ECLI:NL:GHAMS:2018:4443

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 december 2018
Publicatiedatum
4 december 2018
Zaaknummer
200.222.884/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Pandrecht op aandelen als waarborg voor overdracht pensioenvermogen bij vooroverlijden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [de man] tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, waarin geschillen zijn gerezen over de verevening van pensioenrechten na de echtscheiding van partijen. [de man] heeft in hoger beroep gevorderd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en zijn vorderingen alsnog volledig zal toewijzen. [de vrouw] heeft in incidenteel appel gevorderd tot vernietiging van het vonnis voor zover zij daartegen appel heeft ingesteld. De rechtbank had eerder bepaald dat [de vrouw] de aandelen in haar Antilliaanse besloten vennootschap [de B.V.] aan [de man] moest verpanden als waarborg voor de overdracht van het pensioenvermogen bij haar overlijden. Het hof heeft de feiten vastgesteld zoals deze door de rechtbank zijn vastgesteld en heeft de vorderingen van [de man] en [de vrouw] beoordeeld. Het hof oordeelt dat de verpanding van de aandelen dient te geschieden ten overstaan van een notaris en dat de door [de man] gewenste bepalingen in de concept-akte niet voortvloeien uit de wet. Het hof heeft de grieven van [de man] in principaal hoger beroep afgewezen en de grieven van [de vrouw] in incidenteel hoger beroep, met uitzondering van de vierde grief, eveneens afgewezen. Het vonnis van de rechtbank is bekrachtigd, behoudens de oplegging van de dwangsom, die is afgewezen. De kosten zijn gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht
team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer : 200.222.884/01
zaaknummer rechtbank : C/15/246773 / HA ZA 16-506
arrest van de meervoudige familie kamer van 4 december 2018
inzake
[de man],
wonend te [eiland] ,
appellant,
tevens incidenteel geïntimeerde,
advocaat: mr. P.J. de Groen te Sassenheim,
tegen
[de vrouw],
wonend te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
tevens incidenteel appellante,
advocaat: mr. G.B.J.M. Spoormans te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [de man] en [de vrouw] genoemd.
[de man] is bij dagvaarding van 5 september 2017 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 7 juni 2017, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [de man] als eiser in conventie, verweerder in reconventie, en [de vrouw] als gedaagde in conventie, eiseres in reconventie.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven tevens houdende akte vermeerdering van eis;
- memorie van antwoord, tevens memorie van grieven tevens akte vermeerdering van eis, met producties;
- akte houdende verzet tegen de vermeerdering van eis tevens memorie van antwoord in incidenteel appel;
- antwoordakte verzet tegen vermeerdering van eis.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[de man] heeft in principaal appel geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen voor zover zijn vorderingen zijn afgewezen en - uitvoerbaar bij voorraad - zijn vorderingen voor zover niet toegewezen alsnog volledig zal toewijzen, met veroordeling van [de vrouw] in de kosten van het geding in beide instanties.
[de vrouw] heeft in principaal appel geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van [de man] in zijn vorderingen dan wel tot afwijzing daarvan en in incidenteel appel tot
vernietiging van het vonnis voor zover zij daartegen appel heeft ingesteld en overigens bekrachtiging en, bij vermeerdering van eis, gevorderd zo nodig met verbetering van gronden en opnieuw rechtdoende dat het hof [de man] zal bevelen om binnen 30 dagen na betekening van het in dezen te wijzen arrest zijn medewerking te verlenen aan en/of te bewerkstelligen dat de aandelen [de B.V.] aan hem zijn verpand:
primair middels de onderhandse akte overgelegd als productie 9 bij conclusie van antwoord/eis in reconventie van 21 september 2016 en
subsidiair middels een notariële akte, waarvan de tekst conform de tekst van productie 24 is, welke akte zal worden opgesteld door primair een binnen 10 dagen na betekening van het in dezen te wijzen arrest door [de vrouw] aan te wijzen notaris in Nederland, subsidiair door notaris mr. A. Stuijt te Haarlem, meer subsidiair door notaris mr. E. Steenbaar te Curaçao primair met bepaling voor recht dat [de vrouw] in geval van niet tijdige nakoming door [de man] van dit arrest niet langer gehouden is de aandelen in [de B.V.] aan [de man] te verpanden dan wel subsidiair met bepaling dat [de vrouw] gerechtigd is [de man] te gijzelen, dan wel meer subsidiair dat [de man] aan haar een dwangsom verschuldigd is van € 5.000,- per dag(deel) dat hij nalaat aan het door het hof gegeven bevel te voldoen, kosten rechtens.
