ECLI:NL:GHAMS:2018:4477

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 december 2018
Publicatiedatum
4 december 2018
Zaaknummer
23-004592-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake overtredingen van de Wegenverkeerswet 1994

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 4 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, dat op 19 december 2017 was gewezen. De verdachte, geboren in 1985, werd beschuldigd van het rijden onder invloed van alcohol en het besturen van een motorrijtuig zonder rijbewijs op 8 augustus 2017 te Den Helder. De tenlastelegging omvatte twee punten: het rijden met een alcoholgehalte van 145 microgram per liter uitgeademde lucht, wat boven de toegestane limiet ligt, en het rijden zonder een geldig rijbewijs voor de betreffende categorie motorrijtuigen. Het hof heeft de zaak behandeld op basis van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep en de eerdere zitting in eerste aanleg.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan beide tenlastegelegde feiten. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een geldboete van € 350,- en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor zes maanden, met een proeftijd van twee jaren, en tot hechtenis van twee weken voor het tweede feit. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal dezelfde straffen gevorderd, terwijl de raadsman om een taakstraf vroeg voor het tweede feit.

Het hof heeft de straffen heroverwogen en besloten om de verdachte een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen op te leggen voor de duur van twee jaren, en voor het tweede feit onvoorwaardelijke hechtenis van twee weken. Daarnaast heeft het hof de tenuitvoerlegging gelast van een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van twee maanden, omdat de verdachte zich tijdens de proeftijd aan een strafbaar feit had schuldig gemaakt. Het hof heeft de zaak op basis van de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte beoordeeld.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-004592-17
Datum uitspraak: 4 december 2018
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 19 december 2017 in de strafzaak onder de parketnummers 96-168813-17 en 02-700231-14 (TUL) tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 20 november 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis is hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1:
hij, op of omstreeks 8 augustus 2017, te Den Helder, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn adem bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 145 microgram, in elk geval hoger dan 88 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en verdachte dit motorrijtuig heeft bestuurd zonder rijbewijs;
2:
hij, op of omstreeks 8 augustus 2017, te Den Helder, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) heeft gereden op de weg, Marsdiepstraat, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal om proceseconomische redenen worden vernietigd.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij op 8 augustus 2017 te Den Helder, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn adem bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 145 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en verdachte dit motorrijtuig heeft bestuurd zonder rijbewijs;
2:
hij op 8 augustus 2017, te Den Helder, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) heeft gereden op de weg, Marsdiepstraat, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 8, vierde lid, juncto artikel 8, derde lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 bewezen verklaarde veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 350,- subsidiair zeven dagen hechtenis en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden met een proeftijd van twee jaren, en voor het onder 2 bewezen verklaarde tot hechtenis voor de duur van twee weken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straffen als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman heeft zich ten aanzien van feit 1 gerefereerd aan het oordeel van het hof en heeft ten aanzien van feit 2 verzocht een taakstraf op te leggen. Daartoe heeft hij aangevoerd dat de verdachte sinds 2015 buiten het tenlastegelegde slechts éénmaal in aanraking is geweest met justitie, een bijstandsuitkering heeft, ter behoud van die uitkering fulltime vrijwilligerswerk doet, een woning huurt en een omgangsregeling met zijn dochtertje heeft.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het onder invloed van alcoholhoudende drank besturen van een personenauto op de openbare weg. Door aldus te handelen heeft de verdachte de verkeersveiligheid in gevaar gebracht. Dit klemt temeer daar hij er zich onverschillig voor heeft betoond dat hij niet in het bezit was van een rijbewijs en het hem, mede gelet om redenen van verkeersveiligheid, in het geheel niet was toegestaan een auto te besturen.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 2 november 2018 is hij eerder ter zake van verkeersdelicten: misdrijven en overtredingen krachtens de Wegenverkeerswet onherroepelijk veroordeeld, hetgeen in zijn nadeel weegt.
Het hof acht, alles afwegende, ten aanzien van feit 1 een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen met een proeftijd van 2 jaren en ten aanzien van feit 2 hechtenis van na te melden duur passend en geboden. Het hof ziet in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte aanleiding om, anders dan gevorderd door de advocaat-generaal, geen geldboete opleggen.
Ten aanzien van feit 2 kan gelet op de ernst van het bewezen verklaarde feit, in het licht van de recidive, niet worden volstaan met een andere straf dan onvoorwaardelijke hechtenis die vrijheidsbeneming met zich brengt. Hetgeen de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep heeft aangevoerd, is onvoldoende zwaarwegend om een andere strafmodaliteit dan wel anderszins lagere straf aan de verdachte op te leggen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 62 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8, 107, 176, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Vordering tenuitvoerlegging

De verdachte is bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West Brabant, van 11 februari 2015, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met aftrek waarvan twee maanden voorwaardelijk.
Het openbaar ministerie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van het bij voormeld vonnis voorwaardelijk opgelegde deel van de gevangenisstraf voor de duur van twee maanden. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft het hof ter terechtzitting verzocht de vordering toe te wijzen.
De raadsman heeft het hof ter terechtzitting verzocht de vordering af te wijzen. Daartoe heeft hij aangevoerd dat de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf is opgelegd voor andersoortige feiten dan waarvoor de verdachte nu terechtstaat.
Het hof ziet in hetgeen de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep naar voren heeft gebracht geen aanleiding om de vordering af te wijzen. Gebleken is dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde:
Ontzegt de verdachte ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Bepaalt dat de bijkomende straf van ontzegging niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot
hechtenisvoor de duur van
2 (twee) weken.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland- West Brabant van 11 februari 2015, parketnummer 02-700231-14, te weten van:
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.L.M. van der Voet, mr. G. Oldekamp en mr. F.M.D. Aardema, in tegenwoordigheid van S. Vriend, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 4 december 2018.
[...]