ECLI:NL:GHAMS:2018:4447

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 december 2018
Publicatiedatum
4 december 2018
Zaaknummer
200.227.537/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinderalimentatie en bewindvoering

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 4 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot kinderalimentatie. De bewindvoerder van de man, die onder bewind staat, heeft hoger beroep ingesteld tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Noord-Holland, waarin de man werd verplicht een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen te betalen. De man heeft drie kinderen, geboren in 2003, 2006 en 2010, die bij de vrouw verblijven. De rechtbank had bepaald dat de man € 107,- per kind per maand moest betalen, met ingang van 17 mei 2017. De bewindvoerder betwistte de draagkracht van de man en verzocht om vernietiging van de beschikking, terwijl de vrouw de bewindvoerder niet-ontvankelijk wilde verklaren en de eerdere beschikking wilde laten bekrachtigen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 19 juli 2018 is de man, bijgestaan door zijn advocaat, verschenen, maar de bewindvoerder was niet aanwezig. Het hof heeft de feiten vastgesteld op basis van de eerdere beschikking en de ingediende stukken. Het hof overwoog dat de man, ondanks zijn schulden en het feit dat hij onder bewind staat, een netto maandinkomen heeft dat voldoende is om een minimale bijdrage van € 25,- per maand per gezin te voldoen. Het hof heeft geoordeeld dat de bewindvoerder onvoldoende heeft aangetoond dat de man niet in staat is om deze bijdrage te betalen.

Uiteindelijk heeft het hof de eerdere beschikking vernietigd en bepaald dat de man met ingang van 30 juni 2017 een bijdrage van € 25,- per maand per gezin zal betalen. Tevens is bepaald dat de vrouw geen terugbetaling hoeft te doen voor eventuele hogere betalingen die de man in de tussenliggende periode heeft gedaan. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.227.537/ 01
zaaknummer rechtbank: C/15/261009 / FA RK 17-3817
beschikking van de meervoudige kamer van 4 december 2018 inzake
[de bewindvoerder] , handelend in de hoedanigheid van bewindvoerder van: [de man],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de bewindvoerder,
advocaat: mr. J.M. Neervoort te Den Helder,
en
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. A.W. Hoogland te Den Helder.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland (Alkmaar) van 30 augustus 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De bewindvoerder is op 8 november 2017 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 30 augustus 2017.
2.2
De vrouw heeft op 4 januari 2018 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een V-formulier van de zijde van de bewindvoerder van 3 juli 2018 met bijlagen, ingekomen op 5 juli 2018;
- een brief van de zijde van de vrouw van 6 juli 2018 met bijlagen, ingekomen op 9 juli 2018.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 19 juli 2018 plaatsgevonden.
Verschenen zijn:
  • [de man] (hierna: de man), bijgestaan door mr. J.M. Neervoort;
  • de vrouw, bijgestaan door mr. A.W. Hoogland.
2.5
De bewindvoerder is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
De man en de vrouw hebben een relatie gehad, die in 2012 is geëindigd.
Tijdens die relatie zijn geboren:
- [kind a] , geboren [in] 2003,
- [kind b] , geboren [in] 2006, en
- [kind c] , geboren [in] 2010.
[kind a] , [kind b] en [kind c] worden hierna gezamenlijk ook “de kinderen” genoemd.
De man heeft de kinderen niet erkend. De kinderen verblijven bij de vrouw.
3.3
De goederen van de man zijn onder bewind gesteld. [de bewindvoerder] is de bewindvoerder.
3.4
Het hof heeft, voor zover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, op verzoek van de vrouw, een door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen bepaald op € 107,- per kind per maand, met ingang van 17 mei 2017. De man was in eerste aanleg niet in de procedure verschenen.
4.2
De bewindvoerder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, het inleidend verzoek van de vrouw alsnog af te wijzen, dan wel een beslissing te nemen die het hof juist acht.
