ECLI:NL:GHAMS:2018:4417

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 november 2018
Publicatiedatum
3 december 2018
Zaaknummer
200.230.360/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk gezag en invulling omgangsregeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 27 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezamenlijk gezag van de ouders over hun twee kinderen, [kind a] en [kind b]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had in eerste aanleg verzocht om het gezamenlijk gezag te handhaven, terwijl de vader, verweerder in hoger beroep, verzocht om het eenhoofdig gezag. De rechtbank had de vader belast met het eenhoofdig gezag, wat de moeder aanvecht.

De ouders zijn in 2005 gehuwd, maar zijn in 2010 gescheiden. Bij echtscheidingsconvenant is afgesproken dat zij gezamenlijk het gezag over de kinderen zouden uitoefenen. De moeder heeft echter sinds 2016 te maken gehad met ernstige psychische problemen, waaronder een bipolaire stoornis en een borderline persoonlijkheidsstoornis, wat heeft geleid tot een onaanvaardbaar risico dat de kinderen klem of verloren raken tussen de ouders. De vader heeft gedurende lange tijd de zorg voor de kinderen op zich genomen, vooral na de echtscheiding.

Het hof heeft vastgesteld dat de moeder niet in staat is om het gezamenlijk gezag op een verantwoorde manier uit te oefenen, gezien haar psychische gesteldheid en de impact daarvan op de kinderen. De raad voor de kinderbescherming heeft geadviseerd om de vader met het eenhoofdig gezag te belasten, wat het hof heeft overgenomen. De omgang tussen de moeder en de kinderen zal plaatsvinden onder begeleiding van een professionele instantie, FamilySupporters, om de veiligheid en het welzijn van de kinderen te waarborgen. De beslissing van de rechtbank is bekrachtigd, maar met aanpassing van de begeleidende instantie voor de omgang.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.230.360/01
Zaaknummer rechtbank: C/15/246501 / FA RK 16-4461
Beschikking van de meervoudige kamer van 27 november 2018 inzake
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.A.M. Ansink te Haarlem,
en
[de vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.A.J. van der Klaauw te Haarlem.
In zijn adviserende taak is in de procedure gehoord:
de raad voor de kinderbescherming,
locatie: Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Noord-Holland (Haarlem) van 14 december 2016 en van 27 september 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 27 december 2017 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 27 september 2017.
2.2
De vader heeft op 12 februari 2018 een verweerschrift ingediend.
2.3
De voorzitter heeft voorafgaand aan de zitting met de minderjarige [kind a] gesproken. Ter zitting heeft de voorzitter de inhoud van het gesprek zakelijk weergegeven en partijen de gelegenheid gegeven daarop te reageren.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 20 september 2018 plaatsgevonden.
Daarbij waren aanwezig:
- de moeder met haar advocaat;
- de vader met zijn advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door de heer R. Koops.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn [in] 2005 gehuwd. Dat huwelijk is op 16 april 2010 door echtscheiding ontbonden. Zij hebben samen twee kinderen:
- [kind a] (hierna te noemen: [kind a] ), op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] ;
- [kind b] (hierna te noemen: [kind b] ), op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] (hierna samen: de kinderen).
3.2
Bij echtscheidingsconvenant van 9 februari 2010 zijn partijen onder meer overeengekomen dat zij gezamenlijk het gezag over de kinderen blijven uitoefenen en dat in principe ieder voor de helft van de tijd de kinderen verzorgt. Dat convenant maakt onderdeel uit van de echtscheidingsbeschikking van 23 maart 2010.
3.3
In de tussenbeschikking van 14 december 2016 heeft de rechtbank bepaald dat de moeder en de kinderen voorlopig omgang met elkaar hebben onder begeleiding van het KJTC op de wijze zoals door het KJTC voorgesteld. Voorts is de raad verzocht een onderzoek te verrichten ten aanzien van het gezag. De beslissing over het gezag en de nadere invulling zorgregeling is in afwachting daarvan aangehouden.
3.4
De raad heeft op 12 juni 2017 een rapport van zijn onderzoek opgesteld.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover in hoger beroep van belang, de vader belast met het eenhoofdig gezag over de kinderen. Verder heeft de rechtbank de echtscheidingsbeschikking van 23 maart 2010 en het daarin opgenomen echtscheidingsconvenant gewijzigd en bepaald dat de moeder op regelmatige wijze omgang met de kinderen zal hebben, onder begeleiding van BOR-humanitas, zolang deze instelling deze omgangsbegeleiding kan bieden, waarna de omgangsbegeleiding door een professionele instantie zal worden overgenomen, één en ander zoals in de bestreden beschikking onder rechtsoverweging 4.7 is overwogen.
