ECLI:NL:GHAMS:2018:4269

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 november 2018
Publicatiedatum
21 november 2018
Zaaknummer
23-000750-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot afdreiging met meerdere bedreigingen en vordering benadeelde partij

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 12 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was in eerste aanleg vrijgesproken van belaging, maar heeft in hoger beroep zijn zaak onbeperkt ingesteld, wat ook betrekking had op de vrijspraak. Het hof verklaarde de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak. De zaak betreft meerdere bedreigingen en pogingen tot afdreiging van de benadeelde partij, waarbij de verdachte dreigde privé-informatie openbaar te maken en geldbedragen eiste. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 28 oktober 2014 tot en met 13 juni 2015 meermalen heeft geprobeerd de benadeelde partij te dwingen tot betaling van in totaal € 14.000,00 door middel van bedreigingen en chantage. De verdachte heeft geen berouw getoond en zijn handelen gerechtvaardigd door beschuldigingen aan het slachtoffer. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden en een onvoorwaardelijke taakstraf van 80 uur. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding van € 1.000,00 toegewezen, terwijl het hof de overige vorderingen niet-ontvankelijk verklaarde. De uitspraak is gedaan op basis van de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 63 en 318 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-000750-18
Datum uitspraak: 12 november 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 12 februari 2018 in de strafzaak onder parketnummer 15‑850006‑15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1969,
adres: [adres].

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is in eerste aanleg vrijgesproken van de cumulatief ten laste gelegde belaging. Het hoger beroep is namens de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen deze in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, Sv staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet‑ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen deze in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 29 oktober 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is – voor zover in hoger beroep inhoudelijk nog aan de orde – ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 april 2014 tot en met 20 juni 2015 te Haarlem en/of te Zandvoort en/of elders in Nederland, ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om, met het oogmerk om zich of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen, door bedreiging met smaad en/of smaadschrift en/of openbaarmaking van een geheim, een persoon, te weten, [benadeelde], althans een ander of anderen, te dwingen tot afgifte van een (aanzienlijk) geldbedrag van 12.000 euro en/of (vervolgens) 2.000 euro, althans enig goed dat geheel of ten dele aan deze of aan een derde toebehoort, een hoeveelheid e-mailberichten aan die [benadeelde] heeft gestuurd waarin hij
- ( op 28 oktober 2014) dreigt het door hem, verdachte, onderschepte (privé)mailverkeer van [benadeelde] op diens zakelijke website [website] te plaatsen en/of een door hem opgenomen filmpje van een ruzie tussen [benadeelde] en diens echtgenote maar klanten van die [benadeelde] te sturen en/of die [benadeelde] bedreigt met de woorden 'Ik wil je echt beuken. Zo hard dat je jezelf niet meer kan bewegen en 6 maanden op bed ligt met pijn! Dat is wat ik jou gun. Pijn en de stress' en/of als bijlage een factuur voor schadevergoeding ter hoogte van 12.000,- meestuurt (bijlage 5) en/of
- ( op 4 november 2015) een herinneringsfactuur stuurt en daarin schrijft 'nog 4 dagen om te betalen' en/of 'Betaal je niet dan gaat de eerste informatie over jou en [naam] [persoonlijk] leven naar de Burgemeester, provinciehuis, postcodeloterij () Stort je geld. Dan zal ik alles vernietigen. En is het wat mij betreft alles opgelost!" (bijlage 6) en/of
- ( op 13 november 2014) schrijft (...) '12000 wil ik van jou. En die ga ik krijgen, goed schikt of kwaadschiks (...) er is maar 1 oplossing. Mij schadeloos stellen. 12000 euro storten (...) 12000 of een dochter die verdrietig is!" (bijlage 7) en/of
- ( op 14 november 2014) schrijft '[mail]! Je kan bellen om mij tegen te houden. En met een redelijk voorstel komen, hoe jij mij schadeloos stelt!!! Wat jij wil. Niet alleen zij weet het maar ook al haar klasgenoten!'(bijlage 8) en/of - (op 18 januari 2015) - zakelijk weergegeven- schrijft 14.000 euro van die [benadeelde] te willen en dat het schadeloos stellen zijn enige uitweg is om de problemen met hem, verdachte, op te lossen en als bijlage een factuur en een kopie van de identiteitskaart van die [benadeelde] en een kopie van het paspoort van de vrouw van die [benadeelde] meestuurt (bijlage 11) en/of
