ECLI:NL:GHAMS:2018:4182

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 november 2018
Publicatiedatum
14 november 2018
Zaaknummer
200.236.347/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet van filiaalmanager wegens diefstal van cosmetica

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante], een filiaalmanager bij A.S. Watson (Health & Beauty Continental Europe) B.V., tegen de beschikking van de kantonrechter die haar ontslag op staande voet heeft bekrachtigd. [appellante] was sinds 15 september 2003 in dienst en werd beschuldigd van diefstal van cosmetica. De kantonrechter oordeelde dat het ontslag rechtsgeldig was vanwege een dringende reden, namelijk het onrechtmatig meenemen van goederen uit de winkel.

[appellante] heeft in hoger beroep negen grieven ingediend, waaronder dat het ontslag niet onverwijld was gegeven en dat de kantonrechter haar bewijsaanbod ten onrechte heeft gepasseerd. Het hof heeft de feiten vastgesteld, waaronder camerabeelden die [appellante] tonen terwijl zij goederen uit de winkel meeneemt. Het hof oordeelt dat de handelingen van [appellante] een dringende reden voor ontslag opleveren en dat het ontslag op staande voet onverwijld is gegeven.

Het hof bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter en wijst de verzoeken van [appellante] in hoger beroep af. [appellante] wordt veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep. De uitspraak benadrukt de ernst van de beschuldigingen en de gevolgen van het handelen van [appellante] voor haar dienstverband.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.236.347/01
zaaknummer rechtbank : 6352825 EA VERZ 17-882
beschikking van de meervoudige burgerlijke kamer van 13 november 2018
inzake
[appellante],
wonend te [woonplaats] ,
appellante,
advocaat: mr. H. den Besten te Almere,
tegen
A.S. WATSON (Health & Beauty Continental Europe) B.V.,
gevestigd te Renswoude,
geïntimeerde,
advocaat: mr. H. Dammingh te Utrecht.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellante] en Watson genoemd.
[appellante] is bij beroepschrift met producties, ontvangen ter griffie van het hof op
30 maart 2018, onder aanvoering van negen grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking die de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) op 4 januari 2018 onder bovenvermeld zaaknummer heeft gegeven. Het beroepschrift strekt ertoe, zakelijk weergegeven, dat het hof de genoemde beschikking zal vernietigen en, uitvoerbaar bij voorraad, primair Watson zal veroordelen om de arbeidsovereenkomst tussen partijen te herstellen, op straffe van verbeurte van dwangsommen, dan wel subsidiair Watson te veroordelen aan [appellante] een billijke vergoeding van € 37.986,41 bruto, een transitievergoeding van
€ 17.383,89 bruto en een vergoeding vanwege de onregelmatige opzegging van
€ 10.256,33 bruto te betalen, alles met veroordeling van Watson in de kosten van de procedure in eerste instantie en het hoger beroep met nakosten.
Op 18 mei 2018 is ter griffie van het hof een verweerschrift in hoger beroep van Watson ingekomen, ertoe strekkende de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen, het anders of meer door [appellante] verzochte af te wijzen en [appellante] uitvoerbaar bij voorraad te veroordelen in de kosten van de procedure in hoger beroep met nakosten.
De mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft plaatsgevonden op 11 juli 2018. [appellante] was daarbij niet in persoon aanwezig. Bij die gelegenheid hebben partijen door voornoemde advocaten het woord gevoerd, ieder aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. Tevens zijn vragen van het hof beantwoord.
Van de mondelinge behandeling is proces-verbaal opgemaakt dat aan partijen is verzonden.
Ter zitting is de mondelinge behandeling aangehouden teneinde van [appellante] te vernemen of zij alsnog aanwezig wenst te zijn bij de behandeling van de zaak. Voor het geval [appellante] dat wenst, dient zij schriftelijke bescheiden over te leggen waaruit blijkt dat zij vanwege het bijwonen van de begrafenis van haar oma naar Marokko is gereisd en om die reden niet bij de mondelinge behandeling van 11 juli 2018 aanwezig kon zijn.
