In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 22 november 2018 uitspraak gedaan in een verzoekschrift op basis van artikel 89 en 591a van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Het verzoekschrift was ingediend door verzoeker, die schadevergoeding vroeg voor de gevolgen van zijn preventieve detentie. De zaak was geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel, zoals vastgesteld in een eerder arrest van het hof op 5 april 2018. Verzoeker had gesteld dat hij door zijn inverzekeringstelling geen gebruik kon maken van een hotelovernachting en een bootticket naar het Verenigd Koninkrijk, wat hem in totaal £ 400,00 zou kosten. Echter, verzoeker had nagelaten deze schade met bewijsstukken te onderbouwen.
Het hof oordeelde dat de forfaitaire bedragen ter vergoeding van schade door preventieve detentie, zoals opgenomen in de LOVS-afspraken, zowel materiële als immateriële schade dekken. In bijzondere gevallen kunnen hogere bedragen worden toegekend, mits deze deugdelijk zijn onderbouwd. Het hof concludeerde dat er geen gronden van billijkheid aanwezig waren voor de vergoeding van de hotelovernachting en het bootticket, omdat verzoeker zijn stellingen niet had gestaafd. Wel werd er een forfaitaire vergoeding van € 105,00 toegekend voor de ondergane verzekering, en een vergoeding van € 550,00 op basis van artikel 591a Sv voor de gemaakte kosten in verband met rechtsbijstand.
De beschikking werd gegeven door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof, en de voorzitter, mr. S.M.M. Bordenga, heeft de tenuitvoerlegging van de beschikking bevolen. De totale vergoeding die aan verzoeker werd toegekend, bedroeg € 655,00, en de beschikking werd op 22 november 2018 uitgesproken in een openbare zitting.