[de man] heeft in incidenteel appel geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van [de vrouw] in haar vermeerdering van eis dan wel tot ontzegging daarvan aan haar alsmede dat het hof het vonnis zal bekrachtigen voor zover de grieven van [de vrouw] daartegen zijn gericht.

2.Feiten

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.3 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt.

3.Beoordeling

3.1
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest in de wettelijke gemeenschap van goederen. Tijdens de echtscheiding en bij de regeling van de gevolgen daarvan zijn tussen partijen geschillen gerezen over – voor zover hier van belang – de verevening van pensioenrechten. Zij hebben op 9 juni 2015 een vaststellingsovereenkomst gesloten met de volgende inhoud:
(…)
De vrouw (hof: lees [de vrouw] ) betaalt aan de man (hof: lees: [de man] ), binnen 4 weken na heden, een bedrag van € 153.000, zijnde het verschil tussen het door partijen correct berekende bedrag van de pensioenaanspraken van de vrouw jegens de man ad € 459.000 en het indertijd gestorte bedrag van € 612.000, en wel op rekeningnummer [1] t.n.v. de man. Partijen spannen zich in dit op voor beiden fiscaal neutrale wijze te laten geschieden. Met deze betaling hebben partijen hun pensioenaanspraken jegens de ander definitief verevend.
De vrouw bewerkstelligt dat haar vennootschap [de B.V.] waarborgt, middels verpanding van de aandelen in [de B.V.] dan wel op anderszins adequate wijze, dat het pensioenvermogen van de vrouw, door de man gestort in [de B.V.] , zal worden overgedragen aan de man, indien de vrouw overlijdt vóór de man. Partijen zullen dit zo nodig nader uitwerken.
(…)
6) Ieder partij draagt de eigen kosten gemaakt in de procedure .
7) Partijen verzoeken het hof de procedure door te halen nadat het in artikel 1 bedoelde bedrag is betaald.
(…)”
[de man] heeft gevorderd dat de rechtbank bij vonnis – uitvoerbaar bij voorraad – :
I [de vrouw] zal bevelen te bewerkstelligen dat de aandelen in haar Antilliaanse besloten vennootschap [de B.V.] aan [de man] worden verpand conform de concept-pandakte die als productie 5 in het geding zal worden gebracht, zulks binnen uiterlijk dertig dagen na betekening van dit vonnis, zulks ten overstaan van notaris mr. H. Simon of notaris E. Steenbaar, dan wel de vervanger van één van deze notarissen, van Simon & Steenbaar Notarissen te Curaçao, zulks op straffe van een dwangsom van € 5.000,- per dag(deel);
II [de vrouw] zal bevelen om binnen uiterlijk dertig dagen na betekening van dit vonnis aan [de man] te doen toekomen de volledige jaarstukken, met toelichting, van [de B.V.] over 2014 en 2015, zoals gecontroleerd door een externe accountant, alsmede een kopie van de aangifte winstbelasting van [de B.V.] over 2014 en 2015, op straffe van een dwangsom van € 5.000,- per dag(deel).
III [de vrouw] zal veroordelen aan [de man] te betalen een bedrag van € 4.032,38 vermeerderd met wettelijke rente hierover vanaf 6 november 2015;
IV [de vrouw] zal veroordelen in de kosten van het geding.
[de vrouw] heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring in dan wel afwijzing van de vorderingen van [de man] en gevorderd dat [de man] wordt veroordeeld in de kosten van de procedure.
De rechtbank heeft:
- de vordering van [de man] onder I uitvoerbaar bij voorraad toegewezen als volgt:
beveelt [de vrouw] binnen dertig dagen na betekening van dit vonnis te bewerkstelligen dat de aandelen in [de B.V.] ten overstaan van notaris mr. H. Simon of notaris E. Steenbaar, dan wel de vervanger van één van deze notarissen van Simon & Steenbaar Notarissen te Curaçao, aan [de man] worden verpand tot zekerheid voor de overdracht aan hem van het deel van het pensioenvermogen van [de vrouw] dat door [de man] is gestort in [de B.V.] dat resteert op het moment dat [de vrouw] overlijdt vóór [de man] , uitsluitend onder zodanige bepalingen als strikt noodzakelijk om het pandrecht te vestigen, op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per dag(deel) met een maximum van € 250.000,-;
- de kosten gecompenseerd en het meer of anders verzochte afgewezen.