Bij brief van 17 juli 2018 heeft mr. Den Besten de griffie van het hof stukken gezonden waaruit blijkt dat [appellante] op 1 juli 2018 per vliegtuig vertrokken is naar Malaga voor een “totale reisduur arrangement” van twee dagen. Bij brief van 23 juli 2018 heeft mr. Den Besten een vertaling van een overlijdensakte gezonden van [X] . [appellante] heeft het hof om voortzetting van de mondelinge behandeling verzocht. Tegen dat verzoek heeft Watson bij akte uitlating voortzetting mondelinge behandeling bezwaar gemaakt omdat uit de bescheiden die [appellante] in het geding heeft gebracht, niet blijkt dat en wanneer zij naar Marokko is gereisd en evenmin dat de overlijdensakte haar oma betreft.
Het hof heeft het verzoek van [appellante] tot voortzetting van de mondelinge behandeling afgewezen omdat niet gebleken is dat [appellante] als gevolg van overmacht verhinderd is geweest de mondelinge behandeling op 11 juli 2018 bij te wonen en heeft vervolgens uitspraak bepaald.
Beide partijen hebben bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in de bestreden beschikking onder 1.1 tot en met 1.6 een aantal feiten als in deze zaak vaststaand aangemerkt. [appellante] heeft twee grieven gericht tegen de vaststelling door de kantonrechter van de feiten. Grief 1 ziet op de bekentenis van M.M. [A] (hierna: [A] ) dat zij en [appellante] in strijd met de procedures goederen hebben meegenomen. Grief 2 ziet op de weigering voor ontvangst van de aangetekende brief van 31 juli 2017. Het hof zal bij de vaststelling van de feiten onder nr. 2.5 en 2.8 met beide grieven rekening houden en de inhoud daarvan betrekken bij de beoordeling van de grieven. Over de feitenvaststelling van de kantonrechter bestaat overigens geen geschil. Die feiten behelzen, samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet (voldoende) betwist zijn komen vast te staan, het volgende.
2.1
[appellante] , geboren [in] 1977, was sinds 15 september 2003 in dienst van Watson, laatstelijk in de functie van filiaalmanager van het filiaal van ICI Paris
van Watson aan de [adres] (hierna: het filiaal) te Amsterdam. Het bruto salaris op basis van een werkweek van 32 uren bedroeg € 2.931,05 per maand exclusief vakantietoeslag en overige emolumenten. [appellante] gaf in haar functie leiding aan acht werknemers.
2.2
Op de arbeidsovereenkomst was de cao Drogisterijbranche (2017-2018) van toepassing. Tevens waren van toepassing de zogenoemde Gedragsregels ICI Paris XL waarin onder meer de volgende bepalingen zijn opgenomen:
“8.4 Testers, gifts, motivators en proefjes
Als testers, gifts, motivators en proefjes aan jou worden meegegeven dan dient dit altijd vergezeld te gaan van een schriftelijke goedkeuring van de districtmanager.
De regels en bepalingen ten aanzien van testers, gifts, motivators en proefjes worden meegestuurd met de arbeidsovereenkomst en staan ook vermeld in het Handboek ICI PARIS XL. Deze regels en bepalingen dienen te worden opgevolgd. (…).
9.1
Uitgangsprocedure en –controle
Als je het pand wilt verlaten, dan geef je dit bij je leidinggevende aan. Bij het verlaten van de bedrijfsruimten controleert je leidinggevende standaard de door jou aangekochte goederen en overige eigendommen. (…). Om bij het verlaten van het pand misverstanden te voorkomen geef je bij binnenkomst aan of je producten bij je hebt die ook door het filiaal verkocht worden. Deze producten laat je door de filiaalmanager aftekenen. (…).
