ECLI:NL:GHAMS:2018:4268

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 november 2018
Publicatiedatum
21 november 2018
Zaaknummer
23-004560-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijk geweld in het uitgaansleven te Amsterdam

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 12 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was in eerste aanleg vrijgesproken van openlijk geweld tegen een slachtoffer, maar heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en heeft de verdachte schuldig bevonden aan openlijk in vereniging geweld plegen tegen een ander, gepleegd op 29 december 2014 in Amsterdam. De verdachte heeft samen met anderen het slachtoffer, [slachtoffer 2], op straat aangevallen, waarbij zij geslagen, geschopt en aan de haren getrokken werd. Het hof heeft de verklaringen van getuigen en de aangeefster als voldoende wettig en overtuigend bewijs aangemerkt. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren, met een voorwaardelijk gedeelte, en moet een schadevergoeding van € 811,79 aan het slachtoffer betalen. Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is gepleegd, evenals met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-004560-17
Datum uitspraak: 12 november 2018
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 20 december 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-065970-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1995,
adres: [adres 1] .

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is in eerste aanleg vrijgesproken van het impliciet cumulatief ten laste gelegde plegen van openlijk geweld tegen [slachtoffer 1] . Het hoger beroep is namens de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen deze in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, Sv staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen deze in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 29 oktober 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is – voor zover in hoger beroep inhoudelijk nog aan de orde – ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 29 december 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, in de [club] ( [adres 2] ), in elk geval op of aan een openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats of in een voor het publiek toegankelijke ruimte, te weten [club] ( [adres 2] ), openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2] , welk geweld bestond uit het
- eenmaal of meermalen (met kracht) slaan en/of stompen in/tegen het gezicht/hoofd van voornoemde [slachtoffer 2] en/of
- eenmaal of meermalen (met kracht) (vast)pakken en/of vastgepakt houden en/of (vervolgens) trekken aan/van de (hoofd)haren van voornoemde [slachtoffer 2] , en/of
- eenmaal of meermalen (met kracht) trappen en/of schoppen tegen het hoofd en/of de rug van voornoemde [slachtoffer 2] , in elk geval tegen/van het lichaam van voornoemde [slachtoffer 2] .
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep – voor zover inhoudelijk nog aan de orde – zal worden vernietigd, omdat het hof ten aanzien van de bewezenverklaring, kwalificatie en strafoplegging tot andere beslissingen komt dan de politierechter.

Bewijsverweer

De raadsman heeft vrijspraak van het ten laste gelegde bepleit en daartoe kort gezegd aangevoerd dat weliswaar voldoende wettig bewijs in het dossier aanwezig is, maar dat dat bewijs niet voldoende overtuigend is nu de verschillende verklaringen die zich in het dossier bevinden onderling van elkaar verschillen.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt hiertoe dat de verklaringen van de diverse getuigen en de aangeefster op onderdelen inderdaad enigszins van elkaar verschillen, maar dat de strekking daarvan naar de kern genomen overeenkomt. Het hof is dan ook van oordeel dat de getuigenverklaringen en de verklaringen van de aangeefster die zich in het dossier bevinden niet alleen voldoende wettig, maar tevens voldoende overtuigend bewijs opleveren dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 29 december 2014 te Amsterdam met anderen, op of aan de openbare weg ([adres 2]), openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2] , welk geweld bestond uit het
- slaan en stompen tegen het hoofd van voornoemde [slachtoffer 2] en
- vastpakken aan de hoofdharen van voornoemde [slachtoffer 2] , en
- schoppen tegen het hoofd en de rug van voornoemde [slachtoffer 2] .
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf en maatregel

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 100 uren, te vervangen door 50 dagen hechtenis indien de taakstraf niet naar behoren wordt verricht, waarvan 50 uren, te vervangen door 25 uren (het hof begrijpt: dagen) hechtenis indien de taakstraf niet naar behoren wordt verricht voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis.
De raadsman heeft het hof verzocht te volstaan met een geheel voorwaardelijke straf. Hij heeft daartoe aangevoerd dat het feit lang geleden is gepleegd, art. 63 Sr van toepassing is en de verdachte haar leven thans goed op orde heeft.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging. Het slachtoffer is ’s nachts na een uitgaansgelegenheid te hebben bezocht op straat door de verdachte en anderen aan haar haren getrokken, geslagen en geschopt terwijl ze op de grond lag en in de nabije omgeving uitgaanspubliek aanwezig was. Zij heeft daar pijn en letsel aan het hoofd van ondervonden. Het hof rekent het de verdachte aan dat zij het gevoel van veiligheid op straat in het algemeen en in het bijzonder dat van het slachtoffer heeft aangetast.
Het hof heeft gelet op de straf die door rechters bij openlijke geweldpleging tegen personen pleegt te worden opgelegd. Deze straf heeft zijn weerslag gevonden in de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Daarin wordt een onvoorwaardelijke taakstraf van 120 uren genoemd.
Gelet op het voorgaande acht het hof een hogere taakstraf passend dan de taakstraf zoals door de advocaat-generaal is gevorderd. In het gegeven dat het bepaalde in art. 63 Sr in dit geval van toepassing is ziet het hof echter aanleiding om in het voordeel van de verdachte af te wijken van het oriëntatiepunt zoals hierboven weergegeven. Teneinde te voorkomen dat de verdachte zich in de toekomst wederom schuldig maakt aan strafbare feiten zal het hof een gedeelte van de straf in voorwaardelijke vorm opleggen.
Om te bevorderen dat de schade van het slachtoffer door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Het hof acht, alles afwegende, een gedeeltelijk voorwaardelijke taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.245,95. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 811,79 (bestaande uit € 311,79 aan materiële schade en € 500,- aan immateriële schade). De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij, voor zover thans in hoger beroep nog aan de orde, geheel wordt toegewezen.
De raadsman heeft het hof primair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering dan wel de vordering af te wijzen, gelet op de door hem bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsman het hof verzocht de vordering van de benadeelde partij af te wijzen voor zover vergoeding van een jas is gevorderd. Voor het overige dient de schadevergoeding gematigd te worden, aangezien de rol van de verdachte in het bewezen verklaarde klein was en niet overeenkomt met de gestelde schade, aldus de raadsman.
Anders dan waar de raadsman kennelijk vanuit is gegaan, is de vordering van de benadeelde partij in hoger beroep niet langer aan de orde voor zover vergoeding van de jas van de benadeelde partij was gevorderd. Met betrekking tot het overige gedeelte van de vordering overweegt het hof als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële en immateriële schade heeft geleden tot na de melden bedragen. De verdachte is hoofdelijk tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 63 en 141 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het impliciet cumulatief ten laste gelegde plegen van openlijk geweld tegen [slachtoffer 1] .
Vernietigt het vonnis waarvan beroep – voor zover in hoger beroep inhoudelijk nog aan de orde – en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
50 (vijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
25 (vijfentwintig) dagenhechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 811,79 (achthonderdelf euro en negenenzeventig cent) bestaande uit € 311,79 (driehonderdelf euro en negenenzeventig cent) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2] , ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 811,79 (achthonderdelf euro en negenenzeventig cent) bestaande uit € 311,79 (driehonderdelf euro en negenenzeventig cent) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
16 (zestien) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 29 december 2014.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.P.M. van Rijn, mr. A.E. Kleene-Krom en mr. M.L.M. van der Voet, in tegenwoordigheid van mr. D.G. Oomkes, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 12 november 2018.