Hiertegen komt [de man] op in principaal hoger beroep met zijn grieven genummerd I tot en met III en [de vrouw] in incidenteel hoger beroep met haar grieven genummerd 1 tot en met 4.
Eisvermeerdering [de vrouw]
3.2
Het hof overweegt ten aanzien van de vermeerdering van eis door [de vrouw] in hoger beroep als volgt. [de vrouw] heeft in eerste aanleg enkel gevorderd om [de man] te veroordelen in de kosten van de procedure. Weliswaar heeft de rechtbank in haar vonnis een onderscheid gemaakt tussen vorderingen in conventie en in reconventie maar het hof is hieraan niet gebonden. Naar het oordeel van het hof betreft een vordering van gedaagde tot veroordeling van eiser in de kosten van de procedure geen vordering in reconventie in de zin van artikel 136 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Gelet hierop kan [de vrouw] op grond van het bepaalde in artikel 353 Rv geen eis in hoger beroep instellen en is zij niet ontvankelijk in deze vordering.
Principaal hoger beroep
3.3
[de man] richt zich in zijn grieven:
- tegen het oordeel van de rechtbank dat er geen grond is aan de verpanding meer gevolgen te verbinden dan strikt noodzakelijk om te waarborgen dat het pensioenvermogen van [de vrouw] door [de man] gestort in [de B.V.] , aan hem zal worden overgedragen indien [de vrouw] eerder overlijdt dan [de man] (rechtsoverweging 7.6.);
- tegen de afwijzing van de vordering van [de man] om [de vrouw] te bevelen hem de jaarstukken en de aangiften winstbelasting over 2014 en 2015 te doen toekomen (rechtsoverweging 7.7);
- tegen de afwijzing door de rechtbank van de vordering tot vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van € 2.275,- (rechtsoverweging 7.8).
[de man] licht deze grieven – kort gezegd – als volgt toe. De verpanding van de aandelen dient plaats te vinden overeenkomstig de concept-akte die hij als productie 5 in eerste aanleg heeft ingebracht. Deze concept-akte bevat in dit soort situaties gebruikelijke en redelijke bedingen die niet nodeloos bezwarend zijn. Een overeenkomst bevat niet alleen door partijen overeengekomen rechtsgevolgen maar ook die welke naar de aard van de overeenkomst, uit de wet, de gewoonte of de eisen van de redelijkheid en billijkheid voortvloeien. Bij de vaststellingsovereenkomst hebben partijen enerzijds genoegen ermee genomen dat de verplichting tot verpanding kernachtig en kort wordt vastgelegd en tegelijkertijd afgesproken dat deze nog nader moet worden uitgewerkt. De bedingen waarom het gaat zijn aan te merken als een nadere uitwerking en zijn in lijn met de aard en het doel van de verpanding, te weten het geven van zekerheid dat het pensioenvermogen, ter grootte van € 612.000,- en zoals gestort door [de man] , in stand blijft, behalve voor zover aan [de vrouw] de periodieke pensioenuitkeringen worden gedaan. Voorkomen moet worden dat [de vrouw] haar pensioenvermogen in [de B.V.] (gedeeltelijk) wegschenkt, elders heeft ondergebracht of zal onderbrengen.
[de man] moet kunnen beschikken over de jaarstukken en aangiften winstbelasting over 2014 en 2015 om te kunnen nagaan of het door hem gestorte bedrag van ruim € 612.000,- in die jaren en ook later nog wel aanwezig was. De grondslag hiervoor vloeit voort uit de vaststellingsovereenkomst en betreft een leemte die nog moet worden aangevuld dan wel uitgewerkt, dan wel uit de eisen van de redelijkheid en billijkheid en komt overeen met de doel en strekking van de afspraak.
[de man] beroept zich op de verplichting van de pandgever om de pandhouder op diens verzoek informatie te verstrekken over de debiteur van de verpande vordering in verband met de mededeling als bedoeld in artikel 3:246 lid 1 en lid 4 Burgerlijk Wetboek (BW). Daarnaast beroept hij zich op toepassing van het bepaalde in artikel 3:229 BW. Voor zover het hof niet op grond van het vorenstaande beveelt om [de man] de jaarstukken en aangiften winstbelasting over de jaren 2014 en 2015 af te geven, vordert hij dit op grond van het bepaalde in artikel 843a Rv.