10. Diefstal, fraude en omkoping.
Het wegnemen van geld of goederen of het meewerken daaraan, met inbegrip van (het gebruik van) kapotte of beschadigde artikelen die het eigendom van A.S. Watson zijn, is diefstal. Diefstal, fraude of omkoping, in welke vorm dan ook, is altijd een reden voor ontslag op staande voet. (…).”
2.3
Watson heeft naar aanleiding van verschillen op de balans van het filiaal en het daaruit gerezen vermoeden dat goederen door personeel werden weggenomen, verborgen camera’s in het filiaal geplaatst. [B] (hierna: [B] ), regiomanager, en [C] (hierna: [C] ), bedrijfsrechercheur, hebben de camerabeelden bekeken, in het bijzonder de beelden van 6, 10, 17 en 24 juli 2017. Na het zien van deze camerabeelden rees bij Watson het vermoeden dat zowel [appellante] als de assistent filiaalmanager, [A] , zonder toestemming goederen en testers uit het filiaal meenamen.
2.4
Op 27 juli 2017 hebben [B] en [C] een gesprek met [appellante] gevoerd. In het Rapport van bevindingen van 27 juli 2017 heeft [C] over dat gesprek onder meer het volgende geschreven:
“(…) Als woordvoerder ben ik begonnen met haar uit te leggen wie ik ben en wat ik normaal gesproken voor werkzaamheden doe. Daarnaast heb ik haar aangegeven dat ik in opdracht van het hoofdkantoor een onderzoek heb verricht in het filiaal van ICI Paris op de [adres] . (…).Ik heb haar toen geconfronteerd met het feit dat zij goederen mee neemt zonder daar iets van te registreren of daar toestemming om te vragen bij de regiomanager.
Op dat moment schoot [appellante] over eind met de mededeling het gesprek te beëindigen omdat zij zich niet liet beschuldigen, tevens gaf zij aan alleen nog te willen praten in het bijzijn van haar advocaat, ondertussen pakte zij haar tas uit de locker en stond op het punt te vertrekken. [B] heeft hierop, in mijn bijzijn, [appellante] mondeling geschorst (…).”
2.5
Na het gesprek met [appellante] hebben [B] en [C] op 27 juli 2017 een gesprek met [A] gevoerd. Van dat gesprek is een verslag gemaakt dat door [B] , [C] en [A] is ondertekend. In dat verslag staat onder meer het volgende:
“Ik hoor u vertellen over het wegnemen van goederen zoals door u bedoelt. Ik kan daarover vertellen dat ik dit inderdaad doe en wel met een regelmaat van 1 a 2 keer per week maar ook wel eens een week niet. Ik denk dat ik dan tenminste 2 artikelen per week mee neem gemiddeld. (…). Ik kan u vertellen dat ik heel goed weet dat ik deze producten niet mee mag nemen maar dat hier procedures voor staan die ik of [appellante] op geen enkele wijze naleef. Ik weet ook dat [appellante] producten op deze wijze mee neemt maar ik wil het daar liever niet over hebben, ik ben verantwoordelijk voor hetgeen ik heb gedaan. (…)”.
[A] is op 27 juli 2017 op staande voet ontslagen.
2.6
Bij brief van 27 juli 2017 heeft [appellante] geprotesteerd tegen de schorsing en
zich beschikbaar gesteld voor het verrichten van haar werkzaamheden.
2.7
Bij aangetekende en per gewone post verzonden brief van 31 juli 2017 heeft Watson aan [appellante] geschreven dat zij op staande voet is ontslagen. In de brief staat onder meer:
“Redenen voor dit ontslag zijn:
  • U heeft zich onrechtmatig goederen toegeëigend, zonder dat u daartoe gerechtigd of gemachtigd was of anders daarvoor toestemming had gekregen. Hiervan is beeldmateriaal beschikbaar.
