ECLI:NL:GHAMS:2018:4446

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 december 2018
Publicatiedatum
4 december 2018
Zaaknummer
200.227.527/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinderalimentatie en bewindvoering

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 4 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot kinderalimentatie. De bewindvoerder, handelend namens de man, heeft hoger beroep ingesteld tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Noord-Holland, waarin de man werd verplicht een bijdrage van € 200,- per maand te betalen voor de kosten van verzorging en opvoeding van zijn kinderen. De man heeft de kinderen niet erkend, maar is wel hun verwekker. De vrouw, de verweerster in deze zaak, heeft verweer gevoerd en verzocht om de bestreden beschikking te bekrachtigen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 19 juli 2018 is de man, hoewel opgeroepen, niet verschenen. Het hof heeft de feiten vastgesteld op basis van de eerdere beschikking van de rechtbank. De man en de vrouw hebben samen drie kinderen, die bij de vrouw verblijven. De bewindvoerder heeft aangevoerd dat de man geen draagkracht heeft om de opgelegde bijdrage te voldoen, terwijl de vrouw stelt dat de man een hoger inkomen heeft dan hij opgeeft.

Het hof heeft de financiële situatie van de man beoordeeld en geconcludeerd dat hij in staat is om een minimale bijdrage van € 25,- per maand te betalen voor elk gezin, gezien de verdeling van de draagkracht over meerdere kinderen. De ingangsdatum van de bijdrage is vastgesteld op 10 mei 2017, de datum van indiening van het verzoek in eerste aanleg. De beschikking van de rechtbank is vernietigd en de nieuwe beslissing is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.227.527/ 01
zaaknummer rechtbank: C/15/258810 / FA RK 17-2703
beschikking van de meervoudige kamer van 4 december 2018 inzake
[de bewindvoerder] , handelend in de hoedanigheid van bewindvoerder van: [de man],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de bewindvoerder,
advocaat: mr. J.M. Neervoort te Den Helder,
en
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M.M. van Eeten te Den Helder.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland (Alkmaar) van 2 augustus 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De bewindvoerder is op 6 november 2017 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 2 augustus 2017.
2.2
De vrouw heeft op 4 januari 2018 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een V-formulier van de zijde van de vrouw van 20 juni 2018 met bijlagen, ingekomen op 21 juni 2018;
- een V-formulier van de zijde van de bewindvoerder van 3 juli 2018 met bijlagen, ingekomen op 5 juli 2018.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 19 juli 2018 plaatsgevonden.
Verschenen zijn:
  • [de man] (hierna: de man), bijgestaan door mr. J.M. Neervoort;
  • de vrouw, bijgestaan door mr. M.M. van Eeten.
2.5
De bewindvoerder is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
De man en de vrouw hebben tot november 2014 een relatie gehad.
Tijdens die relatie zijn geboren:
- [kind a] , geboren [in] 2004,
- [kind b] , geboren [in] 2007, en
- [kind c] , geboren [in] 2012.
[kind a] , [kind b] en [kind c] worden hierna “de kinderen” genoemd.
De man heeft de kinderen niet erkend, maar is wel hun verwekker. De kinderen verblijven bij de vrouw.
3.3
De goederen van de man zijn onder bewind gesteld. [de bewindvoerder] is de bewindvoerder.
3.4
Het hof heeft, voor zover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, op verzoek van de vrouw, een door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen bepaald op in totaal € 200,- per maand, met ingang van 1 april 2017. De man was in eerste aanleg niet in de procedure verschenen.
4.2
De bewindvoerder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, het inleidend verzoek van de vrouw alsnog af te wijzen dan wel een beslissing te nemen die het hof juist acht.
4.3
De vrouw verzoekt, naar het hof begrijpt, de bewindvoerder niet-ontvankelijk te verklaren in zijn beroep althans dit ongegrond te verklaren en de bestreden beschikking te bekrachtigen, dan wel een beslissing te nemen die het hof juist acht.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Niet in geschil is dat de kinderen behoefte hebben aan (in elk geval) een bijdrage van € 200,- per maand voor hen alle drie gezamenlijk, zoals in de bestreden beschikking aan de man is opgelegd en niet door de man is betwist.
5.2
Partijen verschillen van mening over de draagkracht van de man, het beroep van de man op de aanvaardbaarheidstoets en de ingangsdatum van de mogelijk door hem te betalen kinderbijdrage. Het hof zal deze punten achtereenvolgens aan de orde stellen.
5.3
Bij de beoordeling van deze zaak dient het hof rekening te houden met de beoordeling van de zaak met zaaknummer 200.227.537/01, waarin een andere voormalige partner van de man een verzoek heeft gedaan om een kinderbijdrage ten laste van de man te bepalen. Dit is ter zitting in hoger beroep aan de orde gesteld. In die zaak wordt vandaag ook uitspraak gedaan.
De man ontkent de verwekker te zijn van één van de drie kinderen in de zaak met zaaknummer 200.227.537/01. Het hof komt hierop onder 5.6 terug. De bewindvoerder en de vrouw beamen echter dat de draagkracht van de man mede verdeeld dient te worden over de (andere) kinderen in de zaak met zaaknummer 200.227.537/01.
5.4