Tot slot voert hij aan dat hij ruim € 2.275,- aan kosten heeft moeten maken om [de vrouw] buiten rechte te bewegen de vaststellingsovereenkomst uit te voeren en in het bijzonder om de overeengekomen € 153.000,- terug te storten.
[de vrouw] kan zich niet vinden in de vorderingen van [de man] , omdat - zoals zij heeft aangevoerd - de wens van [de man] gericht op inzicht in het pensioenbeheer door [de B.V.] en de bepalingen 2 en 6 in zijn concept-akte ziende op stemrecht in [de B.V.] alsmede recht op winst in [de B.V.] , verder gaan dan afgesproken en niet voortvloeien uit de afspraak, die – kort gezegd – inhoudt zekerheid door verpanding van aandelen of op een andere adequate wijze, zo nodig later uit te werken.
Grieven I en II
3.4.1
Het hof overweegt als volgt. In de bepalingen 2 en 6 van de als productie 5 door [de man] overgelegde concept-akte van verpanding staat het volgende vermeld:
“Bepalingen pandrecht.
Artikel 2.
De Pandgever is niet bevoegd om zonder uitdrukkelijke en voorafgaande schriftelijke instemming van Pandnemer de Algemene Vergadering van aandeelhouders van de Vennootschap bij te wonen en aldaar stem uit te brengen over de navolgende onderwerpen:
  • ontbinding of aanvrage van faillissement of surséance van betaling van de Vennootschap;
  • uitkering van dividend en andere uitkeringen ten laste van de reserves van de Vennootschap;
  • benoeming, schorsing of ontslag van directeur (en) of wijziging van zijn (hun) arbeidsvoorwaarden;
  • statutenwijziging;
  • kapitaalsverhoging;
  • enigerlei andere maatregel die ertoe kan leiden dat het vermogen van de Vennootschap vermindert anders dan door de reguliere pensioenuitkeringen aan Pandgever zelf.
Inzage
Artikel 6
(…)
2. Pandgever is gehouden aan Pandnemer jaarlijks binnen vier maanden na afloop van het boekjaar een kopie van de goedgekeurde jaarrekening van de Vennootschap te verstrekken alsmede aan Pandnemer alle inlichtingen te verschaffen die
Pandnemer in redelijkheid nodig heeft om te beoordelen of het vermogen van de Vennootschap inderdaad in stand wordt gehouden, zulks met inachtneming van de pensioenverplichtingen van de Vennootschap aan Pandgever.”
3.4.2
Het hof stelt in dit kader voorop dat [de man] en [de vrouw] voor het hof niet op eenduidige wijze uiteengezet hebben welk recht van toepassing is op de vestiging van het pandrecht op aandelen. De in dit verband relevante regels volgens het Nederlandse recht zijn niet gelijk aan die volgens het recht van het Koninkrijksdeel Curaçao. Volgens het Nederlandse recht zijn op (de vestiging van) een pandrecht op aandelen in een besloten vennootschap en de daaraan verbonden rechten van toepassing de specifieke artikelen 2:194 tot en met 2:198 BW, de statuten, en daarnaast de algemene regels in titel 9 en in het bijzonder de tweede afdeling in de artikelen 3:236 tot en met 3:258 BW.
Volgens het recht van het Koninkrijksdeel Curaçao gelden in ieder geval de bepalingen 2:213 BW en 2:216 BW, de statuten en daarnaast ook gelijke als de hiervoor genoemde regelingen uit boek 3 BW Koninkrijksdeel Curaçao.
Juist is dat een overeenkomst tot het vestigen van een pandrecht niet alleen de door partijen overeengekomen rechtsgevolgen heeft - waarbij het aankomt op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten - maar daarnaast ook die welke, naar de aard van de overeenkomst, uit de wet, de gewoonte of de eisen van de redelijkheid en billijkheid voortvloeien.