  • U heeft de gedragsregels en/of de procedures en/of de instructies gegeven door of namens A.S. Watson niet nageleefd, en daarmee heeft u uw plichten als werknemer op zeer grovelijke wijze veronachtzaamd;
  • Het vertrouwen dat wij in u moeten kunnen stellen is hierdoor onherstelbaar geschaad. Gelet op het vorenstaande kan van ons redelijkerwijs niet gevergd worden het dienstverband met u te continueren.
Deze verwijten gelden ieder voor zich doch tevens in samenhang beschouwd, als dringende reden die leiden tot ontslag op staande voet.”
2.8
Bij e-mailbericht van 16 november 2017 heeft PostNL aan mr. Dammingh geschreven dat de postbezorger de brief van 31 juli 2017 niet heeft kunnen uitreiken “omdat de zending is geweigerd door de geadresseerde”. Uit de verzendstatusinformatie blijkt dat de brief van 31 juli 2017 op 2 augustus 2017 aan PostNL is aangeboden en dat de brief op 3 augustus 2017 om 15.51 uur bij bezorging is geweigerd.
2.9
Watson heeft op 25 augustus 2017 aangifte gedaan tegen [A] en [appellante] van verduistering.
2.1
[appellante] heeft bij brief van 11 september 2017 aanspraak gemaakt op betaling van loon. Bij brief van 18 september 2017 heeft Watson in reactie daarop aan [appellante] geschreven dat zij bij brief van 31 juli 2017 op staande voet ontslagen is.

3.Beoordeling

3.1
Bij inleidend verzoekschrift heeft [appellante] de kantonrechter primair verzocht om het ontslag op staande voet te vernietigen en Watson te veroordelen tot toelating van [appellante] tot haar werk en betaling van haar loon. Subsidiair heeft [appellante] de kantonrechter verzocht Watson te veroordelen tot betaling van een billijke vergoeding, de transitievergoeding en de (gefixeerde) schadevergoeding wegens onregelmatig ontslag, alles met wettelijke rente. Meer subsidiair heeft [appellante] verzocht om Watson (alleen) te veroordelen tot betaling van de transitievergoeding, met wettelijke rente. Daarnaast heeft [appellante] verzocht om bij wijze van voorlopige voorziening Watson te veroordelen tot doorbetaling van haar loon gedurende de procedure, een en ander met veroordeling van Watson in de kosten van de procedure, inclusief nakosten. Ter zitting heeft [appellante] het primaire verzoek ingetrokken en het overig verzochte gehandhaafd. Watson heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van de verzoeken van [appellante] . Ter zitting van de kantonrechter heeft Watson haar verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst voor het geval de opzegging door de kantonrechter vernietigd wordt, ingetrokken.
3.2
De kantonrechter heeft geoordeeld dat Watson de arbeidsovereenkomst met [appellante] rechtsgeldig wegens een dringende reden heeft opgezegd en dat het einde van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [appellante] . De kantonrechter heeft de verzoeken van [appellante] afgewezen en haar veroordeeld in de kosten van de procedure.
3.3
[appellante] komt met negen grieven tegen het oordeel van de kantonrechter op, waarvan de eerste twee grieven hiervoor onder 2 zijn genoemd. Grief III is gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat het ontslag onverwijld door Watson is gegeven. De grieven IV tot en met VII zijn gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat het handelen van [appellante] een dringende reden voor ontslag oplevert. Met grief VIII betoogt [appellante] dat de kantonrechter ten onrechte haar bewijsaanbod heeft gepasseerd. Ten slotte is grief IX gericht tegen de veroordeling van [appellante] in de proceskosten van Watson. Watson bestrijdt de grieven gemotiveerd. [appellante] verzoekt primair om veroordeling van Watson tot herstel van de arbeidsovereenkomst en vanaf de datum van herstel tot wedertewerkstelling en doorbetaling van loon. Subsidiair verzoekt zij om veroordeling van Watson tot betaling van de transitievergoeding, een billijke vergoeding en de gefixeerde schadeloosstelling.
