Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.[appellant sub 1] ,
[appellante sub 2],
1.HOVAMUL B.V.,
[X] HOLDING B.V.,
1.Het verloop van het geding in hoger beroep
in principaal appelgeconcludeerd, kort gezegd, dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen, voor recht zal verklaren primair dat Hovamul en [X] toerekenbaar zijn tekortgeschoten jegens [appellant sub 1] , subsidiair dat Hovamul en [X] ongerechtvaardigd zijn verrijkt dan wel dat een beroep van Hovamul en [X] op artikel 6.11.2.8 van de Algemene Bepalingen Huurovereenkomst kantoorruimte naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, en, voorts, hen zal veroordelen tot vergoeding van de door [appellant sub 1] geleden schade, totaal begroot op € 34.000,= (met wettelijke rente), met beslissing over de proceskosten. [appellant sub 1] heeft
in voorwaardelijk incidenteel appelgeconcludeerd dat het hof dit beroep zal verwerpen, met beslissing over de proceskosten.
in principaal appelhet vonnis waarvan beroep zal bekrachtigen en
in voorwaardelijk incidenteel appelhet vonnis waarvan beroep eveneens, zij het onder verbetering van gronden, zal bekrachtigen, met – uitvoerbaar bij voorraad – beslissing over de proceskosten, met wettelijke rente.
2.De feiten
3.De beoordeling
6.11.2.6Door huurder al dan niet met toestemming van verhuurder aangebrachte veranderingen en toevoegingen maken geen deel uit van het gehuurde.
10.1.4Verder wordt het gehuurde opgeleverd geheel ontruimd, vrij van gebruik en gebruiksrechten, behoorlijk schoongemaakt onder afgifte van alle sleutels, keycards e.d. aan verhuurder. Huurder is verplicht alle zaken die door hem in, aan of op het gehuurde zijn aangebracht of door hem van de voorgaande huurder of gebruiker zijn overgenomen op eigen kosten te verwijderen. Voor niet verwijderde zaken is verhuurder geen vergoeding verschuldigd. De niet verwijderde zaken kunnen op kosten van huurder worden verwijderd. Het gestelde in 6.11.2.6 en 6.11.2.7 is van toepassing.
na[cursivering hof] beëindiging van de huurovereenkomst in het gehuurde achter te laten in afwachting van het antwoord op de vraag of een opvolgend huurder deze zaken wellicht wenst over te nemen.” Artikel 8 zelf, dat bepaalt dat het daarin vervatte recht “
bij[cursivering hof] beëindiging van deze huurovereenkomst” moet worden geëffectueerd, kan in elk geval niet als uitzondering op deze regel van artikel 10.4 worden beschouwd, terwijl [appellant sub 1] evenmin heeft gesteld dat (en waar) die uitzondering dan wel kan worden aangetroffen. Feiten of omstandigheden die tot een andere uitleg moeten leiden dan hierboven gegeven zijn niet (voldoende) gesteld. De conclusie is daarom dat, nu het in artikel 8 vervatte recht niet bij beëindiging van de huurovereenkomst is geëffectueerd, dit recht bij aanvang van de huur door de nieuwe huurder (op 1 februari 2011) was vervallen.
grief Ien
grief IIniettemin falen.
grief IIIevenmin terecht is voorgesteld.