4.2
De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, - naar het hof begrijpt - het inleidend verzoek van de vader om eenhoofdig gezag alsnog af te wijzen en te bepalen dat de moeder en de kinderen omgang met elkaar zullen hebben gedurende een weekend per twee weken.
Ter zitting heeft de moeder, naar het hof begrijpt, haar verzoek ten aanzien van de omgang voorwaardelijk gewijzigd in die zin dat, indien de vader bereid is de omgang uit te breiden, zij verzoekt de zaak voor zes maanden aan te houden om de voortgang van de omgang te bezien voordat het hof een eindbeslissing geeft.
4.3
De vader verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.
5. De motivering van de beslissing
Gezag
5.1
In artikel 1:251 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is bepaald dat ouders die gezamenlijk het gezag over een kind hebben, dat ook na ontbinding van hun huwelijk gezamenlijk blijven uitoefenen.
Volgens artikel 1:251a BW kan de rechter na ontbinding van het huwelijk anders dan door de dood of na scheiding van tafel en bed, op verzoek van de ouders of van één van hen bepalen dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.2
De moeder stelt – zakelijk samengevat – dat er geen grond is voor beëindiging van het gezamenlijk gezag. Immers, zij belemmert de vader niet in het nemen van belangrijke beslissingen over de kinderen. Tot februari 2016 hebben zij samen een goede en constructieve invulling aan het gezamenlijk gezag gegeven. Het jaar 2016 was voor de moeder zeer ingrijpend, maar sindsdien heeft zij geleidelijk haar stabiliteit hervonden. Zo slikt zij trouw haar medicijnen en gaat zij naar haar hulpverleningsgesprekken, heeft zij huisvesting gevonden, is zij altijd bereikbaar voor de vader en heeft zij haar financiën op orde. Ook verricht zij vrijwilligerswerk wat haar structuur en gevoel van zingeving biedt, aldus de moeder.
5.3
De vader voert – zakelijk samengevat – aan dat de moeder in de periode van 2010 tot en met 2012 als gevolg van een ernstige depressie niet in staat was de zorg voor de kinderen te dragen. Zij heeft hen toen slechts af en toe onder begeleiding gezien. In 2013 leek het beter met haar te gaan, maar vanaf begin 2016 ging het opnieuw niet goed. De moeder heeft diverse suïcidepogingen ondernomen en ook ’s nachts ingebroken in de woning waar de kinderen sliepen. Deze gebeurtenissen hebben diepe sporen bij de kinderen achtergelaten. Vanwege haar voortdurende psychische problemen heeft toestemming van de moeder voor behandeling van de kinderen bij het KJTC onwenselijk lang geduurd. Voortzetting van het gezamenlijk gezag brengt dan ook een onaanvaardbaar risico met zich mee dat de kinderen tussen de ouders klem komen te zitten, aldus de vader.
5.4
In zijn rapport van 12 juni 2017 heeft de raad geadviseerd de vader met het eenhoofdig gezag te belasten. Ter zitting heeft de raad dit advies gehandhaafd.
5.5
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat sprake is van een onaanvaardbaar risico dat de kinderen klem of verloren raken tussen de ouders en dat niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering komt. Het hof overweegt daartoe als volgt.
5.6
Uit het dossier en de zitting is naar voren gekomen dat de moeder in 2003 is gediagnosticeerd met een bipolaire stoornis en een borderline persoonlijkheidsstoornis. In het raadsrapport is geconstateerd dat de ouders na hun echtscheiding adequaat zijn blijven samenwerken en daarmee oog hadden voor de belangen van hun kinderen. De moeder heeft vanaf mei 2016 geen invulling gegeven aan het ouderlijk gezag, omdat zij dat door haar psychische gesteldheid niet meer kon, als gevolg van een aantal zeer ingrijpende gebeurtenissen. Haar draagkracht is beperkt. Het gedrag van de moeder is onvoorspelbaar door haar psychische gesteldheid waardoor zij emotioneel niet altijd beschikbaar is voor de kinderen. Dit kan voor hen beangstigend zijn en kan bij hen gevoelens van onveiligheid, verwarring, onrust en onzekerheid veroorzaken. Uit het onderzoek is niet gebleken dat de moeder de vader belemmert in het nemen van beslissingen over de kinderen. De raad heeft de indruk dat de moeder mogelijk haar kwetsbaarheid onderschat en weinig inzicht heeft in de behoeften, kwetsbaarheden en mogelijkheden van de kinderen, aldus het raadsrapport.