3.4
Omdat [appellante] in eerste aanleg haar primaire verzoek tot vernietiging van de opzegging heeft ingetrokken, en als gevolg daarvan de kantonrechter daarover niet heeft hoeven oordelen, kan geen sprake zijn van een situatie waarin in hoger beroep herstel van de arbeidsovereenkomst aan de orde zou kunnen zijn. Reeds hierop stuit het primair door [appellante] verzochte af.
3.5
De eerste vraag die voorligt is of Watson het ontslag op staande voet onverwijld heeft gegeven. [appellante] stelt dat Watson haar niet onverwijld heeft ontslagen omdat zij de brief van 31 juli 2017 niet ontvangen heeft en Watson reeds op 6 juli 2017 bekend was met de camerabeelden en verder onderzoek naar de inhoud van die beelden niet noodzakelijk was. Watson heeft bestreden dat [appellante] de brief van 31 juli 2017 niet ontvangen heeft. Voorts heeft zij aangevoerd dat [B] eerst op 24 juli 2017 de camerabeelden van 6, 10, 17 en 24 juli 2017 heeft bekeken en dat nadien in overeenstemming met de vereiste onverwijldheid gehandeld is door [appellante] op 27 juli 2017 te spreken en vervolgens bij brief van 31 juli 2017 op staande voet te ontslaan.
3.6
Het hof oordeelt als volgt. Het staat vast dat op de brief van 31 juli 2017 het juiste adres van [appellante] staat vermeld. De stelling van Watson dat de brief van 31 juli 2017 op het adres van [appellante] is bezorgd en bij bezorging is geweigerd vindt steun in de “track & trace” informatie van PostNL. Hieruit volgt dat bij de bezorging van de brief iemand thuis was die geweigerd heeft het poststuk aan te nemen. Dat daarvan sprake is geweest, is door [appellante] onvoldoende gemotiveerd betwist. Daarbij komt dat zij over de aanwezigheid van de schoonmaakster op 3 augustus 2017 wisselende verklaringen heeft afgelegd. Uit de aantekeningen van de griffier van de zitting bij de kantonrechter op 7 december 2017 blijkt dat [appellante] heeft verklaard dat haar echtgenoot, [D] (hierna: [D] ), een schoonmaakster in dienst heeft die wellicht geweigerd heeft de brief aan te nemen. Uit deze verklaring volgt dat [appellante] het mogelijk achtte dat de brief bij bezorging aan haar huis geweigerd is. Gegeven deze door [appellante] in eerste aanleg geschetste mogelijkheid, lag het in hoger beroep op haar weg de betwisting van de weigering feitelijk overtuigend te onderbouwen. Zij heeft dat niet gedaan. Uit de door [appellante] in het geding gebrachte verklaringen van [E] en [F] volgt niet zonder meer dat op 3 augustus 2017 niemand in de woning van [appellante] aanwezig was toen de postbezorger de ontslagbrief wilde uitreiken. Ook de in eerste aanleg ingenomen stelling van [appellante] dat mogelijk de schoonmaakster thuis was en de ontvangst van de brief heeft geweigerd, is daarmee niet ontkracht. De enkele stelling dat de post ook wel eens fouten maakt, op zichzelf onvoldoende om daaruit de gevolgtrekking te maken dat de ontslagbrief ook niet per gewone post is bezorgd op het adres van [appellante] . . Dit betekent dat grief II niet slaagt.
