ECLI:NL:GHAMS:2018:4514

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 december 2018
Publicatiedatum
7 december 2018
Zaaknummer
23-001305-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Amsterdam inzake mishandeling met zwaar lichamelijk letsel

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 5 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 5 april 2017. De verdachte is beschuldigd van mishandeling, waarbij zwaar lichamelijk letsel is toegebracht aan het slachtoffer. De mishandeling vond plaats in de nacht van 21 op 22 maart 2015 in een horecagelegenheid in Amsterdam. De verdachte heeft het slachtoffer met gebalde vuist tegen het hoofd geslagen, waardoor het slachtoffer ten val kwam en ernstig letsel opliep, waaronder een trauma capitis en een nasale fractuur. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet met opzet het zware letsel heeft willen veroorzaken, maar dat zijn handelen wel degelijk heeft geleid tot de verwondingen van het slachtoffer. De rechtbank had de verdachte in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk. In hoger beroep heeft het hof de straf verlaagd tot 6 maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf, rekening houdend met de ernst van het feit en de gevolgen voor het slachtoffer. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot betaling van € 52.896,81 aan de benadeelde partij.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: C
datum uitspraak: 5 december 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 5 april 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-650270-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1991,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 28 september 2017 en 21 november 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
primairhij in of omstreeks de periode van 21 maart 2015 tot en met 22 maart 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een trauma capitis met klein subduraal hematoom rechts frontaal en/of een nasale fractuur en/of een posttraumatische stress-stoornis en/of een of meer cognitieve klacht(en)) heeft toegebracht, door voornoemde [slachtoffer] met dat opzet eenmaal of meermalen (met een vuist en/of een elleboog) in/op/tegen het gezicht/hoofd te slaan en/of te stompen en/of met een fles op het (achter)hoofd te slaan en/of tegen het (achter)hoofd te schoppen en/of te trappen en/of waarna en/of waardoor die [slachtoffer] ten val is gekomen;
subsidiairhij in of omstreeks de periode van 21 maart 2015 tot en met 22 maart 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet [slachtoffer] eenmaal of meermalen (met een vuist en/of een elleboog) in/op/tegen het gezicht/hoofd heeft geslagen en/of gestompt en/of met een fles op het (achter)hoofd heeft geslagen en/of tegen het (achter)hoofd heeft geschopt en/of getrapt en/of waarna en/of waardoor die Vermij ten val is gekomen;
en/of
hij in of omstreeks de periode van 21 maart 2015 tot en met 22 maart 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk de gezondheid van [slachtoffer] heeft benadeeld en/of opzettelijk mishandelend [slachtoffer] eenmaal of meermalen (met een vuist en/of een elleboog) in/op/tegen het gezicht/hoofd heeft geslagen en/of gestompt en/of met een fles op het (achter)hoofd heeft geslagen en/of tegen het (achter)hoofd heeft geschopt en/of getrapt en/of waarna en/of waardoor die Vermij ten val is gekomen, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel (een trauma capitis met klein subduraal hematoom rechts frontaal en/of een nasale fractuur en/of een posttraumatische stress-stoornis en/of een of meer cognitieve klacht(en)), althans enig lichamelijk letsel, heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal om doelmatigheidsredenen worden vernietigd.
Vrijspraak van het primair en het subsidiair eerste alternatief ten laste gelegde
Naar het oordeel van het hof kan niet worden bewezen hetgeen de verdachte primair is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken. Zoals hierna zal worden overwogen, acht het hof bewezen dat de verdachte het slachtoffer twee maal met gebalde hand tegen het hoofd heeft geslagen, waardoor het slachtoffer tegen de grond is gevallen. Ten gevolge van dit handelen heeft het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Dat het ontstaan van dit zware letsel door de verdachte is gewild, kan niet worden vastgesteld. Onder omstandigheden kan het slaan met gebalde vuist tegen het hoofd een aanmerkelijke kans op het ontstaan van zwaar letsel in het leven roepen. In het onderhavige geval kan het hof echter dergelijke omstandigheden onvoldoende vaststellen, met name waar het gaat om de kracht waarmee de verdachte heeft geslagen. Het hof acht dan ook, anders dan de advocaat-generaal, bedoelde aanmerkelijke kans, en daarmee voorwaardelijk opzet, niet bewezen.
Bewijsoverweging ten aanzien van het onder subsidiair tweede alternatief ten laste gelegde
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep aan de hand van haar aan het hof overgelegde pleitnotities vrijspraak bepleit van het bestanddeel ‘zwaar lichamelijk letsel’. Daartoe heeft de raadsvrouw – kort weergegeven – aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat het geconstateerde hersenletsel door toedoen van de verdachte is veroorzaakt en dat het dossier aanknopingspunten biedt voor de stelling dat het slachtoffer door anderen tegen het hoofd is geschopt dan wel op het hoofd is geslagen met een fles.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt dienaangaande als volgt.
In de nacht van 21 op 22 maart 2015 is het slachtoffer in de club [naam] te Amsterdam mishandeld. Uit de zich in het dossier bevindende (medische) stukken blijkt dat het slachtoffer ten gevolge van de mishandeling:
- enkele minuten buiten bewustzijn is geweest,
- een snijwond op zijn achterhoofd had en
- een nasale fractuur en letsel aan het hoofd (trauma capitis en subduraal hematoom) heeft opgelopen.
Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de verdachte verklaard drie keer met zijn vuist naar het slachtoffer te hebben uitgehaald, waarbij hij het slachtoffer twee keer tegen het hoofd heeft geraakt, waardoor het slachtoffer naar de grond is gegaan. Deze verklaring vindt steun in de beelden van het incident, waarop is te zien dat het slachtoffer direct na het door de verdachte uitgeoefende geweld naar de grond gaat. De suggestie van de verdediging in hoger beroep dat het slachtoffer niet door de vuistslagen van de verdachte, maar door andere omstandigheden naar de grond is gevallen, wordt door het hof dan ook terzijde geschoven.
Het hof is van oordeel dat bedoeld geweld – het met gebalde hand slaan tegen het hoofd en het vervolgens door het slachtoffer naar de grond gaan in een volle bar – zonder meer het hiervoor omschreven letsel kan veroorzaken. Aldus heeft als uitgangspunt te gelden dat het letsel door toedoen van het handelen van de verdachte is veroorzaakt.
Het door de verdediging opgeworpen alternatieve scenario voor het ontstaan van het zware letsel, te weten dat het slachtoffer met een fles op het hoofd zou zijn geslagen en/of dat het slachtoffer, terwijl het op de grond lag, door derden tegen het hoofd zou zijn geschopt, is niet aannemelijk geworden. Daarbij is met name van belang dat geen van de getuigen dergelijke geweldshandelingen heeft waargenomen. Het alternatieve scenario vindt evenmin steun in de beelden van het incident.
Nu geen andere geweldsuiting richting het slachtoffer aannemelijk is geworden, kan het letsel van het slachtoffer uitsluitend worden verklaard door (de gevolgen van) de vuistslagen van de verdachte.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder subsidiair, tweede alternatief, ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 21 maart 2015 tot en met 22 maart 2015 te Amsterdam opzettelijk mishandelend [slachtoffer] meermalen met een vuist tegen het hoofd heeft gestompt, waardoor die [slachtoffer] ten val is gekomen, ten gevolge waarvan [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel (een trauma capitis met klein subduraal hematoom rechts frontaal, een nasale fractuur, een posttraumatische stress-stoornis en cognitieve klachten) heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Hetgeen subsidiair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het subsidiair, tweede alternatief, bewezen verklaarde levert op:
mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich in een horecagelegenheid schuldig gemaakt aan mishandeling met zwaar lichamelijk letsel ten gevolge, waarmee hij ernstig inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Als gevolg van deze mishandeling heeft het slachtoffer enkele dagen in het ziekenhuis gelegen en heeft hij hersenletsel opgelopen. Zijn toekomst is in duigen gevallen door het voorval. Zijn carrières in de horeca en als honkballer zijn tot een abrupt einde gekomen. Het incident en de gevolgen daarvan roepen bij het slachtoffer nog steeds gevoelens van angst, verdriet en onmacht op. Bovendien ondervindt het slachtoffer nog steeds psychische gevolgen van de mishandeling, zoals blijkt uit de ter terechtzitting in hoger beroep voorgelezen slachtofferverklaring, waarin het slachtoffer heeft vermeld dat zijn energie nog steeds beperkt is, dat hij last heeft van overprikkelingen, chronische hoofdpijn en een gestoorde informatieverwerking. In strafverzwarende zin wordt meegewogen dat de verdachte tot op de dag van vandaag geen enkele vorm van verantwoordelijkheid voor zijn gedrag heeft genomen en evenmin ter terechtzitting in hoger beroep blijk heeft gegeven van enige – invoelbare – compassie voor het slachtoffer.
Gelet op het voorgaande en met inachtneming van de straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd, acht het hof enkel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, en wel voor de duur van zes maanden, passend en geboden. Dat is lager dan de door de advocaat-generaal geëiste straf, hetgeen kan worden verklaard door het feit dat die was gebaseerd op een juridisch zwaardere kwalificatie van het ten laste gelegde.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 52.896,81. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 52.511,81. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De verdediging heeft de vordering onvoldoende gemotiveerd betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen. Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair, tweede alternatief, ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair, tweede alternatief, bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het subsidiair, tweede alternatief bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 52.896,81 (tweeënvijftigduizend achthonderdzesennegentig euro en eenentachtig cent), bestaande uit € 27.896,81 (zevenentwintigduizend achthonderdzesennegentig euro en eenentachtig cent) aan materiële schade en € 25.000,00 (vijfentwintigduizend euro) aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het subsidiair, tweede alternatief bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 52.896,81 (tweeënvijftigduizend achthonderdzesennegentig euro en eenentachtig cent) bestaande uit € 27.896,81 (zevenentwintigduizend achthonderdzesennegentig euro en eenentachtig cent) aan materiële schade en € 25.000,00 (vijfentwintigduizend euro) aan immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
294 (tweehonderdvierennegentig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de schade op 22 maart 2015.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. G.M. Boekhoudt, mr. H.A. van Eijk en mr. H.M.J. Quaedvlieg, in tegenwoordigheid van mr. O.F. Qane, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 5 december 2018.
mr. H.M.J. Quaedvlieg is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[…]