De bewindvoerder stelt, kort gezegd, dat de man geen draagkracht heeft om een bijdrage voor de kinderen te voldoen. De man ontvangt, na aftrek van een gelegd loonbeslag en na inhouding van een deel van zijn salaris door de bewindvoerder ter aflossing van zijn schulden, een bedrag van € 20,- of € 30,- per week om van te leven. Naar verwachting zal op korte termijn een toelating tot de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP) worden aangevraagd, aldus de bewindvoerder. De man heeft ter zitting in hoger beroep verklaard al acht of negen jaar onder bewind te staan en (derhalve) al gedurende lange tijd schulden te hebben. De bewindvoerder beroept zich op de aanvaardbaarheidstoets, want ook als de man de minimale bijdrage dient te voldoen, zou, gelet op de hoogte van zijn leefgeld, een onaanvaardbare situatie ontstaan, aldus de bewindvoerder.
5.5
De vrouw voert aan dat de man een hoger netto inkomen per maand verdient dan € 1.875,-. Er dient geen rekening gehouden te worden met zijn schulden, nu het geen huwelijkse schulden betreffen. Voorts dient de noodzaak van het aangaan daarvan te worden beoordeeld. De bewindvoerder heeft het beroep op de aanvaardbaarheidstoets onvoldoende onderbouwd. Niet gesteld of gebleken is dat het inkomen van de man onder 90% van de bijstandsnorm zakt als met die schulden geen rekening wordt gehouden. Ten slotte heeft de man betwist dat hij de verwekker is van één van de kinderen in de zaak met zaaknummer 200.227.537/01, zodat zijn draagkracht per saldo over vijf in plaats van zes kinderen verdeeld dient te worden, aldus de vrouw.
5.6.
Het hof overweegt dat uit de door de bewindvoerder overgelegde jaaropgave van de man over 2017 een fiscaal loon van € 19.826,- blijkt. Nu de vrouw niet heeft onderbouwd waarom niet van dit bedrag uitgegaan kan worden, zal het hof rekening houden met dit loon. Dat betekent dat de man – afgezien van loonbeslag en overige schulden – een netto maandinkomen heeft van € 1.498,-. Uit verschillende door de bewindvoerder overgelegde salarisstroken van 2018 van de man blijkt dat hij een wisselend (week)inkomen heeft van gemiddeld € 312,- netto per week, waarop gemiddeld € 140,- netto per week aan loonbeslag wordt ingehouden in verband met een schuld aan KPN. De bewindvoerder heeft voorts bewijs overgelegd van een groot aantal schulden van de man aan onder andere het CAK, Univé en de Woningstichting, in verband met (onder andere) huurschulden en achterstanden in de betaling van zijn zorgverzekeringspremie. Gelet op de aard van deze schulden (mede in relatie tot de hoogte van zijn inkomen) beoordeelt het hof deze als niet vermijdbaar. Voorts neemt het hof in aanmerking dat de man onweersproken verklaard heeft al gedurende acht of negen jaar onder bewind te staan en gedurende lange tijd (grote) schulden te hebben. Nu naar verwachting een toelating tot de WSNP zal worden aangevraagd, overweegt het hof dat een aflossing van alle schulden binnen een redelijke termijn vooralsnog niet in de lijn der verwachting ligt. Bij deze stand van zaken acht het hof de man niet in staat om meer dan de minimale bijdrage te voldoen aan de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen. Nu, zoals onder 5.3 is overwogen, de draagkracht van de man over twee gezinnen verdeeld dient te worden, zal het hof bepalen dat de man voor elk gezin de minimale bijdrage van € 25,- per maand dient te voldoen. Dit leidt ertoe dat in het midden kan blijven of de man al dan niet de verwekker is van één van de kinderen in de zaak met zaaknummer 200.227.537/01. Het beroep van de bewindvoerder op de aanvaardbaarheidstoets volgt het hof niet, nu de bewindvoerder onvoldoende onderbouwd heeft gesteld dat de vaststelling van deze minimale bijdrage voor de man tot een onaanvaardbare situatie zou leiden.
5.7
De bewindvoerder stelt dat de ingangsdatum van een eventueel door de man te betalen bijdrage op zijn vroegst de datum van indiening van het verzoekschrift kan zijn.
De vrouw voert aan dat de door de rechtbank bepaalde ingangsdatum van 1 april 2017 gehandhaafd dient te blijven, nu de man op 29 maart 2017 voor het eerst is aangeschreven door haar advocaat.
Het hof ziet onvoldoende aanleiding om de ingangsdatum te bepalen op een eerdere datum dan gebruikelijk, te weten de datum van indiening van het verzoek van de vrouw in eerste aanleg, te weten 10 mei 2017.
5.8
Het hof bepaalt ten slotte dat voor zover de man vanaf 1 april 2017 tot heden meer heeft betaald en/of meer op hem is verhaald dan de onder 5.6 vermelde bijdrage van € 25,- per maand, van de vrouw in redelijkheid niet kan worden gevergd dat zij het meerdere terugbetaalt. Redengevend daarvoor is haar fiscaal inkomen in 2017 van € 24.807,- waarvan zij met drie kinderen moet zien rond te komen. Bovendien pleegt een dergelijke bijdrage van maand tot maand te worden verbruikt.
5.9
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep en opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van 10 mei 2017 een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen van € 25,- (VIJFENTWINTIG EURO) in totaal per maand zal betalen, te toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
bepaalt dat, voor zover de man over de periode vanaf 1 april 2017 tot heden meer heeft betaald en/of meer op hem is verhaald, de vrouw dat meerdere niet hoeft terug te betalen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.R. Sturhoofd, mr. A.V.T. de Bie en mr. J.W. Brunt, in tegenwoordigheid van mr. D.M. Jansen als griffier en is op 4 december 2018 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.