3.4.3
Partijen zijn overeengekomen dat [de vrouw] bewerkstelligt, en dat haar vennootschap [de B.V.] waarborgt, middels verpanding van de aandelen in [de B.V.] dan wel op anderszins adequate wijze, dat haar pensioenvermogen dat [de man] heeft gestort in [de B.V.] zal worden overgedragen aan [de man] , indien [de vrouw] vóór [de man] overlijdt en dat partijen dit zo nodig nader zullen uitwerken. Zoals de rechtbank heeft overwogen, waartegen partijen niet hebben gegriefd, is tussen partijen niet in geschil dat hiermee is beoogd aan [de man] zekerheid te verstrekken, aldus dat als [de vrouw] eerder overlijdt dan hij, hij terugontvangt hetgeen alsdan resteert van het pensioenvermogen dat hij heeft gestort in [de B.V.] Tussen partijen is verder niet in geschil dat de bepalingen waarover zij van mening verschillen zijn te beschouwen als een nadere uitwerking als bedoeld in de vaststellingsovereenkomst. Uit het voorgaande volgt dat [de man] een voorwaardelijke vordering heeft op [de B.V.] en dat partijen geen afspraken hebben gemaakt over de voorwaarden die in de akte van vestiging van het pandrecht moeten worden opgenomen. [de man] mag dan ook, gelet op de gemotiveerde betwisting door [de vrouw] , niet zonder meer ervan uitgaan dat zij instemt met de door hem gewenste bepalingen in de akte van vestiging van een pandrecht. Het hof zal hieronder beoordelen in hoeverre de door [de man] gewenste bepalingen voortvloeien uit de wet, de gewoonte of de eisen van de redelijkheid en billijkheid.
3.4.4
Uit het bepaalde in artikel 2:198 BW volgt – kort gezegd – de hoofdregel dat de aandeelhouder het stemrecht op aandelen heeft maar dat betrokkenen hiervan kunnen afwijken en zelf kunnen regelen aan wie het stemrecht op aandelen toekomt mits de statuten dit toelaten en/of conform de statutaire bepalingen is gehandeld. Dit stemrecht van de aandeelhouder is in beginsel ongeclausuleerd. Uit deze bepaling volgt ook in samenhang met artikel 2:212 BW dat een pandhouder met stemrecht recht heeft op inzage van de jaarstukken en een pandhouder zonder stemrecht dit recht alleen heeft als aan de wettelijke vereisten (dat de statuten het bepalen en bij de vestiging van het pandrecht niet anders is bepaald) is voldaan.
Uit het bepaalde in artikel 2:213 BW Koninkrijksdeel Curaçao volgt dat de bevoegdheid tot het vestigen van een pandrecht op aandelen bij de statuten kan worden beperkt of uitgesloten en voorts dat de aan het aandeel verbonden rechten toekomen aan de aandeelhouder. Het is echter mogelijk, mits de statuten dit toelaten, te regelen dat deze rechten geheel of gedeeltelijk toekomen aan de pandhouder. Ingevolge artikel 2:216 BW Koninkrijksdeel Curaçao geldt dat iedere aandeelhouder gedurende twee jaren na het tijdstip van opmaken, onderscheidenlijk goedkeuren van de jaarrekening recht heeft op inzage in de goedgekeurde jaarrekening en daarbij behorende stukken.
In het licht van het voorgaande is het hof van oordeel dat de bepalingen 2 en 6 van de concept-akte niet voortvloeien uit de wet, maar dat deze van regelend recht zijn, zodat toewijzing van de vordering van de man in zoverre hierop afstuit. Het beroep van de man op het bepaalde in de artikelen 3:229 BW en 3:246 BW en ook op artikel 843a Rv gaat in dezen niet op. Het recht van een pandhouder op informatie of op zaaksvervanging houdt gelet op het vorenstaande niet zonder meer in recht op inzage in de volledige jaarstukken van [de B.V.] en de aangiften winstbelasting. Het bepaalde in artikel 2:198 BW vormt een specialis ten opzichte van de regelingen in boek 3 BW en ook ten aanzien van artikel 843a Rv. Dit geldt ook voor de bepalingen uit boek 2 van het Koninkrijksdeel Curaçao. Daarbij neemt het hof tevens in aanmerking dat niet gesteld of gebleken is wat de statuten van [de B.V.] hieromtrent bepalen.
