ECLI:NL:GHAMS:2018:4174

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 november 2018
Publicatiedatum
14 november 2018
Zaaknummer
200.212.656/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake betaling voor waarnemingswerkzaamheden door notariskantoor

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [X] c.s. tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, waarin de maatschap, een notariskantoor, vorderingen heeft ingesteld tegen [X] c.s. voor onbetaalde facturen met betrekking tot waarnemingswerkzaamheden. De maatschap vorderde betaling van € 12.844,94, inclusief rente, voor werkzaamheden die zijn verricht door notaris [A] als waarnemer van [X], die wegens een strafrechtelijke veroordeling was geschorst. De kantonrechter heeft een deel van de vordering toegewezen, wat heeft geleid tot het hoger beroep door [X] c.s. In hoger beroep hebben partijen hun standpunten verder toegelicht, waarbij [X] c.s. betwist dat de maatschap recht heeft op betaling voor de verrichte werkzaamheden. Het hof heeft de feiten vastgesteld en beoordeeld of de maatschap de vordering op [X] c.s. kan geldend maken. Het hof heeft de maatschap in de gelegenheid gesteld om bewijs te leveren van de machtiging van [A] om de vordering in te dienen. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.212.656/01
zaak-/rolnummer rechtbank Noord-Holland : 4834585 CV EXPL 16-1443
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 13 november 2018
inzake

1.[X] ,

wonend te [woonplaats] ,
2. NOTARISKANTOOR [X] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellanten,
advocaat: mr. L.T. van Eijck van Heslinga te Alkmaar,
tegen
de maatschap
[naam maatschap],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. J.A. de Groot te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Appellanten worden hierna [X] c.s. en afzonderlijk [X] en Notariskantoor [X] genoemd. Geïntimeerde wordt hierna de maatschap genoemd.
[X] c.s. zijn bij dagvaarding van 27 oktober 2016 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland (hierna: de kantonrechter), van 3 augustus 2016, onder bovenvermeld zaak- en rolnummer gewezen tussen de maatschap als eiseres in conventie, tevens verweerster in reconventie en [X] c.s. als gedaagden in conventie tevens eisers in reconventie.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, met producties;
- akte van [X] c.s.;
- antwoordakte;
- nadere akte van de maatschap, met productie;
- nadere akte van [X] c.s.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[X] c.s. hebben geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen, alsnog de vorderingen van de maatschap zal afwijzen en de maatschap zal veroordelen tot terugbetaling van hetgeen [X] c.s. uit hoofde van het vonnis aan de maatschap hebben voldaan, met rente en met beslissing over de proceskosten.
De maatschap heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met hoofdelijke veroordeling van [X] c.s. in de kosten van het geding in hoger beroep, met rente.
De maatschap heeft in hoger beroep bewijs van haar stellingen aangeboden.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.6 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
2.1.
De maatschap is een notariskantoor. Op dit kantoor is notaris mr. [A] (verder: [A] ) werkzaam. [X] was tot voor kort eveneens notaris en oefende zijn praktijk uit vanuit Notariskantoor [X] .
2.2.
Bij vonnis van 16 februari 2015 heeft de rechtbank Midden-Nederland [X] veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van een jaar wegens, kort gezegd, deelneming aan een criminele organisatie, medeplegen van witwassen en medeplegen van valsheid in geschrift in authentieke akten.
2.3.
Op 17 februari 2015 heeft de (fungerend) voorzitter van de Kamer voor het Notariaat in het ressort Amsterdam [X] in de uitoefening van zijn ambt als notaris geschorst voor onbepaalde tijd met ingang van 19 februari 2015 te 00:00 uur.
2.4.
Op dezelfde datum heeft diezelfde voorzitter [A] met ingang van 19 februari 2015 te 00:00 uur ambtshalve benoemd als waarnemer van het protocol en overige notariële bescheiden van [X] . Daarbij is bepaald dat de praktijk van [X] zal worden voortgezet voor rekening en risico van [X] en is het honorarium voor [A] vastgesteld op € 150,- per uur exclusief btw.
2.5.
Op 18 februari 2016 hebben [A] en [X] , ieder tezamen met een op het eigen kantoor werkzame kandidaat-notaris, overleg gehad over de invulling van de waarneming. Tijdens dit overleg is besproken dat mr. [B] , die als kandidaat-notaris bij Notariskantoor [X] werkzaam was, met ingang van 19 januari 2016 zou worden benoemd tot zogenoemde lichte waarnemer van [A] .
2.6.
Bij beslissing van 26 mei 2015 heeft de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van dit hof de duur van de waarneming door [A] beperkt tot 1 juli 2015.
2.7.
In de periode van 19 februari 2015 tot 1 juli 2015 heeft [A] werkzaamheden verricht inzake de waarneming van het protocol van [X] . Hij heeft zich daarbij laten bijstaan door kantoorgenoten. Voorts heeft Deloitte Accountants B.V. (hierna: Deloitte) op verzoek van [A] financieel onderzoek gedaan in de praktijk van [X] . Voor dit alles is door de maatschap aan Notariskantoor [X] een factuur d.d. 30 juli 2015 verzonden van € 11.169,51, inclusief verschotten voor het werk van Deloitte. Deze factuur hebben [X] c.s. ondanks aanmaningen onbetaald gelaten.
2.8.
Op 17 maart 2016 heeft [X] een tuchtrechtelijke klacht ingediend tegen [A] . De klacht hield onder meer in dat er geen grond bestaat voor de declaratie van de maatschap van 30 juli 2015 aangezien [A] nooit werkzaamheden op het kantoor van [X] heeft verricht en onnodige werkzaamheden heeft verricht. De Kamer voor het Notariaat in het ressort Arnhem-Leeuwarden heeft bij beslissing van 9 november 2016 de klacht ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van dit hof de klacht (opnieuw) ongegrond verklaard.
2.9.
Bij arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 13 maart 2017 is het strafvonnis van 16 februari 2015 vernietigd en is [X] vrijgesproken van alle hem ten laste gelegde feiten. Dit arrest is onherroepelijk geworden.