3.7
Ten aanzien van het onderzoek naar de feiten die Watson aan het ontslag op staande voet ten grondslag heeft gelegd, staat vast dat Watson [C] als rechercheur heeft ingeschakeld en heeft opgedragen opnames te maken in het filiaal. Evenzeer staat vast dat opnames zijn gemaakt over de periode van 6 tot en met 24 juli 2017. [appellante] stelt dat Watson het ontslag reeds op 6 of 7 juli 2017 had moeten geven omdat zij op dat moment beschikte over de opname waarvan zij de beelden aan het ontslag op staande voet ten grondslag heeft gelegd. Deze stelling is onjuist omdat uit de feitelijke gang van zaken, zoals Watson die heeft geschetst en door [appellante] niet althans onvoldoende weersproken is, volgt dat [B] eerst op maandag 24 juli 2017 de camerabeelden, waaronder die van 6 juli 2017, heeft gezien. Door vervolgens op 25 juli 2017 de gegevens van de administratie en registratie van het filiaal te bekijken, op donderdag 27 juli 2017 een gesprek met [appellante] te hebben - op 25 en 26 juli 2017 was [appellante] vrij - en op maandag 31 juli 2017 de ontslagbrief op te stellen en vervolgens per gewone en aangetekende post te verzenden, heeft Watson de voor het ontslag vereiste voortvarendheid in acht genomen. De conclusie is dat het ontslag op staande voet onverwijld is gegeven. Grief III faalt derhalve.
3.8
De tweede vraag betreft of de handelingen van [appellante] die Watson aan het ontslag op staande voet ten grondslag heeft gelegd, een dringende reden opleveren voor ontslag op staande voet.
Ter zitting van het hof heeft Watson de camerabeelden getoond. Daarop is (samenvattend weergegeven) het volgende te zien:
- 6 juli 2017: [appellante] bevindt zich in het filiaal bij een bureau. Zij legt een tasje van ICI Paris op het bureau. Onder het bureau pakt zij uit een krat een aantal doosjes en flesjes en plaatst die op het bureau. Zij haalt enkele flesjes uit de doosjes. Die doosjes gooit zij in een vuilnisbak. Het is duidelijk te zien dat het om parfumflesjes gaat. De doosjes en flesjes doet zij in het tasje. Vervolgens pakt zij een grotere (schouder)tas. Uit de schoudertas haalt zij een kledingstuk en legt dat apart. Vervolgens doet zij het tasje met de parfumflesjes en -doosjes in de schoudertas en legt daar het kledingstuk bovenop. Bij vertrek uit de winkel draagt [appellante] de schoudertas.
- 10 juli 2017: [appellante] bevindt zich in het filiaal voor het bureau. Onder het bureau pakt zij uit een krat een aantal doosjes en flesjes en plaatst die op het bureau. Zij pakt een vuilniszak, loopt daarmee naar het bureau en doet doosjes en flesjes in de vuilniszak. Vóór vertrek uit de winkel pakt [appellante] haar hand- en schoudertas en de vuilniszak en neemt die mee naar buiten.
- 17 juli 2017: [appellante] is in het filiaal en pakt uit het krat onder het bureau een aantal flesjes. Zij doet die in haar schoudertas. Zij pakt haar hand- en schoudertas en verlaat de winkel.
- 24 juli 2017: [appellante] is in het filiaal en pakt een envelop. Zij maakt haar handtas leeg en legt de spulletjes uit haar handtas op een tafel. Zij doet haar jas aan en pakt de envelop. In de envelop zit een voorwerp. Zij vouwt de envelop waardoor het pakketje kleiner wordt, en stopt dat in haar handtas. Zij sluit met enige moeite haar handtas, doet daar enkele van haar spulletjes bij en zij neemt de overige spulletjes uit haar handtas los mee.
3.9
Uit deze beelden blijkt onmiskenbaar dat [appellante] parfumflesjes en -doosjes in haar handtas, schoudertas en een vuilniszak heeft gedaan en die bij het verlaten van de winkel mee naar buiten heeft genomen. [appellante] heeft ter verklaring van haar handelwijze gesteld dat zij de doosjes en flesjes gepakt en meegenomen heeft om die aan een ander filiaal, waar deze direct nodig waren, te bezorgen. Zij heeft gesteld dat het meerdere keren per maand gebeurde dat filialen over en weer producten aan elkaar leverden. Watson heeft deze gang van zaken gemotiveerd weersproken.
