ECLI:NL:GHAMS:2018:4512

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 december 2018
Publicatiedatum
7 december 2018
Zaaknummer
23-004916-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met vuurwapen in Amsterdam

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 5 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte is beschuldigd van poging tot doodslag door met een vuurwapen op een slachtoffer te schieten. Het incident vond plaats in de nacht van 6 op 7 mei 2012 in Amsterdam, waar de verdachte, samen met een mededader, het slachtoffer benaderde en op hem schoot vanaf een afstand van ongeveer 1,5 meter. De aangever raakte gewond aan zijn linkerarm. De verdachte heeft in eerste aanleg een gevangenisstraf van 24 maanden opgelegd gekregen, maar de advocaat-generaal heeft in hoger beroep een zwaardere straf geëist van 4 jaren. Het hof heeft de straf uiteindelijk vastgesteld op 4 jaren en 6 maanden, rekening houdend met de ernst van het feit en de gevolgen voor het slachtoffer. Het hof heeft ook de vordering van de benadeelde partij toegewezen, die een schadevergoeding van € 2.500 heeft geëist. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot het betalen van deze schadevergoeding, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van het delict. De uitspraak is gedaan in het kader van de artikelen 36f, 45, 63 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004916-15
datum uitspraak: 5 december 2018
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 4 december 2015 in de strafzaak onder parketnummer 13-684272-14 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1986,
thans zonder bekende woon- of verblijfplaats.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 28 augustus 2018 en 21 november 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
primair:
hij in of omstreeks de periode 6 mei 2012 tot en met 7 mei 2012 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven te beroven,
zich naar voornoemde [slachtoffer] heeft begeven, waarna hij, verdachte en/of zijn mededader(s)
(nadat hij, verdachte en/of zijn mededader(s) voornoemde [slachtoffer] naar de grond had/hadden gewerkt en/of voornoemde [slachtoffer] op de grond lag),
vanaf (zeer) geringe afstand (ongeveer 1,5 meter) éénmaal of meermalen met een vuurwapen (met geluidsdemper) (na voornoemd vuurwapen te hebben doorgeladen)
heeft/hebben gericht en/of geschoten op/in de borst(streek) en/of de schouder en/of de arm, in elk geval op/in het lichaam, van voornoemde [slachtoffer],
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair:
hij in of omstreeks de periode 6 mei 2012 tot en met 7 mei 2012 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer, althans alleen, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten
neuropathie van nervus medianus links en/of
zenuwpijnen en/of krachtverlies en/of bewegingsbeperking aan linkerarm en/of linkerhand en/of scheef staande vingers en/of een litteken aan de linkerschouder en/of –arm, althans lichaam, heeft toegebracht,
door zich naar voornoemde [slachtoffer] te begeven, waarna hij, verdachte en/of zijn mededader(s)
(nadat hij, verdachte en/of zijn mededader(s) voornoemde [slachtoffer] naar de grond had/hadden gewerkt en/of voornoemde [slachtoffer] op de grond lag),
vanaf (zeer) geringe afstand (ongeveer 1,5 meter) éénmaal of meermalen met een vuurwapen (met geluidsdemper) (na voornoemd vuurwapen te hebben doorgeladen)
heeft/hebben gericht en/of geschoten op/in de borst(streek) en/of de schouder en/of de arm, in elk geval op/in het lichaam, van voornoemde [slachtoffer];
meer subsidiair:
hij in of omstreeks de periode 6 mei 2012 tot en met 7 mei 2012 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet zich naar voornoemde [slachtoffer] heeft begeven, waarna hij, verdachte en/of zijn mededader(s)
(nadat hij, verdachte en/of zijn mededader(s) voornoemde [slachtoffer] naar de grond had/hadden gewerkt en/of voornoemde [slachtoffer] op de grond lag),
vanaf (zeer) geringe afstand (ongeveer 1,5 meter) éénmaal of meermalen met een vuurwapen (met geluidsdemper) (na voornoemd vuurwapen te hebben doorgeladen)
heeft/hebben gericht en/of geschoten op/in de borst(streek) en/of de schouder en/of de arm, in elk geval op/in het lichaam, van voornoemde [slachtoffer],
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere strafoplegging komt dan de rechtbank en deels andere feiten uit de bewijsmiddelen gebruikt voor het bewijs.

