ECLI:NL:GHAMS:2018:4513

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 december 2018
Publicatiedatum
7 december 2018
Zaaknummer
23-000987-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel door roekeloos rijgedrag

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 5 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1994, was betrokken bij een verkeersongeval op 3 oktober 2014 te Egmond aan den Hoef, waarbij hij als bestuurder van een Renault personenauto roekeloos rijgedrag vertoonde. Dit leidde tot een frontale botsing met een tegemoetkomende auto, waarbij de bestuurders van die auto zwaar lichamelijk letsel opliepen. De verdachte stelde dat hij mogelijk een 'black-out' had gehad, maar het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om deze claim te onderbouwen. Het hof vernietigde het eerdere vonnis van de rechtbank, dat de verdachte had vrijgesproken, en oordeelde dat de verdachte zich aanmerkelijk onvoorzichtig had gedragen, wat leidde tot de conclusie dat het verkeersongeval aan zijn schuld te wijten was. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren en 20 dagen hechtenis, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien de taakstraf niet naar behoren werd verricht. Het hof overwoog dat de ernst van het feit en de gevolgen voor de slachtoffers zwaar wogen, maar dat de schuld van de verdachte aan de strafrechtelijke ondergrens zat, wat invloed had op de strafmaat.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000987-17
datum uitspraak: 5 december 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 9 maart 2017 in de strafzaak onder parketnummer 15-700124-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1994,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 21 november 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
primairhij op of omstreeks 03 oktober 2014 te Egmond aan den Hoef, gemeente Bergen (NH), als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, merk Renault) daarmede rijdende over de weg, de Hoeverweg (N512) zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, met het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig, niet zoveel mogelijk rechts te houden, immers met dat motorrijtuig (plotseling) naar links te sturen en/of is hij, verdachte (daardoor) met dat motorrijtuig op de rijbaan van het voor hem, verdachte, tegemoet komende verkeer terecht gekomen en/of (vervolgens) (frontaal) in botsing gekomen met een zich op die rijbaan rijdende en/of hem, verdachte, tegemoet rijdende personenauto, waardoor de bestuurder van laatst genoemde personenauto (genaamd [slachtoffer]) en/of een inzittende van laatstgenoemde personenauto (genaam [slachtoffer 2]) zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meerdere bekkenfractu(u)r(en), respectievelijk een gebroken borstbeen en/of een of meerdere gebroken rib(ben), of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
subsidiairhij op of omstreeks 03 oktober 2014 te Egmond aan den Hoef, gemeente Bergen (NH), als bestuurder van een voertuig (personenauto, merk Renault), daarmee rijdende op de weg, de Hoeverweg (N512), met het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig, niet zoveel mogelijk rechts heeft gehouden, immers met dat motorrijtuig (plotseling) naar links is gestuurd en/of is hij, verdachte (daardoor) met dat motorrijtuig op de rijbaan van het voor hem, verdachte, tegemoet komende verkeer terecht gekomen en/of (vervolgens) (frontaal) in botsing gekomen met een zich op die rijbaan rijdende en/of hem, verdachte, tegemoet rijdende personenauto (waardoor de bestuurder en/of een inzittende van laatst genoemde personenauto opliep[en]) door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Bespreking van ter terechtzitting gevoerde verweren