3.Beoordeling

3.1.
De maatschap heeft in eerste aanleg gevorderd, voor zover in hoger beroep nog van belang, dat [X] c.s. hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling van € 12.844,94, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 13 augustus 2015, ter zake van verrichte werkzaamheden en gemaakte kosten uit hoofde van de waarneming van het ambt van [X] . De kantonrechter heeft deze vordering ten aanzien van [X] toegewezen tot een bedrag van € 11.468,38, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 10.587,50 vanaf 13 augustus 2015. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komen [X] c.s. met vijf grieven op.
3.2.
Met grief 1 komen [X] c.s. op tegen het oordeel van de kantonrechter dat de maatschap een vordering toekomt voor de werkzaamheden die [A] als waarnemer heeft verricht. Volgens [X] c.s. kan slechts [A] zelf die werkzaamheden declareren omdat niet de maatschap, maar [A] tot waarnemer is benoemd. De maatschap stelt daar tegenover dat [A] zijn beroep als notaris enkel en alleen uitoefent vanuit de maatschap, dat alle daar werkzame personen enkel naar buiten toe optreden onder de naam van de maatschap – die ook in het handelsregister is ingeschreven – en dat [A] voor zijn werkzaamheden als notaris nooit zelf facturen verstuurt. Voorts beroept de maatschap zich op haar algemene voorwaarden, waarin is bepaald dat de maatschap opdrachtnemer is.
3.3.
Het hof begrijpt uit het betoog van de maatschap dat zij in de plaats van [A] en met diens instemming de vordering op [X] in deze procedure geldend maakt. Het hof zal de maatschap daarom in de gelegenheid stellen bij akte een stuk in het geding te brengen waaruit blijkt dat [A] aan de maatschap een machtiging heeft verstrekt om de vordering op eigen naam te innen dan wel dat hij de vordering aan de maatschap heeft gecedeerd. [X] c.s. zullen daarop bij akte mogen reageren.
3.4.
Hieronder zal het hof de overige grieven beoordelen, uitgaande van de veronderstelling dat de bedoelde verklaring van [A] in het geding zal worden gebracht.
3.5.
Grief 2 betoogt dat de kantonrechter heeft verzuimd in het dictum van het bestreden vonnis de vordering van de maatschap, voor zover gericht tegen Notariskantoor [X] , af te wijzen en de maatschap te veroordelen in de kosten van de procedure aan de zijde van Notariskantoor [X] . De grief faalt bij gebrek aan belang. In het dictum is de vordering, voor zover gericht tegen [X] , grotendeels toegewezen. Voor het overige is de vordering afgewezen. Aldus heeft de kantonrechter ook de vordering tegen Notariskantoor [X] in het dictum afgewezen. Dat de kantonrechter daaraan geen uitdrukkelijke proceskostenveroordeling heeft verbonden, moet aldus worden begrepen dat de proceskosten van Notariskantoor [X] op nihil zijn begroot. Het hof verenigt zich met die begroting. Gesteld noch gebleken is dat Notariskantoor [X] proceskosten heeft gemaakt die niet mede ten behoeve van [X] zijn gemaakt.
3.6.
Grief 3 is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat [X] € 605,- (inclusief btw) aan de maatschap moet betalen voor werkzaamheden die Deloitte heeft verricht in opdracht van [A] – die daarbij, naar moet worden aangenomen, handelde namens de maatschap –, en die de maatschap als verschotten aan [X] heeft doorbelast. De maatschap heeft de aan haar gerichte nota van Deloitte in hoger beroep in het geding gebracht. [X] c.s. hebben daarop bij akte gereageerd. De nota van Deloitte ziet op werkzaamheden tot en met februari 2015. De nota omschrijft de verrichte werkzaamheden als “diverse overleg en voorbereiding inzake [X] ”. Als gesteld door de maatschap en niet (in voldoende concrete zin) bestreden door [X] c.s., moet worden aangenomen dat Deloitte op verzoek van [A] heeft onderzocht of er onregelmatigheden in de derdengeldenrekening van [X] zaten en wat de stand en de inrichting van die rekening was. Anders dan [X] c.s. stellen, was een dergelijk onderzoek te rechtvaardigen, gelet op de taak van [A] als zogenoemde zware waarnemer, de daarbij behorende verantwoordelijkheid en de strafrechtelijke veroordeling die aanleiding was voor de schorsing van [X] . Daaraan kan niet afdoen dat, naar later is gebleken, de strafrechtelijke veroordeling ten onrechte is geschied. De stelling van [X] dat, indien een financiële controle nodig was geweest, deze op de weg van het Bureau Financieel Toezicht had gelegen, wordt verworpen. [X] c.s. hebben die stelling in het geheel niet toegelicht. Gelet op de hoogte van de nota van Deloitte en de toelichting die de maatschap daarbij heeft gegeven, treft ook geen doel de stelling van [X] c.s. dat de nota van Deloitte onvoldoende gespecificeerd is. Grief 3 faalt.