Het hof acht de door [appellante] gegeven verklaring allerminst overtuigend. Mede gelet erop dat zij als filiaalmanager werkzaam was, lag het op de weg van [appellante] haar stelling dienaangaande nader te concretiseren. Dat heeft [appellante] evenwel nagelaten. Zo heeft [appellante] niet verklaard in opdracht van wie zij op de dagen van de opnames welke producten ten behoeve van welk filiaal en aan wie heeft afgegeven. De stelling van [appellante] dat van haar niet meer verlangd kan worden dat zij nog exact weet voor wie de producten in de zwarte tas op 6 juli 2017 bestemd waren, wordt verworpen. Gezien het relatief geringe verstreken tijdsverloop en dat volgens haar eigen stellingen meermalen voorkwam moet [appellante] in staat worden geacht enig aanknopingspunt te bieden aan Watson om haar stelling op juistheid te toetsen. [appellante] heeft geen enkel concreet aanknopingspunt gegeven. Daarbij komt dat op de beelden evenmin is te zien dat [appellante] , alvorens zij de flesjes en doosjes pakt en in de vuilniszak, haar hand- en schoudertas stopt, enige administratie raadpleegt, noch dat zij na het pakken van de flesjes en doosjes daarvan enige administratie bijhoudt. [appellante] heeft geen verklaring gegeven voor het feit dat zij sommige doosjes verwijderd heeft en de spullen hoofdzakelijk in haar eigen schouder- en handtas heeft gestopt.
Bij gebreke van een overtuigende verklaring van de handelwijze door [appellante] kan de conclusie geen andere zijn dan dat [appellante] zich onrechtmatig goederen van Watson heeft toegeëigend, zonder dat zij daartoe gerechtigd of gemachtigd was of anders daarvoor toestemming had gekregen. [appellante] heeft Watson daarmee een dringende reden gegeven om haar op staande voet te ontslaan. Omdat dit oordeel rust op de onmiskenbare beelden van het handelen van [appellante] en het ontbreken van een overtuigende en feitelijk onderbouwde verklaring van haar kant, behoeft de verklaring van [A] en hetgeen [appellante] daarover ter toelichting op grief I heeft betoogd, geen nadere bespreking meer.
3.1
Omdat sprake is geweest van onrechtmatige toe-eigening door [appellante] van eigendommen van Watson, is de beëindiging van de arbeidsovereenkomst het gevolg van ernstig verwijtbaar handelen en nalaten van [appellante] . Dit heeft tot gevolg dat [appellante] geen aanspraak heeft op de transitievergoeding. Zij heeft vanwege de rechtsgeldigheid van haar ontslag op staande voet ook geen aanspraak op een billijke vergoeding en evenmin op de gefixeerde schadeloosstelling. De kantonrechter heeft de daarop betrekking hebbende verzoeken dan ook terecht afgewezen.
3.11
[appellante] heeft geen voldoende concrete feiten te bewijzen aangeboden die, indien bewezen, tot een ander oordelen zouden leiden dan hiervoor gegeven. Haar bewijsaanbod wordt dan ook gepasseerd.
3.12
De slotsom is dat alle grieven falen. De verzoeken van [appellante] in hoger beroep worden afgewezen en de bestreden beschikking zal worden bekrachtigd. [appellante] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, met nakosten.

4.Beslissing

Het hof:
wijst de verzoeken van [appellante] in hoger beroep af;
bekrachtigt de bestreden beschikking;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot deze kosten, voor zover tot heden aan de zijde van Watson gevallen, op € 726,- aan verschotten en € 2.148,- aan salaris en op € 157,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 82,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.L.D. Akkaya, H.M.M. Steenberghe en
F.J. Verbeek en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 13 november 2018.