4.3
De vrouw verzoekt, naar het hof begrijpt, de bewindvoerder niet-ontvankelijk te verklaren in zijn beroep althans dit ongegrond te verklaren en de bestreden beschikking te bekrachtigen, dan wel een beslissing te nemen die het hof juist acht.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Niet in geschil is dat de kinderen behoefte hebben aan (in elk geval) een bijdrage van € 107,- per kind per maand, zoals in de bestreden beschikking aan de man is opgelegd.
5.2
Partijen verschillen van mening over de draagkracht van de man, de toepasselijkheid van de zorgkorting, het beroep van de man op de aanvaardbaarheidstoets en de ingangsdatum van de mogelijk door hem te betalen kinderbijdrage. Het hof zal deze punten achtereenvolgens aan de orde stellen.
5.3
Bij de beoordeling van deze zaak dient het hof rekening te houden met de beoordeling van de zaak met zaaknummer 200.227.527/01, waarin een andere voormalige partner van de man een verzoek heeft gedaan om een kinderbijdrage ten laste van de man te bepalen. Dit is ter zitting in hoger beroep aan de orde gesteld. In die zaak wordt vandaag ook uitspraak gedaan.
De man erkent de verwekker te zijn van [kind a] en [kind b] , maar ontkent de verwekker te zijn van [kind c] . Het hof komt hierop onder 5.6 terug. De bewindvoerder en de vrouw beamen echter dat de draagkracht van de man mede verdeeld dient te worden over de drie kinderen in de zaak met zaaknummer 200.227.527/01.
5.4
De bewindvoerder stelt, kort gezegd, dat de man geen draagkracht heeft om een bijdrage voor de kinderen te voldoen. De man ontvangt, na aftrek van een gelegd loonbeslag en na inhouding van een deel van zijn salaris door de bewindvoerder ter aflossing van zijn schulden, een bedrag van € 20,- of € 30,- per week om van te leven. Naar verwachting zal op korte termijn een toelating tot de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP) worden aangevraagd, aldus de bewindvoerder. De man heeft ter zitting in hoger beroep verklaard al acht of negen jaar onder bewind te staan en (dus) al gedurende lange tijd schulden te hebben. De bewindvoerder beroept zich op de aanvaardbaarheidstoets, want ook als de man de minimale bijdrage dient te voldoen, zou, gelet op de hoogte van zijn leefgeld, een onaanvaardbare situatie ontstaan, aldus de bewindvoerder.
5.5
De vrouw voert aan dat de man een hoger netto inkomen per maand verdient dan € 1.875,-. De man dient meer salarisspecificaties/jaaropgaven over te leggen, zodat zijn gemiddelde inkomen van de afgelopen jaren kan worden bepaald. Er dient geen rekening gehouden te worden met zijn schulden, nu het geen huwelijkse schulden betreffen. Voorts dient de noodzaak van het aangaan daarvan te worden beoordeeld. De bewindvoerder heeft het beroep op de aanvaardbaarheidstoets onvoldoende onderbouwd. Niet gesteld of gebleken is dat het inkomen van de man onder 90% van de bijstandsnorm zakt. De man is niet tot de WSNP toegelaten, noch tot een vergelijkbaar traject, aldus de vrouw.
