Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het verloop van het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De feiten
de vrouwis het volgende gebleken.
de manis het volgende gebleken.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 4 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toewijzing van het huurrecht van de voormalig echtelijke woning en een verzoek om partneralimentatie. De man, verzoeker in hoger beroep, had in eerste aanleg de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 8 november 2017 aangevochten, waarin de echtscheiding was uitgesproken en het huurrecht van de woning aan de vrouw was toegewezen. De man verzocht het hof om het huurrecht van de woning aan hem toe te wijzen en om een uitkering in zijn levensonderhoud van € 433,- per maand door de vrouw te laten betalen.
Het hof heeft vastgesteld dat partijen op 8 augustus 2014 zijn gehuwd en dat het huwelijk op 9 maart 2018 is ontbonden. De vrouw heeft de zorg voor hun minderjarige dochter, die bij haar woont. De man heeft een sterke emotionele binding met de woning, die hem na een langdurige asielprocedure is toegewezen. Het hof heeft de belangen van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat het belang van de vrouw bij het huurrecht zwaarder weegt, gezien haar rol als primaire verzorger van de dochter en haar economische situatie.
Wat betreft de partneralimentatie heeft het hof geoordeeld dat de man onvoldoende heeft onderbouwd dat hij behoefte heeft aan een bijdrage in zijn levensonderhoud. De man heeft niet aangetoond dat hij niet in staat is om naast zijn studie te werken en heeft zijn verzoek niet voldoende geconcretiseerd. Het hof heeft daarom het verzoek van de man tot partneralimentatie afgewezen en de bestreden beschikking bekrachtigd.