ECLI:NL:GHAMS:2018:4537

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 november 2018
Publicatiedatum
10 december 2018
Zaaknummer
23-003419-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Amsterdam inzake poging tot woninginbraak en wapenbezit

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 23 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 8 september 2016. De verdachte, geboren in 1996 en thans gedetineerd in Detentiecentrum Alphen aan den Rijn, was beschuldigd van poging tot woninginbraak en het voorhanden hebben van een verboden wapen, een stiletto. De tenlastelegging betrof een incident op 1 februari 2015 te Amstelveen, waarbij de verdachte samen met een medeverdachte een woning wilde inbreken. Het hof heeft de zaak beoordeeld op basis van getuigenverklaringen en proces-verbaal van de politie. De verdediging voerde aan dat het bewijs niet voldoende was, maar het hof oordeelde dat de getuigenverklaringen voldoende steun boden voor de bewezenverklaring van de poging tot woninginbraak. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachte op het moment van de inbraak in de buurt waren en dat hun signalement overeenkwam met dat van de mannen die door getuigen waren waargenomen. De verdachte heeft geen overtuigende verklaring gegeven voor zijn aanwezigheid ter plaatse. Het hof heeft de eerdere veroordeling van de rechtbank vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren en 90 dagen hechtenis, met inachtneming van de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. Tevens is de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding toegewezen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003419-16
datum uitspraak: 23 november 2018
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 8 september 2016 in de strafzaak onder parketnummer 13-674205-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1996,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in Detentiecentrum Alphen aan den Rijn te Alphen aan den Rijn.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 9 november 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 1 februari 2015 te Amstelveen, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een woning aan de [adres] weg te nemen goed(eren) en/of geld van zijn/hun gading, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en zich daarbij de toegang tot voornoemde woning te verschaffen en/of die/dat weg te nemen goed(eren) en/of geld van zijn/hun gading onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking, met één of meer van zijn mededader(s), in elk geval alleen, naar voornoemde woning is toegegaan, waarna hij en/of zijn mededader(s) een ruit van een toegangsdeur van voornoemde woning heeft/hebben ingeslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2:
hij op of omstreeks 01 februari 2015 te Amstelveen, in elk geval in Nederland, (een) wapen(s) van categorie I onder 7°, te weten een stiletto, zijnde (een) voorwerp(en) vermeld op lijst a of lijst b van de bij de Regeling Wapens en Munitie behorende bijlage I, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere straf komt dan de rechtbank en de bewijsbeslissing laat steunen op deels andere gronden.

Bewijsoverweging

De raadsvrouw heeft met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde betoogd dat op grond van het bewijs niet kan worden vastgesteld dat de man die uit de woning kwam een blauw/groen jack aan had met een opvallende baan op de rug. De raadsvrouw heeft erop gewezen dat de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] in elkaars bijzijn zijn gehoord. De getuige [getuige 2] heeft echter de man die uit de woning kwam niet zelf waargenomen. Het betreft een aanname dat die man het signalement had van de man die zij naderhand heeft gezien.
Het hof volgt de verdediging daarin niet. Uit het proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 1] bij de politie blijkt dat deze getuige een man heeft gezien die uit de woning kwam. Ook beschrijft de getuige [getuige 1] een andere man die voor de woning stond. Deze mannen liepen samen weg. Getuige [getuige 1] heeft daarbij een beschrijving gegeven van de man die uit de woning kwam; deze had een blauw-groenkleurig trainingsjack met een heel opvallende oranje baan op zijn rug. De getuige vertelt daarbij dat hij op dat moment van zijn vrouw (het hof begrijpt: getuige [getuige 2] ) hoorde dat de baan over de mouwen doorliep. Het hof stelt dan ook vast dat de getuige [getuige 1] in zijn verklaring expliciet onderscheid maakt in die aspecten van het signalement die hij zelf heeft waargenomen en feiten die de getuige [getuige 2] heeft waargenomen. Anders dan de verdediging heeft betoogd berust het signalement van de man die de woning uit kwam, dan ook niet op een aanname maar op de eigen waarneming van de getuige [getuige 1] .
Het hof is van oordeel dat bewezen kan worden dat de verdachte zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan een poging tot woninginbraak. Vast staat dat de verdachte voorafgaand aan de inbraak samen met zijn medeverdachte in de Opel Combo zat, die voor de woning van de getuige [getuige 1] stond, en zij daar door hem zijn waargenomen. De getuige [getuige 1] en zijn echtgenote [getuige 2] , hebben twee mannen gezien bij de woning waar is ingebroken. Het door de getuigen gegeven signalement van deze mannen, in het bijzonder de omschrijving van de jas van de medeverdachte, die uit de woning kwam, met een opvallende oranjekleurige baan over de rug en mouwen komt overeen met dat van verdachte en zijn mededader ten tijde van de aanhouding. Tot slot zit er een kort tijdsbestek tussen het plegen van het delict en het aanhouden van de verdachten. De verdachte heeft voorts ter zitting in hoger beroep verklaard dat hij steeds samen met de medeverdachte [medeverdachte] was.
De verdachte heeft geen verklaring afgelegd over hun rolverdeling. Zonder aannemelijk geworden verklaring moet ervan worden uitgegaan dat zowel de verdachte als de medeverdachte als medeplegers betrokken waren bij het ten laste gelegde feit.
Het door de verdediging naar voren gebracht alternatieve scenario, dat er op neerkomt dat niet de verdachte maar iemand anders in de woning aan de [adres] is geweest en dat de verdachte slechts in de buurt was om een vriendin op te zoeken, wordt weerlegd door de inhoud van het bewijs. Daarbij komt dat de verklaringen van de verdachte wisselend zijn (eerst een vriend en later een vriendin) en niet verifieerbaar. Verdachte heeft niet de naam willen noemen van de vriendin die hij zou hebben willen ontmoeten. Ook anderszins is het door de verdediging geschetste alternatieve scenario niet aannemelijk geworden.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij op 1 februari 2015 te Amstelveen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een woning aan de [adres] weg te nemen goed(eren) en/of geld van hun gading, toebehorende aan [slachtoffer] , en zich daarbij de toegang tot voornoemde woning te verschaffen door middel van braak, met zijn mededader, naar voornoemde woning is toegegaan, waarna hij en/of zijn mededader een ruit van een toegangsdeur van voornoemde woning heeft/hebben ingeslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2:
hij op 01 februari 2015 te Amstelveen, een wapen van categorie I onder 7°, te weten een stiletto, zijnde een voorwerp vermeld op lijst a of lijst b van de bij de Regeling Wapens en Munitie behorende bijlage I, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de hieronder opgenomen bewijsmiddelen zijn vervat.

