ECLI:NL:GHAMS:2018:4502

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 oktober 2018
Publicatiedatum
6 december 2018
Zaaknummer
23-003888-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vonnis en veroordeling tot gevangenisstraf voor poging tot diefstal in vereniging met braak

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 24 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1999, was beschuldigd van poging tot diefstal in vereniging met braak, gepleegd op 12 augustus 2017 te Lijnden, gemeente Haarlemmermeer. De tenlastelegging omvatte het gezamenlijk met een ander proberen in te breken in een woning, waarbij een ruit werd ingegooid met een baksteen. De verdachte en zijn medeverdachte werden op heterdaad betrapt door getuigen, die hen achtervolgden en de politie waarschuwden. Het hof heeft de verklaringen van de getuigen en het bewijs dat de ruit was ingegooid, als voldoende bewijs beschouwd voor de poging tot inbraak. De verdediging voerde aan dat er onvoldoende bewijs was voor een veroordeling, maar het hof verwierp dit verweer. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en verklaarde de verdachte schuldig aan de poging tot diefstal. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, met aftrek van voorarrest. Het hof overwoog dat de poging tot woninginbraak een ernstig feit is dat een inbreuk maakt op het eigendomsrecht van het slachtoffer en bijdraagt aan gevoelens van onveiligheid in de samenleving. De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003888-17
datum uitspraak: 24 oktober 2018
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsvrouw)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 12 oktober 2017 in de strafzaak onder parketnummer 15-154944-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1999,
adres: [adres 1] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 10 oktober 2018.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 12 augustus 2017 te Lijnden, gemeente Haarlemmermeer, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit de woning aan de [adres 2] weg te nemen geld en/of één of meerdere goederen van zijn/hun gading, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders en zich daarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of die/dat weg te nemen geld en/of goederen van zijn/hun gading, onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) zich naar die woning begeven en/of een (bak)steen gegooid door een (keuken)ruit van voornoemde woning, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 12 augustus 2017 te Lijnden, gemeente Haarlemmermeer, althans in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een ruit, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [slachtoffer] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewijsoverweging

De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep – kort weergegeven – het verweer gevoerd dat de verdachte van het ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs.
Op 12 augustus 2017 omstreeks 16:00 uur hoorde getuige [getuige 1] glasgerinkel toen zij voorbij de woning aan de [adres 2] fietste. Zij had het vermoeden dat er iets niet klopte, omdat zij wist dat haar buren van die woning niet thuis waren. Zij zag twee onbekende mannen in de tuin van die woning lopen. Toen de onbekende mannen haar zagen, begonnen zij harder te lopen, waarop eerst getuige [getuige 1] en later getuige [getuige 2] – die voorbij de woning met zijn scooter stond – de mannen hebben achtervolgd. Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij zag dat vanaf de oprit van een woning twee mannen aan kwamen rennen. Hij hoorde van getuige [getuige 1] dat die mannen geprobeerd hadden in te breken. Hierop achtervolgde hij de mannen op zijn scooter. De verbalisanten, die op aanwijzingen van getuige [getuige 2] achter de verdachten aangaan, zagen de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] hun richting op komen rennen. Beiden zijn vervolgens aangehouden. Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij zag dat de twee mannen waarover hij heeft verklaard door de politie zijn aangehouden. Uit onderzoek bleek dat een ruit aan de achterzijde van voornoemde woning was ingegooid met een baksteen.
Het hof is van oordeel dat op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen, zoals hiervoor weergegeven, kan worden bewezen dat de verdachte zich samen met medeverdachte [medeverdachte] schuldig heeft gemaakt aan poging tot inbraak. De verklaring van de verdachte dat hij daar slechts in de omgeving aan het wandelen was wordt dan ook als ongeloofwaardig terzijde geschoven. Het verweer wordt verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 12 augustus 2017 te Lijnden, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit de woning aan de [slachtoffer] weg te nemen geld en/of één of meerdere goederen van hun gading, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] en zich daarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat weg te nemen geld en/of goederen van hun gading, onder hun bereik te brengen door middel van braak, immers hebben, verdachte en zijn mededader zich naar die woning begeven en een baksteen gegooid door een keukenruit van voornoemde woning, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder primair bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot woninginbraak in vereniging. Dat is een ernstig feit waarmee een inbreuk wordt gemaakt op het eigendomsrecht van het slachtoffer, waardoor deze hinder en schade ondervindt. Bovendien draagt een feit als het onderhavige niet alleen bij aan gevoelens van onveiligheid bij het slachtoffer, maar ook in de samenleving als geheel, nu de woning bij uitstek de plaats is waar men zich veilig hoort te kunnen voelen.
Het hof heeft bij de strafoplegging tevens gelet op de straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd en die hun weerslag hebben gevonden in de LOVS-oriëntatiepunten voor straftoemeting.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.D. van Heffen, mr. N.A. Schimmel en mr. J. Piena, in tegenwoordigheid van mr. O.F. Qane, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 24 oktober 2018.
Mrs. J. Piena en N.A. Schimmel zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[…]