3.4.5
Nu [de man] zich erop beroept dat de door hem gewenste bepalingen en in het bijzonder die onder 2 en 6 gebruikelijk zijn of dat de redelijkheid en billijkheid deze met zich brengen, rust op hem de stelplicht en de bewijslast van de daartoe redengevende feiten en omstandigheden. Naar het oordeel van het hof heeft hij hieraan niet voldaan. [de vrouw] heeft gemotiveerd weersproken dat de door [de man] gewenste bepalingen voor haar niet nodeloos bezwarend zijn, dat partijen hebben beoogd te garanderen dat het pensioenvermogen (zoveel mogelijk) in stand blijft en in het bijzonder het bedrag van € 612.000,-, dat [de man] controle zou krijgen over de besteding door [de vrouw] van haar pensioengeld en zij heeft daarnaast gesteld dat hij met de bepalingen in de concept-akte afwijkt van hetgeen partijen hebben beoogd. In het licht van deze gemotiveerde betwisting is het hof van oordeel dat [de man] zijn stellingen dat gewenste bepalingen gebruikelijk of niet nodeloos bezwarend zijn, dan wel op grond van de redelijkheid en billijkheid moeten worden opgenomen, of – tot slot - in overeenstemming zijn met doel en strekking van de verpanding, onvoldoende heeft onderbouwd c.q. geconcretiseerd. Zoals [de vrouw] terecht heeft aangevoerd, hebben partijen ook afgesproken dat het doel, te weten aan [de man] zekerheid te verstrekken in die zin dat als [de vrouw] eerder overlijdt dan hij, hij terugontvangt hetgeen alsdan resteert van het vermogen dat is gestort in [de B.V.] , ook op andere wijze kan worden geregeld dan middels verpanding, en dat zij dit zo nodig nader zullen uitwerken. Al hetgeen [de man] verder nog heeft aangevoerd over de door hem gewenste bepalingen in de concept-akte stuit mede op deze afspraken af. Daarbij merkt het hof nog op dat het [de man] niet kan volgen in zijn stelling dat het gaat om het gestorte bedrag van € 612.000,-, nu partijen zijn overeengekomen dat het gestorte bedrag van € 612.000,- te hoog was en hiervan een bedrag van € 153.000,- is terugbetaald, zodat per saldo een lager bedrag is gestort.
Uit het voorgaande volgt dat de grieven I en II van [de man] falen.
Grief III
3.5.1
[de man] maakt in grief III bezwaar tegen de afwijzing door de rechtbank van zijn vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten van € 2.275,- omdat hij aanzienlijke kosten heeft moeten maken om [de vrouw] buiten rechte te bewegen de vaststellingsovereenkomst uit te voeren die ook los van de bij het gerechtshof Den Haag aanhangige procedure moest worden nagekomen.
[de vrouw] voert verweer.
3.5.2
Het hof overweegt als volgt. Nu [de vrouw] de noodzaak van de door [de man] gemaakte kosten gemotiveerd heeft betwist en de noodzaak daarom niet vaststaat, [de man] niet grieft tegen de overweging van de rechtbank dat de toewijzing van de vordering zich niet verhoudt met de compensatie van de proceskosten die in zaken tussen echtelieden gebruikelijk is, en hij tegenover de gemotiveerde betwisting door [de vrouw] onvoldoende inzichtelijk maakt waarom de door hem genoemde werkzaamheden wel hebben geleid tot in de onderhavige procedure gemaakte buitengerechtelijke kosten, gaat het hof voorbij aan de stellingen van [de man] en faalt ook grief III.
Incidenteel hoger beroep
3.6
[de vrouw] richt zich in haar grieven tegen rechtsoverweging 7.5 van het bestreden vonnis, inhoudende - kort samengevat:
- dat het ervoor gehouden moet worden dat partijen voor ogen heeft gestaan dat de verpanding van de aandelen ten overstaan van een notaris zou geschieden;
- dat de bezwaren van [de vrouw] tegen het notariaat op de Antillen te algemeen zijn;
- dat de man gerechtvaardigd belang heeft om zich door tussenkomst van een Antilliaanse notaris ervan te verzekeren dat de verpanding op de juiste wijze gebeurt.
Zij richt zich daarnaast tegen rechtsoverweging 7.9 dat geen aanleiding bestaat om de gevorderde dwangsom af te wijzen.