5.6
Het hof overweegt dat uit de door de bewindvoerder overgelegde jaaropgave van de man over 2017 een fiscaal loon van € 19.826,- blijkt. Nu de vrouw niet verder heeft onderbouwd waarom niet van dit bedrag uitgegaan kan worden, zal het hof rekening houden met dit loon. Dat betekent dat de man – afgezien van loonbeslag en overige schulden – een netto maandinkomen heeft van € 1.498,-. De bewindvoerder heeft in totaal 29 salarisstroken van de man over 2017 en 2018 overgelegd, hetgeen het hof voldoende acht om een gemiddeld inkomen van de man te kunnen vaststellen. Uit de salarisstroken over 2018 van de man blijkt dat hij een wisselend (week)inkomen heeft van gemiddeld € 312,- netto per week, waarop gemiddeld € 140,- netto per week aan loonbeslag wordt ingehouden in verband met een schuld aan KPN. De bewindvoerder heeft voorts bewijs overgelegd van een groot aantal schulden van de man aan onder andere het CAK, Univé en de Woningstichting, in verband met (onder andere) huurschulden en achterstanden in de betaling van zijn zorgverzekerings-premie. Gelet op de aard van deze schulden (mede in relatie tot de hoogte van zijn inkomen) beoordeelt het hof deze als niet vermijdbaar. Voorts neemt het hof in aanmerking dat de man onweersproken verklaard heeft al gedurende acht of negen jaar onder bewind te staan en gedurende lange tijd (grote) schulden te hebben. Nu naar verwachting een toelating tot de WSNP zal worden aangevraagd, overweegt het hof dat een aflossing van alle schulden binnen een redelijke termijn vooralsnog niet in de lijn der verwachting ligt. Bij deze stand van zaken acht het hof de man niet in staat om meer dan de minimale bijdrage te voldoen aan de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen. Nu, zoals onder 5.3 is overwogen, de draagkracht van de man over twee gezinnen verdeeld dient te worden, zal het hof bepalen dat de man voor elk gezin de minimale bijdrage van € 25,- per maand dient te voldoen. Dit leidt ertoe dat in het midden kan blijven of de man al dan niet de verwekker is van [kind c] . Het beroep van de bewindvoerder op de aanvaardbaarheidstoets volgt het hof niet, nu de bewindvoerder onvoldoende onderbouwd heeft gesteld dat de vaststelling van deze minimale bijdrage voor de man tot een onaanvaardbare situatie zou leiden.
5.7
De bewindvoerder stelt dat rekening gehouden dient te worden met een zorgkorting van 15%, nu de man de kinderen graag wil zien. Hij zal naar verwachting een procedure starten om hervatting van de omgang te verzoeken, aldus de bewindvoerder.
De vrouw voert aan dat de toepasselijke zorgkorting 0% is, nu de man slechts af en toe contact heeft met de kinderen.
Het hof is van oordeel dat op dit moment geen zorgkorting moet worden toegepast, nu de man slechts de minimale bijdrage dient te voldoen waarmee bij lange na niet in de behoefte van de kinderen wordt voorzien. Dit verzoek zal derhalve worden afgewezen.
5.8
De bewindvoerder stelt dat de ingangsdatum van een eventueel door de man te betalen bijdrage op zijn vroegst de datum van indiening van het verzoekschrift kan zijn.
De vrouw voert aan dat de door de rechtbank bepaalde ingangsdatum – 17 mei 2017 - gehandhaafd dient te blijven, nu de man toen voor het eerst namens de vrouw is aangeschreven en sindsdien rekening heeft kunnen houden met een bijdrage.
Het hof ziet onvoldoende aanleiding om de ingangsdatum te bepalen op een eerdere datum dan gebruikelijk, te weten de datum van indiening van het verzoek van de vrouw in eerste aanleg, te weten 30 juni 2017.
5.9
Het hof bepaalt ten slotte dat voor zover de man vanaf 17 mei 2017 tot heden meer heeft betaald en/of meer op hem is verhaald dan de onder 5.6 vermelde bijdrage van € 25,- per maand, van de vrouw in redelijkheid niet kan worden gevergd dat zij het meerdere terugbetaalt. Redengevend daarvoor is haar fiscaal inkomen in 2017 van € 11.721,- waarvan zij met drie kinderen moet zien rond te komen. Ook heeft zij onbetwist gesteld schulden te hebben. Tot slot pleegt een dergelijke bijdrage van maand tot maand te worden verbruikt.
5.1
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep en opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van 30 juni 2017 een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen van € 25,- (VIJFENTWINTIG EURO) in totaal per maand zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
bepaalt dat, voor zover de man over de periode vanaf 17 mei 2017 tot heden meer heeft betaald en/of meer op hem is verhaald, de vrouw dat meerdere niet hoeft terug te betalen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.R. Sturhoofd, mr. A.V.T. de Bie en mr. J.W. Brunt, in tegenwoordigheid van mr. D.M. Jansen als griffier en is op 4 december 2018 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.