ECLI:NL:GHAMS:2018:4494

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 september 2018
Publicatiedatum
4 december 2018
Zaaknummer
23-002751-16
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Valse identiteitsdocumenten en de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in asielzaken

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 18 september 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in Iran, had een identiteitsbewijs aangevraagd op basis van valse persoonsgegevens. De zaak draait om de vraag of het openbaar ministerie ontvankelijk is in de vervolging van de verdachte, gezien haar asielstatus en de toepassing van artikel 31 van het Vluchtelingenverdrag. De verdachte had eerder asiel aangevraagd, maar haar aanvraag was afgewezen. Ondanks dat zij in Nederland verbleef met een verblijfsvergunning en het Nederlanderschap, werd haar verweten dat zij een valse aangifte had gedaan van vermissing van haar paspoort en een identiteitsbewijs had aangevraagd op basis van valse gegevens. Het hof oordeelde dat de verdachte niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie niet kon worden toegewezen, omdat zij geen valse gegevens had aangewend in het kader van haar vlucht. Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter en sprak de verdachte vrij van het deel van de tenlastelegging dat betrekking had op de valse aangifte, maar achtte het wel bewezen dat zij een identiteitsbewijs had doen verstrekken op basis van valse persoonsgegevens. Gezien de omstandigheden waaronder het feit was gepleegd, besloot het hof geen straf of maatregel op te leggen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-002751-16
Datum uitspraak: 18 september 2018
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 5 juli 2016 in de strafzaak onder parketnummer 15-164281-15 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 1967,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
4 september 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 24 november 2014 te Landsmeer een reisdocument of identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht, te weten een Nederlands paspoort of identiteitskaart (ten name van [naam 1] en/of met paspoortnummer [nummer 1]), heeft doen verstrekken op grond van valse (persoons)gegevens, immers heeft zij, verdachte,
- een aangifte gedaan van vermissing van haar paspoort of identiteitskaart (met paspoortnummer [nummer 2]) terwijl zij, verdachte, wist dat voornoemd paspoort op 24 augustus 2014 in beslag was genomen door de Duitse autoriteiten en/of
- gebruik gemaakt van een (door haar bij/in die aangifte van vermissing van dat eerder aan haar verstrekt paspoort en/of aanvrage tot het verstrekken van een nieuw en/of ander (vervangend) reisdocument of identiteitsbewijs opgegeven) valse identiteit te weten [naam 2] geboren op [geboortedag 2] 1967.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring en een andere beslissing omtrent het opleggen van een straf of maatregel komt dan de politierechter.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie bepleit op de gronden dat (i) de standaardjurisprudentie omtrent artikel 31 van het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen van 28 juli 1951 (Vluchtelingenverdrag) in de onderhavige zaak analoog dient te worden toegepast en (ii) het de strafrechter niet past om te toetsen of de identiteit van de verdachte vals is omdat de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) op dat punt definitief heeft beslist.
Het hof overweegt als volgt.
Feiten