De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de primair tenlastegelegde overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994) en dient te worden ontslagen van alles rechtsvervolging ter zake van de subsidiair tenlastegelegde overtreding van artikel 5 WVW 1994, vanwege het ontbreken van schuld. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat gelet op de omstandigheden dat de verdachte geen spierpijn had na het ongeluk, hij met zijn auto niet heeft afgeremd en evenmin de botsing heeft ontweken, het niet anders kan dan dat het ongeluk het gevolg is geweest van een ‘black-out’ bij de verdachte en hem dus geen enkel verwijt kan worden gemaakt.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt als volgt.
Gelet op de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen staat vast dat de verdachte op 3 oktober 2014 te Egmond aan den Hoef met de door hem bestuurde auto op de rijbaan voor het tegemoetkomende verkeer is terecht gekomen, waardoor een frontale botsing heeft plaatsgevonden met de auto waarin de latere slachtoffers zaten. De slachtoffers hebben hierdoor zwaar lichamelijk letsel ondervonden, waarvan zij, zo blijkt uit hun verklaring ter terechtzitting in hoger beroep, nog steeds hinder ondervinden.
Volgens vaste rechtspraak kan zulk verkeersgedrag in beginsel de gevolgtrekking dragen dat de verdachte zich aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend heeft gedragen en dat het verkeersongeval aan de schuld van verdachte, als bedoeld in artikel 6 WVW 1994, te wijten is. Dit kan anders zijn indien omstandigheden aannemelijk zijn geworden waaruit volgt dat van schuld in hiervoor bedoelde zin niet kan worden gesproken.
De verdachte heeft gesteld dat hij een black-out moet hebben gehad en derhalve geen schuld had aan de aanrijding. Uit het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 29 maart 2018 volgt dat bij de verdachte verscheidene (medische) onderzoeken zijn verricht door een cardioloog, een neuroloog en een chirurg en dat bij geen van deze onderzoeken afwijkingen werden aangetroffen die een black-out zouden kunnen verklaren. Daarnaast wordt in voornoemd rapport een theoretische beschouwing gewijd aan een zogeheten ‘
transient loss of consciousness’, een medische term voor black-out die neerkomt op een voorbijgaand bewustzijnsverlies. Daaromtrent wordt – kort weergegeven – opgemerkt dat niet valt uit te sluiten dat een dergelijk bewustzijnsverlies is opgetreden, maar dat het ook niet kan worden aangetoond.
Kortom: medisch gezien kan enkel
niet worden uitgeslotendat de verdachte direct voorafgaande aan het ongeval een ‘black out’ heeft gehad. Dat is evenwel onvoldoende om aannemelijk te achten dat de verdachte inderdaad een ‘black out’ heeft gehad. De overige door de raadsman genoemde omstandigheden (geen spierpijn en niet remmen/uitwijken) maken dat niet anders, zodat het hof van oordeel is dat de door de verdediging aangevoerde omstandigheid, dat de verdachte een black-out moet hebben gehad, onvoldoende aannemelijk is geworden. Het onderhavige verkeersongeval is dan ook aan zijn schuld te wijten.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 3 oktober 2014 te Egmond aan den Hoef, gemeente Bergen (NH) als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, merk Renault), daarmee rijdende over de weg, de Hoeverweg (N512), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend met het door hem bestuurde motorrijtuig niet zoveel mogelijk rechts te houden, immers is hij met dat motorrijtuig op de rijbaan van het voor hem tegemoet komende verkeer terecht gekomen en vervolgens frontaal in botsing gekomen met een zich op die rijbaan rijdende en hem tegemoet rijdende personenauto, waardoor de bestuurder van laatstgenoemde personenauto (genaamd [slachtoffer]) en een inzittende van laatstgenoemde personenauto (genaamd [slachtoffer 2]) zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meer bekkenfractu(u)r(en), respectievelijk een gebroken borstbeen en gebroken ribben hebben opgelopen.
Hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte ten aanzien van het primair ten laste gelegde vrijgesproken en ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde ontslagen van alle rechtsvervolging.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis met een proeftijd van 2 jaren. Daarbij heeft de advocaat-generaal een voorwaardelijke rijontzegging gevorderd voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstig verkeersongeval waarbij de slachtoffers zwaar lichamelijk letsel hebben opgelopen. In ieder geval een van de slachtoffers is nog steeds beperkt in zijn dagelijks functioneren, zoals dat uit zijn slachtofferverklaring is gebleken. Mede vanuit het oogpunt van normbevestiging kan strafoplegging daarom niet achterwege blijven. Daartegenover staat dat de verdachte weliswaar schuld heeft in de zin van artikel 6 WVW 1994, maar dat deze aan de strafrechtelijke ondergrens zit. Dit dient ook tot uitdrukking te komen in de strafmaat.
Bovendien neemt het hof in aanmerking dat de verdachte de gevolgen van zijn handelen nooit heeft gewild, dat sinds het ongeval inmiddels ruim vier jaren zijn verstreken en dat de verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 5 november 2018 niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld. Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden. Gelet op het voorgaande is het hof – anders dan de advocaat-generaal – verder van oordeel dat met oplegging van een rijontzegging in het onderhavige geval geen redelijk doel is gediend.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6 en 175 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.M.J. Quaedvlieg, mr. G.M. Boekhoudt en mr. J. Piena, in tegenwoordigheid van mr. O.F. Qane, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 5 december 2018.
mr. H.M.J. Quaedvlieg is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[…]