ECLI:NL:GHAMS:2018:4361

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 november 2018
Publicatiedatum
28 november 2018
Zaaknummer
23-001704-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake mishandeling met benadeelde partij

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 27 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, dat op 4 mei 2017 was gewezen. De verdachte, geboren in 1978, werd beschuldigd van mishandeling van de aangever op 30 januari 2017 te Oudkarspel. De tenlastelegging hield in dat de verdachte de aangever meermalen met kracht in het gezicht had geslagen. Tijdens de zitting in hoger beroep op 13 november 2018 heeft de verdachte verklaard dat hij handelde uit een noodweersituatie, omdat de aangever hem eerst zou hebben geslagen. Het hof heeft echter de verklaring van de aangever als betrouwbaar geacht, omdat deze gedetailleerd en consistent was en ondersteund werd door andere bewijsmiddelen, waaronder medische rapporten en getuigenverklaringen. Het hof heeft vastgesteld dat er geen sprake was van een noodweersituatie, aangezien de verdachte zich niet tegen een aanranding verdedigde. Het hof heeft de verdachte schuldig bevonden aan de mishandeling en het vonnis van de politierechter vernietigd. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren en 20 dagen hechtenis, met de mogelijkheid om de taakstraf om te zetten in hechtenis bij niet-naleving. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding toegewezen tot een bedrag van € 1.501,04, bestaande uit materiële en immateriële schade. De wettelijke rente over de schadevergoeding gaat in op 30 januari 2017.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001704-17
datum uitspraak: 27 november 2018
TEGENSPRAAK (verdachte verschenen)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 4 mei 2017 in de strafzaak onder parketnummer 15-019519-17 tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1978 te [geboorteplaats] ,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 13 november 2018.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 30 januari 2017 te Oudkarspel, gemeente Langedijk, [slachtoffer] heeft mishandeld door deze meermalen, althans eenmaal, (met kracht) met de (tot vuist gebalde) hand(en) in het gezicht, althans op/tegen het hoofd, te slaan/stompen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewijsoverweging

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij heeft gehandeld vanuit een noodweersituatie, omdat de aangever hem eerst zou hebben geslagen waarna de verdachte de aangever éénmaal terug heeft geslagen.
Het hof gaat uit van de feitenweergave zoals gegeven door de aangever [slachtoffer] . Diens aangifte houdt in dat op 30 januari 2017 tussen de verdachte en de aangever een woordenwisseling ontstond, waarna de verdachte op de aangever afkwam en hem tegen het hoofd sloeg waardoor letsel aan het oog ontstond. De verklaring van de aangever wordt betrouwbaar geacht nu deze gedetailleerd en consistent is en op wezenlijke onderdelen verankering vindt in andere bewijsmiddelen. Door artsen zijn verwondingen geconstateerd die passen bij de door de aangever geschetste toedracht. Daarnaast vindt de verklaring van de aangever op wezenlijke onderdelen steun in die van de getuige [getuige] , die tijdens het incident met hem telefoneerde. Er is geen enkel concreet aanknopingspunt om te veronderstellen dat [slachtoffer] en [getuige] hun verklaringen op elkaar zouden hebben afgestemd waarbij het hof nog opmerkt dat deze zeer kort na het incident zijn afgelegd.
Nu het hof bovenstaand feitenrelaas aanneemt, kan er redelijkerwijs geen sprake zijn van een noodweersituatie, nu de verdachte zich niet tegen een aanranding heeft moeten verdedigen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 30 januari 2017 te Oudkarspel, gemeente Langedijk, [slachtoffer] heeft mishandeld door deze meermalen met kracht met de tot vuist gebalde hand in het gezicht te slaan.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren subsidiair 30 dagen hechtenis met aftrek, waarvan 20 uren subsidiair 10 dagen hechtenis voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren met algemene en bijzondere voorwaarden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren subsidiair 30 dagen hechtenis.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan mede gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft de aangever mishandeld door hem meermalen tegen het hoofd te slaan, met als gevolg daarvan lichamelijk letsel bij de aangever. Hiermee heeft de verdachte een voor het slachtoffer intimiderende situatie geschapen waarbij hij inbreuk maakte op diens lichamelijke integriteit en bij hem een gevoel van onveiligheid teweeg bracht.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 24 oktober 2018 is hij eerder onherroepelijk veroordeeld voor mishandeling.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 4.921,65. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 3.578,26. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag ten aanzien van het eigen risico ter hoogte van € 385,00, de gemaakte reiskosten ter hoogte van
€ 16,04 en de (gevorderde) immateriële schade ter hoogte van € 1.100,00. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Ten aanzien van de verzochte vergoeding voor gederfde inkomsten, het uittreksel van de Kamer van Koophandel en de huur van tijdelijke woonruimte is onvoldoende gebleken dat de gestelde schade door het bewezen verklaarde handelen van de verdachte is veroorzaakt. Nader onderzoek hiernaar zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan daarom in zoverre in de vordering niet worden ontvangen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 22c, 22d, 36f, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.501,04 (duizend vijfhonderdéén euro en vier cent) bestaande uit € 401,04 (vierhonderdéén euro en vier cent) materiële schade en € 1.100,00 (duizend honderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.501,04 (duizend vijfhonderdéén euro en vier cent) bestaande uit € 401,04 (vierhonderdéén euro en vier cent) materiële schade en € 1.100,00 (duizend honderd euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
25 (vijfentwintig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 30 januari 2017.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.L.M. van der Voet, mr. V. Mul en mr. F.M.D. Aardema, in tegenwoordigheid van I.J.A. Barends, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 27 november 2018.
[…]