3.7.
Grief 4 richt zich tegen de toewijzing van het honorarium van € 8.250,- exclusief btw, dat de maatschap voor de waarneming in rekening heeft gebracht. Blijkens de door de maatschap aan [X] verstrekte specificatie zijn voor de werkzaamheden van [A] zelf in totaal 43,5 uren à € 150,- in rekening gebracht en zijn daarnaast tegen hetzelfde uurtarief 11,5 uren in rekening gebracht voor werkzaamheden van drie kandidaat-notarissen die voor de maatschap werkzaam zijn. [X] c.s. stellen dat de werkzaamheden van anderen dan [A] niet in rekening gebracht kunnen worden, althans niet tegen het voor [A] geldende uurtarief van € 150,-. Daarnaast stellen zij dat de verstrekte specificatie onvoldoende inzicht biedt in de daadwerkelijk verrichte werkzaamheden, dat de maatschap slechts uren in rekening kan brengen voor werkzaamheden die [A] op het kantoor van [X] heeft verricht – waarvan volgens hen geen sprake is geweest –, en dat [A] van een te ruime taakopvatting is uitgegaan door iedere handeling van [X] of diens medewerkers aan controle te onderwerpen.
3.8.
Aan [X] c.s. moet worden toegegeven dat in een geval als het onderhavige, waarin de praktijk van de waargenomen notaris voor diens rekening en risico wordt voortgezet en aan de waarnemer een honorarium ten laste van de waargenomen notaris wordt toegekend, de waarnemer in beginsel ter beperking van de financiële lasten van de waargenomen notaris voor zijn ondersteuning gebruik dient te maken van de kantoororganisatie van de waargenomen notaris, waaronder begrepen de daar werkzame notarieel juristen. Indien de waarnemer behoefte heeft aan ondersteuning door notarieel juristen uit zijn eigen kantoororganisatie, kan hij aan de voorzitter van de kamer voor het notariaat verzoeken ook een honorarium voor die notarieel juristen te bepalen. Dit honorarium wordt blijkens de jurisprudentie van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van dit hof (zie bijvoorbeeld haar uitspraak van 21 februari 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:470) in beginsel op € 100,- per uur exclusief btw bepaald.
3.9.
[A] heeft in dit geval een dergelijk verzoek niet gedaan. Dit betekent dat hij de werkzaamheden als waarnemer in beginsel zelf diende te verrichten, waar nodig met ondersteuning vanuit de kantoororganisatie van [X] . [A] heeft het grootste deel van de gedeclareerde werkzaamheden ook zelf verricht. Slechts ongeveer 20% van de gedeclareerde uren betreffen werkzaamheden van drie verschillende notarieel juristen van zijn kantoor. In de omstandigheden van het geval komt aan [A] in weerwil van het zojuist genoemde beginsel ook daarvoor een vergoeding toe. Als door de maatschap gemotiveerd gesteld en door [X] c.s. onvoldoende betwist mag ervan worden uitgegaan dat [A] slechts notarieel juristen van zijn kantoor heeft ingeschakeld waar noodzakelijk in verband met zijn eigen beschikbaarheid en derhalve in het belang van een goede uitoefening van de waarneming. Voorts rechtvaardigde de strafrechtelijke veroordeling van [X] die tot zijn schorsing had geleid, in combinatie met de verantwoordelijkheid die op [A] als zware waarnemer rustte, terughoudendheid van [A] bij het inschakelen van notarieel juristen van het kantoor van [X] . In dit verband is ook van belang dat de fungerend voorzitter van de Amsterdamse kamer voor het notariaat met de benoeming van [A] was voorbijgegaan aan het voorstel van [X] om een aan zijn praktijk verbonden kandidaat-notaris tot zware waarnemer te benoemen. Tot slot hebben de medewerkers van Notariskantoor [X] zelf ook met de notarieel juristen van de maatschap contact opgenomen ter goedkeuring van de concepten voor de te passeren akten, naar blijkt uit de door [X] in het geding gebrachte correspondentie. De werkzaamheden van de drie kandidaat-notarissen van de maatschap komen op grond van het voorgaande voor vergoeding in aanmerking.