- ( op 31 januari 2015) - zakelijk weergegeven- meedeelt dat de tijd om is en dat zijn kansen om het op te lossen voorbij zijn en hij hen heel veel pijn en verdriet toewenst (bijlage 13) en/of
- ( op 31 maart 2015) - zakelijk weergegeven- schrijft dat het aan die [benadeelde] is om een voorstel tegemoetkoming te doen en dat hij, verdachte, alle informatie die hij over zijn [persoonlijk] heeft verzameld naar al zijn klanten zal sturen (bijlage 14) en/of
- ( op 16 april 2015) schrijft '(...) als je wat wilt kom ik naar jou toe, dus laat maar weten of je er klaar voor bent. Ik wel, al maanden plan ik mijn wraak op jullie () zelfs met pijn in mijn nek sloop ik je' (bijlage 17) en/of
een facebookbericht aan de dochter van die [benadeelde] heeft gestuurd waarin hij haar
- ( op 15 november 2014) - zakelijk weergegeven- vertelt dat haar ouders [persoonlijk] zijn en dat haar ouders [persoonlijk] (bijlage 9), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep – voor zover inhoudelijk nog aan de orde – zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing over de strafoplegging komt dan de rechtbank.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 28 oktober 2014 tot en met 13 juni 2015 te Haarlem en/of te Zandvoort en/of elders in Nederland, ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen, door bedreiging met smaad en/of smaadschrift en/of openbaarmaking van een geheim, [benadeelde], te dwingen tot afgifte van een geldbedrag van 12.000 euro en een geldbedrag van 2.000 euro, e-mailberichten aan die [benadeelde] heeft gestuurd waarin hij
- op 28 oktober 2014 dreigt het door hem, verdachte, onderschepte (privé)mailverkeer van [benadeelde] op diens zakelijke website [website] te plaatsen en een door hem opgenomen filmpje van een ruzie tussen [benadeelde] en diens echtgenote maar klanten van die [benadeelde] te sturen en die [benadeelde] bedreigt met de woorden 'Ik wil je echt beuken. Zo hard dat je jezelf niet meer kan bewegen en 6 maanden op bed ligt met pijn! Dat is wat ik jou gun. Pijn en de stress' en als bijlage een factuur voor schadevergoeding ter hoogte van 12.000,- meestuurt (bijlage 5) en
- op 5 november 2014 een herinneringsfactuur stuurt en daarin schrijft 'nog 4 dagen om te betalen' en 'Betaal je niet dan gaat de eerste informatie over jou en [naam] [persoonlijk] naar de Burgemeester, provinciehuis, postcodeloterij () Stort je geld. Dan zal ik alles vernietigen. En is het wat mij betreft alles opgelost!" (bijlage 6) en
- op 13 november 2014 schrijft (...) '12000 wil ik van jou. En die ga ik krijgen, goed schikt of kwaadschiks (...) er is maar 1 oplossing. Mij schadeloos stellen. 12000 euro storten (...) 12000 of een dochter die verdrietig is!" (bijlage 7) en
- op 14 november 2014 schrijft '[mail]! Je kan bellen om mij tegen te houden. En met een redelijk voorstel komen, hoe jij mij schadeloos stelt!!! Wat jij wil. Niet alleen zij weet het maar ook al haar klasgenoten!' (bijlage 8) en
- op 18 januari 2015 - zakelijk weergegeven - schrijft 14.000 euro van die [benadeelde] te willen en dat het schadeloos stellen zijn enige uitweg is om de problemen met hem, verdachte, op te lossen en als bijlage een factuur en een kopie van de identiteitskaart van die [benadeelde] meestuurt (bijlage 11) en
- op 31 januari 2015 - zakelijk weergegeven - meedeelt dat de tijd om is en dat zijn kansen om het op te lossen voorbij zijn en hij hen heel veel pijn en verdriet toewenst (bijlage 13) en
- op 31 maart 2015 - zakelijk weergegeven - schrijft dat het aan die [benadeelde] is om een voorstel tegemoetkoming te doen en dat hij, verdachte, alle informatie die hij over zijn [persoonlijk] heeft verzameld naar al zijn klanten zal sturen (bijlage 14) en
- op 16 april 2015 schrijft '(...) als je wat wilt kom ik naar jou toe, dus laat maar weten of je er klaar voor bent. Ik wel, al maanden plan ik mijn wraak op jullie () zelfs met pijn in mijn nek sloop ik je' (bijlage 17) en
een facebookbericht aan de dochter van die [benadeelde] heeft gestuurd waarin hij haar
- op 15 november 2014 - zakelijk weergegeven - vertelt dat haar ouders [persoonlijk] zijn en dat haar ouders [persoonlijk] (bijlage 9),
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Wat betreft de ten laste gelegde datum van 4 november 2015 (bijlage 6) constateert het hof een kennelijke vergissing in de tenlastelegging. Gelet op de aangifte en bijlage 6 is bedoeld dat het gaat om 5 november 2014. Het hof leest de tenlastelegging daarom aldus verbeterd. De verdachte wordt hierdoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
poging tot afdreiging, meermalen gepleegd.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straffen en maatregel