De verdachte is afkomstig uit Iran. Zij is in 2001 naar Nederland gekomen en heeft daar, met haar twee dochters, asiel aangevraagd op naam van [naam 2]. Bij beschikking van 28 december 2001 is deze aanvraag afgewezen. Op 11 februari 2008 is aan haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend, in 2012 gevolgd door een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd. Op 4 september 2012 is haar het Nederlanderschap verleend op naam van [naam 2], geboren op [geboortedag 2] 1967. Op 30 november 2012 is haar op die naam een Nederlands paspoort afgegeven.
Op 29 juli 2014 is de verdachte met haar twee dochters, via Duitsland naar Iran gereisd. Bij controle bleek zij in het bezit van een Iraans paspoort op naam van [verdachte], geboren op [geboortedag 1] 1967, naast het al genoemde Nederlandse paspoort. De verdachte is op 29 augustus 2014 via Duitsland terug gereisd naar Nederland. De Duitse autoriteiten hebben haar Nederlandse paspoort in beslag genomen.
De verdachte heeft op 24 november 2014 bij de gemeente Landsmeer een identiteitsbewijs aangevraagd. Zij heeft daarbij gemeld dat haar paspoort was vermist sinds 1 juni 2014, waarna zij een vermissingsverklaring heeft getekend. Bij de aanvraag van een nieuwe identiteitskaart gaf zij op te zijn: [naam 2], geboren op [geboortedag 2] 1967 te [geboorteplaats 2], Iran. De gemeente heeft op die naam een nieuwe identiteitskaart met nummer [nummer 1] verstrekt aan de verdachte.
De Immigratie- en naturalisatiedienst (IND) heeft de verdachte bericht voornemens te zijn haar Nederlanderschap in te trekken, omdat zij gebruik zou hebben gemaakt van valse persoonsgegevens ter verkrijging van verblijf in Nederland. Op 29 maart 2016 heeft de IND haar namens de Minister van Veiligheid en Justitie laten weten dat, na een belangenafweging, geen gevolg wordt gegeven aan het voornemen tot intrekking van haar Nederlanderschap. Op 14 juli 2016 is aan de verdachte een Nederlands paspoort verstrekt op naam van [naam 2], geboren op [geboortedag 2] 1967.
Juridisch oordeel
Vooropgesteld wordt dat artikel 31 van het Vluchtelingenverdrag en de daarmee samenhangende jurisprudentie van de Hoge Raad inhouden dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging als – kort gezegd – een vreemdeling wordt vervolgd wegens het onmiskenbaar in het kader van de vlucht aangewend hebben van valse gegevens of documenten, terwijl op de eerste asielaanvraag van de vreemdeling nog niet onherroepelijk is beslist.
Ten aanzien van het verweer onder (i)
Het hof is van oordeel dat dit artikel en de standaardjurisprudentie daaromtrent in deze zaak niet naar analogie van toepassing zijn. Immers, de verdachte heeft geen valse gegevens aangewend in het kader van haar vlucht. Zij verblijft al ruim zeventien jaren in Nederland, beschikt over de Nederlandse nationaliteit en heeft de identiteitskaart gebruikt ten behoeve van een bezoek aan haar geboorteland. Daarnaast is in 2001 onherroepelijk beslist op de door de verdachte gedane eerste asielaanvraag, zodat ook die grond niet wordt vervuld.
Ten aanzien van het verweer onder (ii)
Voorts stelt het hof vast dat de vraag waarover is geoordeeld bij de asielaanvraag in 2008, bij het verkrijgen van het Nederlanderschap in 2012 en bij het afzien van het voornemen tot het intrekken van het Nederlanderschap in 2016, een andere vraag is dan de vraag waarover de strafrechter in deze zaak heeft te oordelen, namelijk of de verdachte bij de aanvraag van een paspoort of identiteitsbewijs gebruik heeft gemaakt van valse persoonsgegevens. Bovendien heeft de bestuursrechter zich niet over deze kwestie uitgelaten, maar uitsluitend de IND, namens de Staatssecretaris, zodat de door de raadsman bedoelde situatie zich niet voordoet.
Het hof verwerpt de verweren van de raadsman. Ook overigens is er geen reden het openbaar ministerie niet ontvankelijk te verklaren in de vervolging.

