ECLI:NL:GHAMS:2018:4535

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 november 2018
Publicatiedatum
10 december 2018
Zaaknummer
23-003298-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Noord-Holland inzake opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 27 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 14 september 2017. De verdachte, geboren in 1972, werd beschuldigd van het opzettelijk vervoeren van ongeveer 3019 gram opium op 23 september 2014 te Nieuw-Vennep. Tijdens de zitting in hoger beroep op 13 november 2018 heeft de verdachte ontkend op de hoogte te zijn geweest van de opium in zijn auto, en stelde dat een vriend de drugs daar had achtergelaten terwijl hij in het buitenland verbleef. Het hof oordeelde dat de verklaring van de verdachte ongeloofwaardig was, gezien de omstandigheden en de hoeveelheid opium die in zijn auto was aangetroffen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de Opiumwet en heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden en een geldboete van € 10.010,00, bij gebreke van betaling te vervangen door 85 dagen hechtenis. Het hof heeft de ernst van het feit en de eerdere veroordelingen van de verdachte in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003298-17
datum uitspraak: 27 november 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 14 september 2017 in de strafzaak onder parketnummer 15-872132-14 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1972,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 13 november 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 23 september 2014 te Nieuw-Vennep, gemeente Haarlemmermeer, en/of (elders) in Nederland, opzettelijk heeft vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 3019 gram (bruto), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende opium, zijnde opium een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal om proces-economische redenen worden vernietigd.

Bespreking bewijsverweer

De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verzocht de verdachte vrij te spreken van het tenlastegelegde feit. De verdachte ontkent dat hij zich bewust was/wetenschap had van de aanwezigheid van opium in zijn auto. Op basis van het dossier kan niet kan worden bewezen dat de verdachte opzet heeft gehad op het vervoeren en het aanwezig hebben van verdovende middelen. De in zijn auto aangetroffen opium moet van een vriend van de verdachte zijn geweest aan wie de verdachte, tijdens zijn verblijf in het buitenland, zijn huis en auto ter beschikking had gesteld, aldus de raadsman.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Op 23 september 2014 zijn in de auto van de verdachte bij een controle op basis van de Wegenverkeerswet 1994, drie pakketten met in totaal 3.109 gram opium aangetroffen in een plastic tasje onder de bijrijdersstoel, dat gedeeltelijk onder de stoel uitstak. De verdachte was de bestuurder, eigenaar en enig inzittende van de auto. De vraag die ter beantwoording voorligt is of de verdachte wist dat de opium in zijn auto lag, en aldus of de verdachte de opium opzettelijk heeft vervoerd. Het hof stelt bij de beantwoording van die vraag voorop dat de ervaring leert dat de bestuurder, tevens enige inzittende, van een hem toebehorende personenauto, waarin zich een niet onaanzienlijke hoeveelheid opium bevindt, met de aanwezigheid van die opium in zijn auto bekend pleegt te zijn, behoudens bijzondere omstandigheden.
Als bijzondere omstandigheden in vorenbedoelde zin heeft de verdachte, zo begrijpt het hof, aangevoerd dat een vriend van hem de drugs in de auto moet hebben gelegd terwijl de verdachte zelf in het buitenland verbleef. Het hof acht deze verklaring van de verdachte niet aannemelijk. De verdachte heeft wisselend verklaard over de naam van deze vriend. In het verhoor bij de politie op 7 mei 2016 noemt de verdachte de betreffende vriend [naam 2] en bij het verhoor ter terechtzitting in hoger beroep noemt hij hem [naam 1]. Voorts heeft de verdachte geen nadere gegevens verstrekt die tot verificatie van zijn stelling zouden kunnen leiden. Nu ook overigens uit de processtukken en het verhandelde ter terechtzitting niet is gebleken van enige betrokkenheid van een andere persoon, acht het hof de verklaring van de verdachte voor het vervoeren van de opium met zijn auto ongeloofwaardig. Het verweer wordt om deze reden verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 23 september 2014 te Nieuw-Vennep, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk heeft vervoerd ongeveer 3019 gram opium.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden en een geldboete ter hoogte van € 10.000,00, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 85 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden met aftrek van voorarrest en een geldboete ter hoogte van € 10.000,00, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 85 dagen hechtenis. Tevens heeft de advocaat-generaal gevorderd dat van de in beslag genomen € 10.010,00 een bedrag van € 10,00 wordt geretourneerd aan de verdachte.
De raadsman heeft het hof verzocht, in geval van een bewezenverklaring, te volstaan met het opleggen van een taakstraf met een voorwaardelijk deel, mede gelet op het feit dat deze zaak inmiddels dateert van ruim vier jaar terug en teruggave aan de verdachte van de onder hem in beslag genomen € 10.010,00.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft opzettelijk ruim 3 kilo opium in zijn auto vervoerd. Deze hoeveelheid is zodanig dat de opium bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en/of handel. Opium is een voor de gezondheid van de gebruiker schadelijke stof. De handel in en het gebruik van opium gaat veelal gepaard met andere vormen van criminaliteit. Het hof neemt het de verdachte kwalijk dat hij hier een bijdrage aan heeft geleverd.
Het hof heeft gelet op de straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd en waarvan de oplegging haar weerslag heeft gevonden in de oriëntatiepunten van het LOVS. Het hof ziet in de omstandigheden van het geval aanleiding aansluiting te zoeken bij het daarin genoemde oriëntatiepunt voor het aanwezig hebben van 3 tot 4 kilo harddrugs, te weten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden.
Het hof overweegt dat de verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 24 oktober 2018, weliswaar langer geleden (in 1997 en 2000), twee maal eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van overtreding van de Opiumwet.
In strafmatigende zin weegt het hof, evenals de advocaat-generaal en de rechtbank, mee dat het strafbare feit inmiddels dateert van ruim 4 jaren geleden. Daarmee wordt de straf al fors gematigd ten opzichte van het hiervoor vermelde oriëntatiepunt.
In hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht ziet het hof, mede gelet op de ernst van het feit, de hoeveelheid aangetroffen opium en het gegeven dat de verdachte in het verleden al twee keer is veroordeeld vanwege soortgelijke delicten, geen aanleiding te komen tot een andere strafmodaliteit of tot een (deels) voorwaardelijke straf.
Het hof acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. De onder de verdachte aangetroffen opium duidt, zoals reeds overwogen, op een handelshoeveelheid. Om die reden acht het hof, naast voornoemde gevangenisstraf, oplegging van een forse geldboete opportuun.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 10.010,00 (tienduizend en tien euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
85 (vijfentachtig) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. W.F. Groos, mr. C.N. Dalebout en mr. S.M.M. Bordenga, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Tilburg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 27 november 2018.
[…]