[de vrouw] stelt daartoe beknopt weergegeven het volgende. Tussen partijen is verpanding ten overstaan van een notaris niet ter sprake gekomen zoals ook volgt uit de inhoud van de vaststellingsovereenkomst. Partijen hebben vastgesteld dat de verplichting van [de vrouw] te bewerkstelligen dat [de B.V.] bij haar (voor)overlijden het alsdan aanwezige pensioenvermogen overdraagt aan [de man] , middels verpanding van de aandelen [de B.V.] aan [de man] dan wel op andere wijze geschiedt. Eerst bij kort geding in september 2015 heeft [de man] gevorderd dat verpanding geschiedt ten overstaan van een notaris. Na verpanding van de aandelen bleek dat verpanding van aandelen op Curaçao ook buiten de notaris om kan. Zakelijke belangen van [de man] nu en in het verleden maken dat hij veel macht en aanzien heeft op Curaçao en Sint Maarten. In het verleden zijn notarissen op mondelinge mededelingen van hem afgegaan, zonder de juistheid daarvan te verifiëren. [de vrouw] heeft op de zitting aangegeven wel vertrouwen te hebben in notaris mr. Alexander en nadat [de man] – naar achteraf is gebleken ten onrechte – had beweerd dat diens kantoor was overgenomen door notarissen Simon & Steenbaar, heeft de rechtbank beslist. Gelet op het vorenstaande alsmede omdat zij in Nederland woont, heeft [de vrouw] belang erbij dat de verpanding van de aandelen geschiedt bij onderhandse akte opgemaakt door mr. Kortlang te Leiden conform het vonnis van de rechtbank Noord-Holland, voor een notaris in Haarlem, althans een Nederlandse notaris, althans bij een notariële akte met deze tekst voor mr E. Steenbaar te Willemstad.
Het ligt aan [de man] dat de verpanding niet tot stand is gekomen, zodat de dwangsom ten onrechte is opgelegd.
[de man] voert verweer.
3.7
Het hof overweegt als volgt. Partijen verschillen van mening over hetgeen hen ten aanzien van dit punt feitelijk voor ogen stond. Concrete aanwijzingen hierover ontbreken. Het hof is van oordeel dat een notariële akte in het algemeen meer waarborgen biedt dan een onderhandse akte alsmede dat een notariële akte ten overstaan van een Curaçaose notaris meer waarborgen biedt voor het naleven van de toepasselijke regelgeving, althans voor het opmaken van de akte op juiste wijze. Partijen hebben vanuit deze gedachtegang in zoverre beiden een zwaarwegend belang bij handhaving van dit onderdeel van de bestreden beslissing. Het door [de vrouw] aangevoerde gebrek aan vertrouwen in de Curaçaose notarissen in het algemeen en de in verband daarmee aangedragen argumenten richten zich naar het hof begrijpt niet tegen notaris Steenbaar of een van de andere aan dit kantoor verbonden notarissen. Hieruit volgt dat de grieven genummerd 1 tot en met 3 van [de vrouw] falen.
Haar vierde grief daarentegen slaagt. Naar het oordeel van het hof is er anders dan de rechtbank meent aanleiding om aan deze veroordeling geen dwangsom te verbinden. Partijen verwijten elkaar over en weer bij voortduring dat de ander zich niet aan de afspraken houdt met als gevolg dat keer op keer nieuwe geschillen tussen partijen ontstaan. Het hof kan op basis van hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd niet vaststellen dat het overwegend aan [de vrouw] te wijten is, dat het pandrecht nog niet is gevestigd.
Slotsom
3.8
De grieven van [de man] in principaal hoger beroep falen en de grieven van [de vrouw] in incidenteel hoger beroep, met uitzondering van grief 4, leiden evenmin tot succes. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd met uitzondering van de oplegging van de dwangsom. Het hof zal de kosten compenseren gelet op de gewezen relatie tussen partijen.

4.Beslissing

Het hof:
rechtdoende in principaal en incidenteel hoger beroep:
verklaart [de vrouw] niet ontvankelijk in haar verzoek in incidenteel hoger beroep;
bekrachtigt het tussen [de man] en [de vrouw] gewezen vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 7 juni 2017, behoudens ten aanzien van de oplegging van de dwangsom;
vernietigt dit vonnis voor zover het ziet op de oplegging van de dwangsom en doet in zoverre opnieuw recht;
wijst de vordering tot de oplegging van een dwangsom alsnog af;
compenseert de kosten aldus dat ieder de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Dit arrest is gewezen door mrs. J. Jonkers, A.R. Sturhoofd, en C.M.J. Peters en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 4 december 2018.