Bewijsoverweging

Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep de bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde gevorderd. Daartoe heeft hij aangevoerd dat de verdachte op grond van valse gegevens, bestaande uit het doen van een valse aangifte en het opgeven van een valse identiteit, een Nederlandse identiteitskaart heeft doen verstrekken.
Standpunt raadsman
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak van het primair en subsidiair tenlastegelegde bepleit. Hij heeft aangevoerd dat de verdachte bij de aanvraag van een nieuw identiteitsbewijs geen gebruik heeft gemaakt van een valse identiteit. Uit de aan de verdachte onder de naam [naam 1] geadresseerde brief van de IND van 29 maart 2016 volgt immers dat de IND heeft afgezien van het voornemen tot intrekking van het Nederlanderschap op die naam. Voorts is aan de verdachte nadien een Nederlands paspoort verstrekt op de naam [naam 1].
Overwegingen van het hof
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte op 24 november 2014 bij de gemeente Landsmeer een identiteitsbewijs heeft aangevraagd, waarbij zij heeft gemeld dat haar paspoort was vermist, waarna zij een vermissingsverklaring heeft getekend. Bij de aanvraag van een nieuwe identiteitskaart gaf zij een valse naam en geboortedatum op. De gemeente heeft op die gegevens een nieuwe identiteitskaart verstrekt aan de verdachte. Bij het verstrekken van de nieuwe identiteitskaart wist de gemeente Landsmeer niet dat het paspoort van de verdachte niet was vermist, maar door de Duitse autoriteiten in beslag was genomen.
De verdachte heeft verklaard dat zij wist dat de Duitse autoriteiten haar paspoort inbeslaggenomen hadden, dat zij desalniettemin heeft gemeld dat haar paspoort was vermist en dat zij bij de aanvraag van een nieuw identiteitsbewijs bewust een andere naam heeft opgegeven.
Valse aangifte
Het hof stelt op grond van het bovenstaande vast dat de verdachte een valse aangifte heeft gedaan van de vermissing van haar paspoort. Anders dan de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat het doen van een valse aangifte niet onder het bestanddeel “persoonsgegevens” in de zin van artikel 231 van het Wetboek van Strafrecht valt. Om die reden spreekt het hof de verdachte vrij van dat deel van het haar tenlastegelegde.
Valse identiteit
Anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat de brief van de IND uit 2016 waarin – na een belangenafweging – wordt afgezien van het intrekken van het Nederlanderschap, twee jaren na het tenlastegelegde feit, de valsheid van de in 2014 opgegeven persoonsgegevens van de verdachte niet wegneemt. Ook het afgeven van een nieuw paspoort op 14 juli 2016 op de naam [naam 1] maakt niet dat de door de verdachte in 2014 opgegeven persoonsgegevens niet vals waren.
Het hof acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte een identiteitsbewijs heeft doen verstrekken op grond van valse persoonsgegevens.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 24 november 2014 te Landsmeer een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ten name van [naam 1] en met nummer [nummer 1], heeft doen verstrekken op grond van valse persoonsgegevens, immers heeft zij, verdachte, gebruik gemaakt van (door haar in de aangifte van vermissing van een eerder aan haar verstrekt paspoort en aanvrage tot het verstrekken van een nieuw identiteitsbewijs opgegeven), valse identiteit te weten [naam 2], geboren op [geboortedag 2] 1967.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht op grond van valse persoonsgegevens doen verstrekken.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf of maatregel

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand met een proeftijd van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman heeft verzocht artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht toe te passen.
Het hof houdt rekening met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opgeven van valse persoonsgegevens om een identiteitsbewijs te verkrijgen. Daarmee heeft de verdachte misbruik gemaakt van het vertrouwen dat in het maatschappelijk verkeer in de juistheid van identiteitsdocumenten pleegt te worden gesteld en ook moet kunnen worden gesteld.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 27 augustus 2018 is zij niet eerder onherroepelijk veroordeeld.
Uit het rapport van GZ-psycholoog [naam 3] volgt dat de verdachte last heeft van somberheidsklachten en angstgevoelens in het kader van een depressieve stoornis. Voorts zijn ter terechtzitting in hoger beroep elementen omtrent de persoon van de verdachte naar voren gekomen waaruit het hof afleidt dat de verdachte zich in een moeilijke situatie bevindt.
Daarnaast is het hof gebleken dat de verdachte bij het plegen van dit misdrijf heeft gehandeld uit angst om samen met haar dochters te worden uitgezet en ter voorkoming daarvan geen andere oplossing heeft gezien dan het opgeven van een valse naam en valse geboortedatum. Het hof acht deze handelwijze laakbaar. In verband met de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon van de verdachte, en in matigende zin in aanmerking genomen dat inmiddels vier jaren zijn verstreken sinds het plegen van het feit, terwijl niet is gebleken dat de verdachte in die periode in aanraking is gekomen met politie of justitie, acht het hof het echter raadzaam te bepalen dat geen straf of maatregel zal worden opgelegd.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Bepaalt dat ter zake van het bewezen verklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin
zitting hadden mr. C.N. Dalebout, mr. G. Oldekamp en mr. V. Mul, in tegenwoordigheid van
mr. A. Stronkhorst, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
18 september 2018.