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden met aftrek van voorarrest en een proeftijd van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich gedurende een periode van bijna acht maanden schuldig gemaakt aan poging tot afdreiging van het slachtoffer. Hij heeft meermalen geprobeerd het slachtoffer te dwingen tot betaling aan hem van geldbedragen van in totaal € 14.000,00. Daartoe heeft hij het slachtoffer een grote hoeveelheid e-mailberichten gestuurd waarin hij hem chanteert met het op verschillende ingrijpende manieren openbaar maken van informatie over het privéleven van het slachtoffer. De verdachte heeft daarnaast niet alleen gedreigd de dochter van het slachtoffer hierin te betrekken, maar hij heeft haar ook daadwerkelijk een Facebookbericht gestuurd waarin hij haar schrijft dat haar ouders een [persoonlijk] leiden en [persoonlijk]. Door aldus te handelen heeft de verdachte een zeer ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer. Uit de verklaring van het slachtoffer ter terechtzitting in hoger beroep blijkt dat het slachtoffer nog steeds met de (psychisch) nadelige gevolgen van deze feiten kampt.
De bewezenverklaarde feiten zijn zeer ernstig. Het hof rekent het de verdachte bijzonder aan dat hij ten tijde van het bewezen verklaarde, maar ook thans nog, zich kennelijk op geen enkele wijze (heeft) bekommerd om de gevolgen die dit handelen voor het slachtoffer en zijn omgeving hebben gehad. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep op geen enkele manier berouw getoond. Het is schokkend dat de verdachte zijn handelen rechtvaardigt door beschuldigingen te uiten naar het slachtoffer die de strafbare feiten volgens de verdachte aan zichzelf zou hebben te wijten.
Uit het de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 19 oktober 2018 blijkt dat de verdachte in 2012 onherroepelijk is veroordeeld voor belaging, zijnde een feit dat eveneens inbreuk maakt op de persoonlijke levenssfeer van slachtoffers. Het hof weegt deze veroordeling ten nadele van de verdachte mee.
Gelet op het voorgaande en in het bijzonder de aard en de ernst van het feit is het hof van oordeel dat niet kan worden volstaan met een geheel voorwaardelijke (gevangenis)straf. Het hof zal naast de voorwaardelijke gevangenisstraf zoals die door de rechtbank is opgelegd en door de advocaat-generaal is gevorderd dan ook tevens een onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur opleggen.
Om te bevorderen dat de schade van het slachtoffer door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.000,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.000,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen op gelijke wijze als de rechtbank heeft gedaan.
De raadsman van de verdachte heeft het hof verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering tot schadevergoeding. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat de vordering onvoldoende is onderbouwd. De verdachte heeft daarnaast aangevoerd dat hij een zeer gering inkomen heeft en geen schadevergoeding kan betalen.
Het hof verwerpt het verweer van de raadsman en overweegt hiertoe als volgt. De benadeelde partij heeft de vordering voorafgaand aan de behandeling in eerste aanleg schriftelijk onderbouwd. Door het hof ter terechtzitting in hoger beroep daarnaar gevraagd heeft de benadeelde partij deze schriftelijke onderbouwing mondeling aangevuld en daarbij te kennen gegeven dat hij diverse maatregelen heeft moeten nemen om niet meer met de verdachte geconfronteerd te worden en zo een gevoel van veiligheid terug te krijgen. Daarnaast heeft de benadeelde partij ter terechtzitting in hoger beroep te kennen gegeven nog immer (cognitieve) therapie en andere psychologische hulp te krijgen teneinde te leren omgaan met gevoelens van angst, verdriet en boosheid die het bewezenverklaarde bij hem hebben veroorzaakt. Deze nadere onderbouwing is door de verdediging niet betwist.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. Ten overvloede merkt het hof daarbij nog op dat de draagkracht van de verdachte geen factor van belang is bij de beoordeling van de (civielrechtelijke) vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 63 en 318 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van de cumulatief ten laste gelegde belaging.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep – voor zover in hoger beroep inhoudelijk nog aan de orde – en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.000,00 (duizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.000,00 (duizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 13 juni 2015.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.E. Kleene-Krom, mr. A.P.M. van Rijn en mr. M.L.M. van der Voet, in tegenwoordigheid van mr. D.G. Oomkes, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 12 november 2018.