Bewijsoverweging

De raadsman van de verdachte heeft aan de hand van zijn aan het hof overgelegde pleitnotities vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde. Daartoe heeft de raadsman – kort weergegeven – aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat de verdachte de schutter is geweest.
Het hof overweegt als volgt.
Naam van de schutter
Rond middernacht van 6 op 7 mei 2012 is de aangever, [slachtoffer], in Amsterdam neergeschoten. De aangever verklaart daarover dat hij op 6 mei 2012 door [naam 1], de zus van zijn ex-vrouw [naam 2], werd gebeld om naar het huis van [naam 2] in Amsterdam te komen om de problemen tussen hem en [naam 2] (over onder meer hun kinderen) te bespreken. De aangever is die avond naar het huis van [naam 2] gegaan, waar hij [naam 1] en [naam 2] op straat zag staan. Ze zijn in gesprek gegaan, waarna het drietal wordt benaderd door twee mannen. Eén van hen stelt zich aan de aangever voor als [naam 3] en deze [naam 3] zegt tegen [naam 1] en [naam 2] dat zij naar boven (het hof begrijpt: [naam 2]’s woning) moeten gaan, wat zij niet doen. Tegen de aangever zegt hij in het Arabisch dat hij moet opdonderen. Na een kort handgemeen tussen drie mannen ziet de aangever dat [naam 3] een pistool met daarop een geluidsdemper te voorschijn haalt. De aangever ziet dat [naam 3] recht tegenover hem staat, het pistool doorlaadt en van één meter tot anderhalve meter afstand op hem schiet, waarbij aangever hoog in zijn linkerarm wordt geraakt. Vervolgens zijn [naam 3] en de andere persoon gevlucht.
Bij de politie heeft de aangever een signalement gegeven van de dader, die hij zegt goed te hebben gezien.
Telefoongegevens
Naar aanleiding van onderzoek naar de naam [naam 3] is op 7 mei 2012 onder andere de mobiele telefoon van [naam 4], de vader van [naam 1] en [naam 2], door de politie uitgelezen. Dit onderzoek leverde een contact op met de naam [naam 5], met het telefoonnummer [telefoonnummer]. Blijkens het politieregistratiesysteem was dit nummer gekoppeld aan de verdachte. Daarnaast bleek [naam 4] op de dagen voorafgaand aan het schietincident meermalen telefonisch contact te hebben gehad met het nummer van de verdachte. Zo ook op de dag van het schietincident. Ten slotte bleek uit de resultaten van een telefoontap op 23 mei 2012 dat de verdachte nog steeds de gebruiker was van dit nummer.
Fotobewijsconfrontatie
Op 21 mei 2012 is een simultane fotobewijsconfrontatie gehouden waarbij de aangever met acht foto’s, waaronder een foto van de verdachte uit 2011, is geconfronteerd. De aangever herkende de verdachte als de dader en verklaarde: “Dat is hem, nummer 5. Ik weet het 100%”.
Anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat de herkenning bij de fotoconfrontatie betrouwbaar is. De fotoselectie van deze confrontatie is samengesteld aan de hand van het door de aangever opgegeven signalement en is goedgekeurd door de hulpofficier en twee testobservanten. Daarnaast is de confrontatie uitgevoerd door een verbalisant die niet wist wie de verdachte was. Aan de getuige is een folder uitgereikt waarin is toegelicht dat het niet zeker is, dat de persoon die door de politie is gevonden, het misdrijf heeft gepleegd. Ook wordt vermeld dat de kans bestaat dat de dader niet in de selectie is opgenomen. In de folder staat ook dat de haardracht kan afwijken van het door de aangever opgegeven signalement en dat de aangever niemand moet aanwijzen als hij twijfelt. Ten slotte is geenszins aannemelijk geworden dat de aangever als gevolg van psychische klachten niet in staat zou zijn tot herkenning van de dader.
