In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 24 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1999, was beschuldigd van poging tot diefstal in vereniging met braak, gepleegd op 12 augustus 2017 te Lijnden, gemeente Haarlemmermeer. De tenlastelegging omvatte het gezamenlijk met een ander proberen in te breken in een woning, waarbij een ruit werd ingegooid met een baksteen. De verdachte en zijn medeverdachte werden op heterdaad betrapt door getuigen, die hen achtervolgden en de politie waarschuwden. Het hof heeft de verklaringen van de getuigen en het bewijs dat de ruit was ingegooid, als voldoende bewijs beschouwd voor de poging tot inbraak. De verdediging voerde aan dat er onvoldoende bewijs was voor een veroordeling, maar het hof verwierp dit verweer. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en verklaarde de verdachte schuldig aan de poging tot diefstal. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, met aftrek van voorarrest. Het hof overwoog dat de poging tot woninginbraak een ernstig feit is dat een inbreuk maakt op het eigendomsrecht van het slachtoffer en bijdraagt aan gevoelens van onveiligheid in de samenleving. De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.