoegd):
3:
hij op of omstreeks 19 november 2016 te Amsterdam, althans in Nederland, [slachtoffer 2] heeft mishandeld door
- voornoemde [slachtoffer 2] met kracht vast te pakken en te duwen tegen/over een roltrap en/of een reling/leuning behorende bij die roltrap en/of
- voornoemde [slachtoffer 2] op zodanige manier vast te pakken en/of te duwen dat [slachtoffer 2] (hard) ten val is gekomen en/of
- voornoemde [slachtoffer 2] te schoppen en/of te trappen en/of te slaan en/of te stompen en/of
-(met kracht) voornoemde [slachtoffer 2] een knietje te geven in zijn/haar rug.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis, voor zover dat in hoger beroep aan het oordeel van het hof is onderworpen, zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de politierechter.

Vrijspraak

Verdachte was in de nacht van 19 november 2016 als buitengewone opsporingsambtenaar werkzaam op het Centraal Station in Amsterdam. In die nacht heeft de verdachte [slachtoffer 2] aangehouden, waarbij beide partijen op de grond terecht zijn gekomen en de verdachte onder andere een knietje in de rug van [slachtoffer 2] heeft gegeven. De verdachte heeft ook erkend dat hij de ten laste gelegde handelingen heeft verricht.
Het hof acht dan ook, gelet op het voorgaande, bewezen dat de verdachte geweldshandelingen heeft gepleegd jegens [slachtoffer 2]. Het hof is echter met de raadsvrouw van oordeel dat de verdachte een geslaagd beroep op artikel 42 van het Wetboek van Strafrecht toekomt en heeft gehandeld ter uitvoering van een wettelijk voorschrift. Het hof overweegt daartoe dat [slachtoffer 2] zelf heeft verklaard te hebben gescholden jegens de verdachte en hem te hebben geduwd en geslagen. Op grond van artikel 7, negende lid, van de Politiewet en artikel 37 van de Ambtsinstructie voor de politie, Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren, was de verdachte gerechtigd om gelet om deze omstandigheden bij de aanhouding van [slachtoffer 2] gepast geweld te gebruiken.
Aangezien daardoor de wederrechtelijkheid, die impliciet besloten ligt in het bestanddeel “mishandeld”, niet kan worden bewezen, dient de verdachte te worden vrijgesproken van het onder zaak B feit 3 ten laste gelegde feit.

Bewijsoverweging

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder zaak A ten laste gelegde, de mishandeling van [slachtoffer 1], nu slechts bewezen kan worden dat sprake is geweest van duw- en trekwerk en er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat de verdachte aangever heeft gestompt. Aldus is geen sprake van mishandeling.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt als volgt.
Het hof heeft naast de aangifte acht geslagen op de getuigenverklaring van [getuige], die zeer gedetailleerd heeft verklaard over het incident en heeft verklaard dat de verdachte een stomp in het gezicht van aangever heeft gegeven. Dit wordt tevens ondersteund door het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten aangaande de camerabeelden van het incident, waaruit blijkt dat aangever direct na het incident met de verdachte aan zijn linkeroogkas voelt.
Op grond van het bovenstaande is het hof van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte aangever in het gezicht heeft gestompt.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak A (parketnummer 13-241715-16) ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij op 22 augustus 2016 te Amsterdam [slachtoffer 1] heeft mishandeld door deze tegen het gezicht te stompen.
Hetgeen in de zaak A (parketnummer 13-241715-16) meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de hieronder opgenomen bewijsmiddelen zijn vervat.

Bewijsmiddelen

1.
Het hof neemt over uit het proces-verbaal dat één geheel uitmaakt met de aantekening van het mondelinge vonnis waarvan beroep, de bewijsmiddelen 2 en 3.
2.
Een proces-verbaal met nummer PL1300-2016181705-11 van 5 september 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant] (doorgenummerde pagina 28).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant:
Ik heb de beelden uitgekeken welke ik ter beschikking gesteld heb gekregen door de NS prorail. Ik, verbalisant, zie op enig ogenblik dat aangever in beeld komt met bril op. Wat later is hij zonder bril op zijn neus in beeld en vervolgens wordt zijn bril door iemand anders aan hem aangereikt. Tevens is te zien dat de aangever aan zijn linker oog(kas) voelt.
3.
De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 9 november 2018.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Ik was op 22 augustus 2016 op het Centraal Station van Amsterdam aanwezig bij het incident met [slachtoffer 1] [aangever].

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in de zaak A bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in de zaak A bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het in de zaak A bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 20 uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 10 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder zaak A ten laste gelegde zal worden vrijgesproken en voor het onder zaak B ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 750,- subsidiair 15 dagen hechtenis indien deze geldboete niet wordt voldaan.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder deze is begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling, door aangever in het gezicht te stompen. Aangever heeft hierdoor pijn ondervonden. Door aldus te handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangever. Bovendien neemt het hof daarbij in aanmerking dat de verdachte deze mishandeling heeft gepleegd tijdens de uitvoering van zijn werkzaamheden als buitengewoon opsporingsambtenaar. Een functie die bedoeld is om de veiligheid van personen te garanderen en waarbij het juist van belang is om de-escalerend op te treden. Het hof ziet derhalve geen aanleiding om te volstaan met de toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, zoals door de raadsvrouw van de verdachte ter terechtzitting is bepleit. Het hof heeft bij het bepalen van de straf wel acht geslagen op het feit dat de verdachte inmiddels zijn baan als buitengewoon opsporingsambtenaar is kwijtgeraakt waardoor hij reeds met de consequenties van zijn handelen is geconfronteerd. Ter terechtzitting in hoger beroep is het hof gebleken dat dit de verdachte zeer heeft geraakt.
Het hof acht, alles afwegende, een voorwaardelijke geldboete van na te melden hoogte passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-046545-17 onder 1 en 2 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis, voor zover dat aan het oordeel van het hof is onderworpen, en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 13-046545-17 onder 3 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 13-241715-16 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 13-241715-16 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 500,00 (vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.P. den Otter, mr. N.A. Schimmel en mr. A.M. van Amsterdam, in tegenwoordigheid van mr. N.E.M Keereweer, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 23 november 2018.
[......]
.