ECLI:NL:GHAMS:2018:4478

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 augustus 2018
Publicatiedatum
4 december 2018
Zaaknummer
23-000427-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van invoer van cocaïne met organiserende en faciliterende rol

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 30 augustus 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1981 en thans gedetineerd, was beschuldigd van het medeplegen van de invoer van ongeveer 4,5 kilogram cocaïne. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte een organiserende en faciliterende rol heeft gespeeld in de cocaïnesmokkel. De medeverdachte heeft op 14 september 2017 vanuit Curaçao twee koffers met cocaïne Nederland binnengebracht, waarbij de verdachte betrokken was door de koffers te leveren en instructies te geven aan de koerier. Het hof heeft de verklaringen van de verdachte, die wisselend waren, niet geloofwaardig geacht en heeft geconcludeerd dat hij op strafbare wijze betrokken was bij de invoer van de cocaïne. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 44 maanden, en het hof heeft deze straf bevestigd, waarbij het de ernst van het feit en de rol van de verdachte in de smokkel in overweging heeft genomen. Het hof heeft geen aanleiding gevonden om een lagere straf op te leggen, gezien de eerdere veroordelingen van de verdachte en de impact van cocaïne op de volksgezondheid.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-000427-18
Datum uitspraak: 30 augustus 2018
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 25 januari 2018 in de strafzaak onder parketnummer 15-820410-17 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1981,
postadres volgens eigen opgave: [adres 1],
GBA-adres: [adres 2],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rijnmond te Krimpen aan den IJssel.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 16 augustus 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen met dien verstande dat het hof de in het vonnis onder 3.3. opgenomen bewijsoverweging en de onder 6 opgenomen strafmotivering vervangt door het navolgende.

Bewijsoverweging

De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 primair ten laste gelegde omdat hij (a) geen sterk organiserende rol heeft vervuld zodat geen sprake is van medeplegen, en (b) zijn gedragingen voorafgaand aan de ten laste gelegde datum niet kunnen worden meegenomen in de bewijsvoering.
Het hof stelt op grond van de bewijsmiddelen het volgende vast. De medeverdachte [medeverdachte] heeft op 14 september 2017 vanuit Curaçao twee koffers met in totaal 4495,68 gram cocaïne Nederland binnengebracht. Die koffers had [medeverdachte] tevoren in Nederland geleend/gekregen van de verdachte. In de periode dat [medeverdachte], samen met een vriendin van haar, te weten [naam 1], op Curaçao verbleef, is ook de verdachte daar geweest en heeft hij contact met hen gehad. Op één van de mobiele telefoons van de verdachte zijn de vliegtickets van [medeverdachte] en [naam 1] aangetroffen; deze stonden sinds 2 september 2017, reeds vóór het vertrek van beide dames naar Curaçao, op zijn telefoon. Op Curaçao maakte de verdachte duidelijk dat [medeverdachte] gebruik moest maken van Signal, een applicatie waarmee communicatie wordt versleuteld.
De verdachte is op 11 september 2017 uit Curaçao teruggekomen. Op 13 en 14 september 2017 heeft hij telefonisch berichten uitgewisseld met iemand met een Antilliaans telefoonnummer. Dat contact hield onder meer in het uitleggen van “plan A of B, afhankelijk van wat ze zien zodat ze weten wat ze kunnen verwachten” en – op 14 september 2017 om 05.37 uur, de ochtend dat de vlucht uit Curaçao zou aankomen – “ik ben er zelf bijna. Ik hou je straks op de hoogte”. Op 14 september 2017 is de verdachte, samen met [naam 2], [medeverdachte] en [naam 1] gaan ophalen op Schiphol, waarbij door de Koninklijke Marechaussee is waargenomen dat de verdachte zich vreemd gedroeg, hetgeen uiteindelijk heeft geresulteerd in de vondst van de cocaïne in de koffers van [medeverdachte].
Op grond van het voorgaande neemt het hof aan dat (a) de verdachte zodanig was betrokken bij de invoer van de cocaïne dat hij daarbij in nauwe en bewuste samenwerking met anderen heeft gehandeld en dus als medepleger is aan te merken. De omstandigheid dat de verdachte mogelijk niet feitelijk betrokken was bij het inpakken van de cocaïne, kan daar geenszins aan afdoen, evenmin als het feit dat [medeverdachte] de verdachte niet expliciet heeft aangewezen als direct betrokkene.
Voorts staat vast dat (b) de cocaïne op 14 september 2017 Nederland is binnengebracht, waarmee de datum van het primair ten laste gelegde kan worden bewezen. Het feit dat sommige, in het kader van het medeplegen uitgevoerde, handelingen door de verdachte zijn verricht in de periode daaraan voorafgaand, brengt niet mee dat vrijspraak moet volgen.
De verdachte heeft op vele onderdelen wisselende verklaringen afgelegd, hetgeen er mede toe heeft geleid dat het hof geen geloof hecht aan zijn ontkenning dat hij op strafbare wijze betrokken is bij de invoer van de cocaïne. De uitleg die de raadsvrouw heeft gegeven voor die wisselende verklaringen, acht het hof niet overtuigend.
De stelling van de verdachte dat hij naar Curaçao is gegaan voor de afwikkeling van de erfenis van zijn grootmoeder – zo dat al op enigerlei wijze aannemelijk is geworden – laat onverlet dat hij zich toen (ook) bezig heeft kunnen houden – en zich volgens het hof ook daadwerkelijk bezig heeft gehouden – met het organiseren van cocaïnesmokkel.
Het hof acht het aan de verdachte ten laste gelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 primair bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 44 maanden, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsvrouw heeft verzocht de verdachte een in duur fors lagere gevangenisstraf op te leggen dan door de rechter in eerste aanleg is opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft samen met anderen ongeveer netto 4.495,68 gram van een materiaal bevattende cocaïne ingevoerd. De verdachte heeft hierbij een organiserende en faciliterende rol gespeeld. Hij was betrokken bij de voorbereiding van de reis door koffers te leveren en heeft een koerier instructies gegeven, begeleid op Çuracao en opgehaald op Schiphol. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. Cocaïne is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De verspreiding van en (groot)handel in cocaïne veroorzaken een ernstige bedreiging van de volksgezondheid, brengen onrust voor de samenleving met zich en leiden veelal, direct en indirect, tot diverse vormen van criminaliteit.
In het nadeel van de verdachte weegt het hof dat hij blijkens een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 6 augustus 2018 eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het handelen in strijd met de Opiumwet.
Gelet op het voorgaande, de aard en de ernst van het feit, alsmede met het oog op normbevestiging en het voorkomen van recidive, kan met een lagere straf dan de door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf niet worden volstaan. In het vorenstaande ligt besloten dat in hetgeen door de raadsvrouw is aangevoerd met betrekking tot de persoonlijke omstandigheden van de verdachte geen aanleiding wordt gevonden om een lagere straf op te leggen dan de hierboven bedoelde, nu deze hiervoor onvoldoende redengevend zijn.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. van Woensel, mr. F.M.D. Aardema en mr. A.E. Kleene-Krom, in tegenwoordigheid van mr. A. Stronkhorst, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 30 augustus 2018.
mr. A.M. van Woensel en mr. A.E. Kleene-Krom zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.