Conclusie
Op grond van het voorgaande, bezien in samenhang met de overige te bezigen bewijsmiddelen, stelt het hof vast dat de verdachte degene is geweest die rond middernacht van 6 op 7 mei 2012 te Amsterdam met een vuurwapen heeft geschoten op de aangever.
Het verweer van de raadsman wordt in al zijn onderdelen verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode 6 mei 2012 tot en met 7 mei 2012 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, zich naar voornoemde [slachtoffer] heeft begeven, waarna hij vanaf geringe afstand (ongeveer 1,5 meter) een vuurwapen met geluidsdemper, na voornoemd vuurwapen te hebben doorgeladen, heeft gericht op het lichaam van voornoemde [slachtoffer] en daarmee heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezen verklaarde levert op:
poging tot doodslag.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het als poging doodslag ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Hij heeft met zijn vuurwapen gericht op het slachtoffer geschoten waardoor deze door een kogel werd geraakt in zijn bovenarm. Het slachtoffer heeft daarbij aanzienlijk letsel opgelopen, waarvan hij tot op de dag van vandaag veel last ervaart. De verdachte heeft met zijn handelen blijk gegeven van gebrek aan respect voor het recht op leven van een medemens. De lichamelijke integriteit van het slachtoffer is door toedoen van de verdachte ernstig geschonden. Het is niet aan de verdachte te danken dat het toegebrachte letsel achteraf bezien niet nog ernstiger gevolgen heeft gehad. De situatie van het slachtoffer is op ingrijpende wijze veranderd. Hij moet verder leven met de wetenschap dat zijn leven in groot gevaar is geweest. Dat de situatie veel impact heeft op het slachtoffer blijkt ook uit hetgeen hij ter terechtzitting in hoger beroep naar voren heeft gebracht bracht. Het hof rekent het de verdachte bovendien aan dat hij in een woonwijk op de openbare weg met een vuurwapen heeft geschoten. De rechtsorde wordt ernstig geschokt door een dergelijk misdrijf.
Gelet op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de gevolgen hiervan voor het slachtoffer, is het onontkoombaar dat aan de verdachte een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd. In hetgeen van de zijde van de verdediging is aangevoerd kan, gelet op alles wat hiervoor is overwogen, geen grond worden gevonden voor het opleggen van een lagere straf.
Het hof acht, alles afwegende en mede gelet op straffen die doorgaans in vergelijkbare gevallen worden opgelegd, in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren passend en geboden.
Overschrijding redelijke termijn
Het hof heeft bij de bepaling van de duur van de op te leggen straf tot slot rekening gehouden met het recht op berechting binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Daarbij heeft het hof geconstateerd dat de redelijke termijn in hoger beroep is overschreden. Naar het oordeel van het hof is geen sprake van bijzondere omstandigheden, die de onredelijkheid van die overschrijding wegnemen, zodat het hof de gevolgen van deze overschrijding voor de verdachte zal compenseren. Dit doet het hof door vermindering van de straf, die zou zijn opgelegd indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden. Het hof zal, in plaats van een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren, een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren en 6 maanden opleggen.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.500. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd.
De verdediging heeft de vordering niet betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf zijn gegrond op de artikelen 36f, 45, 63 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) jaren en 6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 2.500 (tweeduizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 2.500 (tweeduizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
35 (vijfendertig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 6 mei 2012.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.A. van Eijk, mr. G.M. Boekhoudt en mr. R.P. den Otter, in tegenwoordigheid van mr. O.F. Qane, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 5 december 2018.
[…]