Bewijsmiddelen

1.
Het hof neemt over de bewijsmiddelen zoals vermeld in de aanvulling verkort vonnis waarvan beroep onder de nummers 1, 2, 3, 4, 5, 6 en 7.
2.
Een proces-verbaal met nummer PL1300-2015024646-19 van 2 februari 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , doorgenummerde pagina 15.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisanten:
Naar aanleiding van de aanhouding van de verdachten [medeverdachte] en [verdachte] ter zake woning inbraak in [adres] te Amstelveen, hebben wij, verbalisanten, met toestemming van beide verdachten foto’s gemaakt van de kleding die de verdachten droegen tijdens deze aanhouding.
Verdachte [medeverdachte] droeg de volgende kleding:
-
Donkerkleurige trainingsbroek met Nederlands elftal embleem.
-
Blauwkleurig trainingsjack voorzien van oranjekleurige baan over de rugzijde en de mouwen van dit trainingsjack.
-
Daaronder een grijskleurige trainingsjack met capuchon.
Verdachte [verdachte] droeg de volgende kleding:
-
Zwarte jas van het merk Guess.
-
Zwarte trainingsbroek van het merk Nike.
-
Beige sportschoenen van het merk Adidas.
3.
De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 9 november 2018.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Ten aanzien van feit 1Ik zat op 1 februari 2015 inderdaad samen met [medeverdachte] in die Opel Combo. Wij zijn de hele avond bij elkaar geweest.
Ten aanzien van feit 2Ik beken het onder 2 ten laste gelegde feit, de stiletto was van mij.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf en maatregel

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met aftrek van de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf en maatregel als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsvrouw heeft betoogd dat indien het ten laste gelegde feit kan worden bewezen bij de strafoplegging rekening dient te worden gehouden met de (gewijzigde) persoonlijke omstandigheden van de verdachte, het feit dat sprake is van een oud feit en de toepassing van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een poging tot inbraak in een woning. Dit feit heeft overlast en schade veroorzaakt. De verdachte heeft met zijn handelen een gebrek aan respect voor het eigendomsrecht van anderen aan de dag gelegd. Bovendien kunnen dergelijke feiten gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving doen ontstaan dan wel versterken. Het hof rekent dit de verdachte aan. Daarnaast heeft de verdachte een stiletto voorhanden gehad, terwijl hij wist dat dit een verboden wapen betrof.
Ten nadele van de verdachte weegt het hof mee dat hij blijkens een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 18 oktober 2018 eerder voor soortgelijke feiten onherroepelijk is veroordeeld.
Het hof heeft voorts rekening gehouden met de (in positieve zin) gewijzigde persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals deze uit een voortgangsverslag van de reclassering van 14 februari 2018 blijken en ter terechtzitting in hoger beroep door de verdachte en zijn raadsvrouw naar voren zijn gebracht. Zo beschikt de verdachte over een vaste woonplaats, een arbeidsovereenkomst en heeft hij baat bij zijn behandeling bij I-psy. Het hof wil de verdachte een kans geven de in geslagen weg voort te zetten.
Het hof heeft tevens acht geslagen op de omstandigheid, dat in deze zaak in hoger beroep de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreven. Namens de verdachte is op 14 september 2016 hoger beroep ingesteld en het hof eerst heden op 23 november 2018 arrest wijst, derhalve is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn met ruim twee maanden. Deze geringe overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep is door het hof verdisconteerd in de gekozen strafsoort.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 80,87. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 22c, 22d, 36f, 45, 57, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
180 (honderdtachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
90 (negentig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 80,87 (tachtig euro en zevenentachtig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd Z. Amani Shoorbarik, ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 80,87 (tachtig euro en zevenentachtig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
1 (één) dag hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. van Amsterdam, mr. N.A. Schimmel en mr. R.P. den Otter, in tegenwoordigheid van mr. N.E.M Keereweer, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 23 november 2018.
[…]