5.7
Vast is komen te staan dat vanwege de psychische problematiek van de moeder, de vader na de echtscheiding begin 2010 gedurende langere tijd de volledige zorg voor de kinderen op zich heeft genomen. In ieder geval ging het vanaf februari 2013 beter met de moeder en hebben de ouders toen de zorg voor de kinderen weer gedeeld. De kinderen hebben enkele jaren gedeeltelijk in gezinsverband gewoond met de moeder en haar partner, de heer [X] (hierna: [X] ), met wie de moeder van november 2012 tot september 2016 gehuwd is geweest.
5.8
Vanaf begin 2016 ging het psychisch weer slechter met de moeder als gevolg van financiële- en relatieproblemen en het ontbreken van huisvesting. De moeder is meerdere keren opgenomen geweest in verband met suïcidepogingen. Eind 2016 heeft [X] suïcide gepleegd. Het spreekt voor zich dat deze heftige gebeurtenissen een grote impact hebben gehad, ook op de kinderen. Hulpverlening voor de kinderen heeft ongewenst lang op zich laten wachten doordat de moeder vanwege opname(s) onbereikbaar was en haar benodigde toestemming (dus) uitbleef. Ook ondervond de vader problemen bij het regelen van de kinderbijslag als gevolg van de onbereikbaarheid van de moeder.
5.9
Sinds mei 2016 heeft de vader wederom de volledige zorg voor de kinderen. In juli 2016 heeft hij de rechtbank verzocht om het eenhoofdig gezag over de kinderen. Dat verzoek is bij de bestreden beschikking toegewezen.
5.1
Inmiddels hebben de kinderen deelgenomen aan een zogeheten KOPP-groep en ook hulpverlening gehad van het KJTC. Ter zitting is gebleken dat zowel [kind a] als de vader nog gesprekken met de CJG-coach voeren.
5.11
Sinds 2017 is de moeder langzaamaan bezig haar leven weer op de rit te krijgen. Zo neemt zij haar medicatie in, gaat zij naar de hulpverleningsgesprekken bij de GGZ en zijn haar financiële problemen opgelost. Op de zitting heeft zij verklaard dat zij hoog op de ranglijst voor een eigen huurwoning staat. Dat zijn prijzenswaardige ontwikkelingen. Toch vindt het hof dat er een onaanvaardbaar risico blijft bestaan dat de kinderen klem of verloren raken tussen de ouders als zij het gezamenlijk gezag hebben. Hoewel niet gebleken is dat de moeder de vader bewust belemmert of haar toestemming voor beslissingen onthoudt, heeft toestemming van de moeder voor behandeling van de kinderen bij het KJTC onwenselijk lang geduurd vanwege haar voortdurende psychische problemen. Dat is schadelijk voor de kinderen geweest. Gezien het verleden is het op dit moment te pril om al van een stabiele situatie te kunnen spreken. Het is op dit moment ook niet te verwachten dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering in komt, gezien de stoornissen (een bipolaire stoornis en een borderline persoonlijkheidsstoornis) waarmee moeder kampt.
5.12
Daar komt bij dat, zoals door partijen ter zitting is erkend, hun onderlinge relatie onverminderd moeizaam is. Zo is het hun niet gelukt voor de kinderen een mogelijkheid tot rouwverwerking van de dood van [X] in het bijzijn van (familie van) de moeder tot stand te brengen, dit tot verdriet van hen beiden. Ook verloopt hun communicatie (uitsluitend) via de mail en laat de vader zich daarbij adviseren door de CJG-coach om escalatie te voorkomen. Ook dit alles versterkt het risico dat de kinderen klem of verloren raken.
5.13
Het hof vindt daarom net als de rechtbank dat alleen de vader het gezag zou moeten hebben. Het hof wenst nog op te merken dat de moeder wel recht op informatie over de kinderen heeft, ook jegens derden, en dat van de vader verwacht mag worden dat hij ernaar streeft de moeder zoveel mogelijk te blijven betrekken bij de zorg voor en de beslissingen over de kinderen.
