Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
Artikel 7
3.Beoordeling
grieven 1, 2 en 3dat zij wel degelijk heeft voldaan aan haar mededelingsplicht voorafgaand aan het sluiten van de verzekeringsovereenkomst. Met de
grieven 4, 5 en 6stelt [appellante] dat ook bij een niet voldoen aan de mededelingsplicht, OHRA, ingevolge het bepaalde in artikel 7:930 lid 2 BW, nog steeds verplicht is over te gaan tot uitkering. Het hof overweegt als volgt.
grieven 1, 2 en 3.
grieven 4, 5 en 6wordt door [appellante] betoogd dat op grond van het bepaalde in art. 7:930 lid 2 BW een recht op uitkering bestaat, omdat de niet medegedeelde feiten over het medicijngebruik van geen belang waren voor de beoordeling van het risico, zoals zich dat heeft verwezenlijkt. Daartoe wordt door [appellante] , onder verwijzing naar de verklaringen van de dierenarts, aangevoerd dat vóór de aanvraag van de verzekering geen sprake was van een gescheurde kruisband en er ook geen enkel verband bestaat tussen de eerdere klachten (in oktober 2015) en de gescheurde kruisband (in december 2015). Er is aldus geen sprake geweest van een verwezenlijking van een risico, nu een dergelijk risico er ook niet was. Ten onrechte is de kantonrechter aan het bepaalde van art. 7:930 lid 2 BW voorbijgegaan, door direct aan het bepaalde in art. 7:930 lid 3 BW te toetsen. Het hof overweegt als volgt.
grieven 4, 5 en 6slagen en [appellante] in beginsel recht heeft op uitkering.