ECLI:NL:GHAMS:2018:4504

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 oktober 2018
Publicatiedatum
6 december 2018
Zaaknummer
23-000619-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van een vonnis in hoger beroep inzake diefstal van een bromfiets met toepassing van artikel 63 Sr

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 24 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 9 februari 2018 was gewezen. De verdachte, geboren in 1990, was in hoger beroep gegaan tegen het vonnis dat hem betrof in een strafzaak met parketnummer 13-085133-17. Het hof heeft het vonnis van de politierechter bevestigd, maar met de aanvulling dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 10 oktober 2018 heeft de raadsvrouw van de verdachte vrijspraak bepleit, stellende dat de verdachte geen oogmerk had op de wederrechtelijke toe-eigening van de bromfiets. De verdachte had verklaard dat hij dacht dat de bromfiets van een kennis van medeverdachte was en dat hij deze alleen had vastgehouden om te voorkomen dat deze zou vallen. Het hof heeft echter vastgesteld dat de verdachte en medeverdachte samen de bromfiets hebben gestolen, zoals blijkt uit getuigenverklaringen en het onderzoek ter zitting.

Het hof heeft de verklaring van de medeverdachte als ongeloofwaardig terzijde geschoven, omdat deze niet kon aangeven wie de eigenaar van de bromfiets was. De getuige die de diefstal had gemeld, bevestigde dat er slechts twee jongens betrokken waren bij de diefstal, namelijk de verdachte en de medeverdachte. Het hof concludeert dat er voldoende bewijs is voor medeplegen van de diefstal en heeft het verweer van de verdachte verworpen.

Het hof bevestigt het vonnis van de politierechter, met inachtneming van de overwegingen die in deze uitspraak zijn weergegeven.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000619-18
datum uitspraak: 24 oktober 2018
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 9 februari 2018 in de strafzaak onder parketnummer
13-085133-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 10 oktober 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf en maatregel als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit daarom bevestigen met dien verstande dat het hof respondeert op een in hoger beroep gevoerd verweer en de bij de strafoplegging toe te passen artikelen aanvult met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.

Bespreking van een in hoger beroep gevoerd verweer

De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde. Daartoe is – kort weergegeven – aangevoerd dat de verdachte geen oogmerk had op de wederrechtelijke toe-eigening. Voor zover het hof anders oordeelt kan volgens de raadsvrouw niet worden bewezen dat sprake is van medeplegen. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft de raadsvrouw verwezen naar de verklaring van de verdachte. Die heeft – eerst in hoger beroep – verklaard dat hij in de veronderstelling verkeerde dat de bromfiets van een kennis van medeverdachte [medeverdachte 1] was, dat [medeverdachte 1] en diens kennis de bromfiets in de bus hebben geladen om deze op verzoek voor [medeverdachte 1] weg te brengen; dat de verdachte de bromfiets enkel heeft aangepakt op het moment dat hij toevallig achterin de bus was om zijn jas te pakken en dat hij, verdachte, de bromfiets vervolgens heeft vastgehouden tijdens het vervoer omdat die dreigde om te vallen.
Het hof stelt voorop dat op 8 mei 2017 bij de politie een melding – na later blijkt van getuige [getuige] – binnenkomt dat “2 of 3 jongens” een bromfiets stelen en vervoeren in een blauwe bus met kenteken
[kenteken] en het opschrift “Drive your self”. Na het aantreffen van deze bus blijkt dat de verdachte achterin zit met de van aangever [naam] gestolen bromfiets. Medeverdachte [medeverdachte 1] is de bestuurder.
Het verweer is gegrond op de stelling dat sprake is geweest van een derde persoon, de beweerdelijke eigenaar van de brommer. Die verklaring lijkt te worden ondersteund door de verklaring van de medeverdachte [medeverdachte 1], die zelfs heeft verklaard dat er twee andere personen bij betrokken waren. Eentje daarvan zou hem gevraagd hebben de bromfiets te vervoeren omdat hij de sleutels daarvan was kwijtgeraakt. Het hof schuift deze verklaring van de medeverdachte [medeverdachte 1] als ongeloofwaardig terzijde, in het bijzonder omdat hij niet de naam weet te noemen van degene wiens brommer hij zou vervoeren. Bovendien strijdt de verklaring van [medeverdachte 1], dat deze jongen het kettingslot van de brommer verwijderde, met die van aangever die verklaarde dat hij de brommer alleen met het remschijfslot op slot had gezet. De kettingsloten zaten nog in de opslagruimte van de brommer. Het hof heeft geen aanleiding aan de verklaring van aangever daaromtrent te twijfelen.
Dat in de weergave van de melding door verbalisanten wordt gesproken over “2 of 3 personen” biedt ook onvoldoende steun voor de stelling van de verdachte. Melder [getuige] is namelijk later als getuige telefonisch gehoord. In die verklaring benoemt hij slechts twee personen, die hij aan de hand van hun kleding en gedragingen heeft omschreven. [getuige] zag twee jongens die voornoemde bus op de stoep hadden geparkeerd voor het Japanse restaurant. Hij zag die jongens twee straten in- en uitlopen en door de ruit van het restaurant kijken. Vervolgens ging de zijdeur van de bus open en werd een bromfiets naar de zijdeur geduwd. Een van de jongens tilde de bromfiets de bus in, terwijl de andere hem vanuit de bus aannam. Volgens getuige [getuige], die op dat moment de politie had gebeld en het kenteken van de bus doorgaf, ging dit razendsnel. Van enig andere persoon in de nabijheid van de bus of de bromfiets heeft de getuige in zijn aanvullende verklaring met geen woord gerept.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de bromfiets door slechts twee personen is weggenomen, te weten [medeverdachte 1] en de verdachte. Het verweer dat geen sprake was van oogmerk op de wederrechtelijke toe-eigening, omdat de verdachte meende dat de bromfiets van een vriend van [medeverdachte 1] was wordt dan ook verworpen. Verder blijkt dat het handelen van de verdachte heeft bestaan uit het gezamenlijk met [medeverdachte 1] de omgeving verkennen, de bromfiets in de bus tillen en deze vervoeren. De verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 1] hebben dan ook een even grote rol vervuld en er is sprake van een gezamenlijke uitvoering. Medeplegen van de diefstal van de bromfiets kan daarom worden bewezen, zodat ook het dienaangaande gevoerde verweer wordt verworpen.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J. Piena, mr. N.A. Schimmel en mr. R.D. van Heffen, in tegenwoordigheid van mr. O.F. Qane, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 24 oktober 2018.
Mrs. J. Piena en N.A. Schimmel zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[…]