Partijen hebben indertijd een kavel gekocht, waarop de woning nog moest worden gebouwd. Zoals onder r.o. 2.4 is weergegeven, maakte een aantal – al dan niet aangepaste – bepalingen en bedingen uit de akte tot levering tussen de projectontwikkelaar en de verkoper van de kavel deel uit van de akte van levering die partijen met de verkoper hebben gesloten. Conform een van de met de projectontwikkelaar gemaakte afspraken (het – gewijzigde – artikel 15 van de leveringsakte) dienden partijen op straffe van een boete eind juli 2004 de woning wind- en waterdicht op te leveren. Partijen zijn hierop bij brieven van de projectontwikkelaar van 26 mei 2004, 23 juni 2004 en 7 oktober 2004 gewezen.
Partijen zijn eind 2004 uit elkaar gegaan. Bij het beantwoorden van de vraag of de man zijn beheersbevoegdheid heeft overschreden, dient rekening te worden gehouden met de omstandigheid dat partijen voorafgaand aan het uiteengaan verplichtingen zijn aangegaan in de koopovereenkomst met bijbehorende stukken en de daarop gevolgde leveringsakte met betrekking tot de kavel en de daarop te bouwen woning en dat niet nakoming van deze verplichtingen werd bedreigd met boetes.
Uitgangspunt voor het beheer is dat dit door partijen gezamenlijk geschiedt. In artikel 3:170 lid 1 BW is echter een uitzondering opgenomen voor handelingen dienende tot gewoon onderhoud of tot behoud van een gemeenschappelijk goed en handelingen die geen uitstel kunnen lijden. Gelet op de brief namens de projectontwikkelaar van 30 maart 2005 was naar het oordeel van het hof van deze laatste situatie sprake toen de man in 2005 werkzaamheden heeft laten verrichten. Immers, de projectontwikkelaar sommeerde in deze brief de verschuldigde boetebedragen op grond van artikel 15 van de leveringsakte te betalen. Deze werden opgeschort nadat de man had aangegeven de bouw ter hand te zullen nemen. De man heeft – door de vrouw onvoldoende betwist – gesteld dat hij in 2006 het huis heeft laten metselen en voegen. Het hof acht aannemelijk dat deze werkzaamheden noodzakelijk waren voor het onderhoud dan wel behoud van de woning en geen uitstel konden leiden. Dit geldt evenzeer voor de werkzaamheden die nog in 2007 en 2008 zijn verricht. Daarbij acht het hof van belang dat de vrouw niet heeft betwist dat de man, zoals hij heeft gesteld, geen beheershandelingen heeft verricht die in strijd waren met de bouwplannen waaraan beide partijen hun goedkeuring hebben verleend. Dat de man geen toestemming heeft gevraagd is in dit kader dan ook niet van belang.
Naar het oordeel van het hof vloeien alle voormelde werkzaamheden voort uit de verplichtingen die partijen samen zijn aangegaan en waaraan bij niet naleving daarvan verregaande consequenties waren verbonden. Het lag dan ook eerder op de weg van de vrouw om stappen te ondernemen indien zij zich niet kon vinden in uitvoering van de gemaakte afspraken en van mening was dat tot verkoop moest worden overgegaan. Dat zij hiertoe is overgegaan is gesteld noch gebleken.
Voorts is ook de stelling van de vrouw dat partijen hadden afgesproken maximaal het bedrag van het bouwdepot aan de bouw te spenderen en dat de man het budget heeft overschreden tegenover de gemotiveerde betwisting door de man niet komen vast te staan.
De vrouw heeft ter zitting op 17 mei 2018 in het kader van de onderbouwing van haar standpunt dat de man zijn beheersbevoegdheid heeft overtreden, aangevoerd dat de Hoge Raad is uitgegaan van de huidige tekst van artikel 1:90 BW en niet de tekst zoals deze gold voor 1 januari 2012. Het hof passeert deze stelling nu het hof uit de overwegingen van de Hoge Raad niet kan afleiden dat de Hoge Raad een onjuiste tekst van het artikel heeft toegepast en bovendien niet valt in te zien in hoeverre de stelling van de vrouw moet leiden tot het door haar gestelde rechtsgevolg, te weten dat de man jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld.
Het hof is gelet op het vorenstaande van oordeel dat de man zijn beheersbevoegdheid niet heeft overschreden. Van nalatigheid bij het bestuur of onrechtmatig bestuur is geen sprake. Nu er geen grondslag is voor schadevergoeding, behoeft hetgeen hierover is aangevoerd door de vrouw geen bespreking.