Omgang
5.14
Niet in geschil is dat de moeder recht heeft op omgang met de kinderen. Het gaat om de manier waarop daaraan invulling moet worden gegeven. Duidelijk is dat de omstandigheden sinds de echtscheidingsbeschikking van 10 maart 2010 zijn veranderd, zodat het hof op grond van artikel 1:377e van het Burgerlijk Wetboek (BW) zal beoordelen welke omgangsregeling in het belang van de kinderen wenselijk is.
5.15
De moeder stelt – zakelijk samengevat – ten aanzien van de omgang dat de vader en zij jarenlang naar volle tevredenheid een co-ouderschap hadden. Het doet haar dan ook pijn dat het contact met de kinderen vrij abrupt verbroken is geraakt. Zij stemt vooralsnog in met begeleiding van de omgang door een professionele instantie, maar vindt niet dat dat nu al ook voor de langere termijn moet worden bepaald. Gezien haar huidige huisvesting (in een tuinhuis) is co-ouderschap nu niet goed uitvoerbaar, vandaar dat de moeder streeft naar de opbouw van een weekendregeling. Als de vader instemt met uitbreiding van de omgang, verzoekt de moeder de zaak voor zes maanden aan te houden om de voortgang van de omgang te bezien voordat het hof een eindbeslissing geeft.
5.16
De vader voert – zakelijk samengevat – aan dat hij akkoord zal gaan met uitbreiding van de omgang als deze goed blijkt te verlopen. Aanhouding van de zaak is volgens hem dan ook niet nodig. Vanwege de sterk wisselende gemoedstoestand van de moeder tijdens de contactmomenten met de kinderen, moet de omgang wel gemonitord blijven totdat duidelijk is dat dit niet meer nodig is, aldus de vader.
5.17
[kind a] heeft tegen de voorzitter gezegd dat hij de omgang met zijn moeder leuk vindt en dat hij haar wel twee uur in plaats van één uur per twee weken zou willen zien. Hij is blij met de begeleiding omdat hij zich dan fijner voelt en hij anders bang is dat ze naar buiten zullen gaan wat zijn vader niet goed vindt, aldus [kind a] .
5.18
De raad heeft in zijn rapport geadviseerd een omgangsregeling vast te stellen tussen de moeder en de kinderen onder toezicht en begeleiding van een professionele instantie. Doel is daarbij de omgang veilig en onbelast voor de kinderen te laten verlopen en om deze te blijven monitoren. Ter zitting heeft de raad dit advies herhaald.
5.19
Het hof overweegt als volgt. De moeder en de kinderen hebben nu eenmaal per twee weken gedurende een uur omgang met elkaar. De vader staat - op termijn - open voor uitbreiding daarvan. De omgang werd aanvankelijk begeleid door BOR-Humanitas en sinds (eind) vorig jaar door FamilySupporters, een professionele omgangsbegeleidingsinstantie. Gelet op de voorgeschiedenis, de fragiele verstandhouding tussen partijen en de omstandigheid dat de kinderen beschadigd en kwetsbaar zijn door alles wat ze hebben meegemaakt, is het hof van oordeel dat begeleiding en monitoring van de omgang in ieder geval voorlopig noodzakelijk is. Partijen dienen in het belang van de kinderen alle adviezen en aanwijzingen van FamilySupporters op te volgen. In samenspraak met die instantie en de CJG-coach moeten zij in de (nabije) toekomst de (on)mogelijkheden voor uitbreiding van de (begeleide) omgang bekijken. Het hof acht de door de rechtbank vastgestelde omgangsregeling dan ook op dit moment het meest wenselijk in het belang van de kinderen en zal deze slechts wijzigen voor wat betreft de begeleidende instantie.
Gelet op het voorgaande ziet het hof geen aanleiding de beslissing op dit punt aan te houden, zoals door de moeder voorwaardelijk ter zitting is verzocht.
5.2
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, maar bepaalt dat de omgang tussen de moeder en de kinderen zal plaatsvinden onder begeleiding van FamilySupporters, één en ander zoals hierboven onder rechtsoverweging 5.19 overwogen;
gelast de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Noord-Holland (Haarlem), afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het openbaar register;
verklaart deze beschikking (tot zover) uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A. van Haeringen, mr. A.V.T. de Bie en mr. J. Kok, in tegenwoordigheid van de griffier, en is op 27 november 2018 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.