3.10.
Gelet op genoemde jurisprudentie van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van dit hof, is het hof voorshands van oordeel dat een tarief van € 100,- per uur exclusief btw voor vergoeding in aanmerking komt. Het hof zal partijen in de gelegenheid stellen zich hierover uit te laten.
3.11.
Anders dan [X] c.s. betogen, heeft de maatschap de verrichte werkzaamheden voldoende gespecificeerd. De bestede tijd is per persoon per maand vermeld. Aan [X] c.s. kan worden toegegeven dat de omschrijving van de verrichte werkzaamheden steeds globaal is, maar daar staat tegenover dat de zeer uitvoerige correspondentie per e-mail tussen (personen werkzaam bij) Notariskantoor [X] en (personen werkzaam bij) de maatschap tijdens de periode van de waarneming (productie 5 bij conclusie van antwoord) voldoende inzicht geeft in de verrichte werkzaamheden.
3.12.
Niet juist is voorts dat de maatschap slechts uren in rekening kan brengen voor werkzaamheden die [A] op het kantoor van [X] heeft verricht. De door [X] c.s. in dit verband aangehaalde uitspraak van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van dit hof van 9 maart 2013 (ECLI:NL:GHAMS:2013:BZ4897) biedt aan dat standpunt ook geen steun. Evenmin is juist de stelling van [X] c.s. dat het aan een geschorste notaris is toegestaan alle werkzaamheden te verrichten, behoudens het passeren van akten. [A] had als zware waarnemer gedurende de duur van de waarneming de algehele verantwoordelijkheid voor het protocol van [X] , waaronder begrepen de algehele verantwoordelijkheid voor de gang van zaken op diens kantoor en de werkzaamheden van de aldaar werkzame kandidaat-notarissen. Een zware waarnemer kan op afstand instructies geven aan de werknemers van het kantoor van de waargenomen notaris, ook als op dat kantoor – zoals in dit geval bij het begin van de waarneming tussen [A] en [X] is afgesproken – een lichte waarnemer de akten passeert. Anders dan [X] c.s. stellen, brengt de combinatie van een zware waarnemer en een lichte waarnemer niet mee dat de eerste zijn taak doorschuift naar de laatste. De zware waarneming wordt dan ook niet overbodig door de lichte waarneming. [A] had als zware waarnemer ook de bevoegdheid om de lichte waarnemer instructies te geven, zoals de – in dit geval kennelijk gegeven – instructie om concepten voor akten eerst aan hem voor te leggen. Daaraan kan niet afdoen dat de lichte waarnemer in kwestie reeds twaalf jaar praktijkervaring had. [X] c.s. hebben geen stellingen ingenomen die in het licht van het voorgaande de conclusie kunnen dragen dat [A] onnodige werkzaamheden heeft verricht of doen verrichten. Grief 4 faalt derhalve in zoverre.
3.13.
Grief 5 is gericht tegen de toewijzing van buitengerechtelijke kosten tot een bedrag van € 880,88. Dit bedrag is berekend, naar de kantonrechter heeft overwogen en [X] c.s. niet betwisten, op grond van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (Besluit van 27 maart 2012, Stb. 2012, 141). [X] c.s. voeren aan dat slechts twee, nagenoeg gelijkluidende sommatiebrieven zijn verstuurd. Daarmee heeft [X] echter onvoldoende betwist dat redelijke kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte zijn gemaakt als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 onder c BW. Nu geen andere bezwaren tegen de door de kantonrechter aangenomen toepasselijkheid van genoemd besluit zijn aangevoerd, faalt grief 5.
3.14.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.Beslissing

Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van dinsdag 11 december 2018 voor een akte aan de zijde van de maatschap met de hiervoor in 3.3 en 3.10 omschreven doelen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.C.C. Lewin, W.A.H. Melissen en L.W. Louwerse en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 13 november 2018.