ECLI:NL:GHAMS:2018:4164

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 november 2018
Publicatiedatum
14 november 2018
Zaaknummer
200.186.201/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deskundigenonderzoek naar de oorzaak van nek- en schouderklachten van een werknemer

In deze zaak, die voortvloeit uit een eerder tussenarrest van 20 februari 2018, heeft het Gerechtshof Amsterdam op 13 november 2018 een arrest gewezen in hoger beroep. De zaak betreft een geschil tussen een appellante, vertegenwoordigd door mr. M.H.M. Verbeemen, en de geïntimeerde Hemera Textiles B.V., vertegenwoordigd door mr. H.M. Kruitwagen. De appellante stelt dat zij nek- en schouderklachten heeft ontwikkeld als gevolg van haar werkomstandigheden bij Hemera. Het hof heeft in het tussenarrest vastgesteld dat er behoefte is aan deskundigenvoorlichting om te beoordelen of er een causaal verband bestaat tussen de klachten van de appellante en haar werkzaamheden.

Het hof heeft dr. S.A.F. Tulner benoemd als deskundige om de medische situatie van de appellante te onderzoeken en heeft een aantal specifieke vragen geformuleerd die de deskundige moet beantwoorden. De appellante heeft bezwaren geuit tegen de voorgestelde vraagstelling, terwijl Hemera ook een andere deskundige heeft voorgesteld. Het hof heeft echter geoordeeld dat de door het hof geformuleerde vragen afdoende zijn en dat er geen ruimte is voor de door de partijen voorgestelde alternatieve vragen.

De deskundige is belast met het vaststellen of de nek- en schouderklachten van de appellante zijn veroorzaakt door de omstandigheden waaronder zij haar werk heeft verricht. Het hof heeft bepaald dat de appellante een voorschot van € 4.356 moet betalen voor de kosten van het deskundigenonderzoek. Na indiening van het deskundigenrapport zal het hof partijen in de gelegenheid stellen om op het rapport te reageren. Het hof houdt verdere beslissingen aan totdat het deskundigenrapport is ingediend.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.186.201/01
zaak- en rolnummer rechtbank (Noord-Holland) : 3938754 \ CV EXPL 15-1866
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 13 november 2018
inzake
[appellante],
wonend te [woonplaats] ,
appellante,
advocaat: mr. M.H.M. Verbeemen te Utrecht,
t e g e n
HEMERA TEXTILES B.V.,
gevestigd te Hem, gemeente Drechterland,
geïntimeerde,
advocaat: mr. H.M. Kruitwagen te Arnhem.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellante] en Hemera genoemd.
In deze zaak heeft het hof op 20 februari 2018 een tussenarrest gewezen. Voor het procesverloop tot die datum verwijst het hof naar dat tussenarrest.
Het hof heeft de zaak naar de rol verwezen voor aktewisseling.
[appellante] heeft een akte genomen, waarna Hemera een antwoordakte (met productie) heeft genomen.
Partijen hebben het hof verzocht wederom uitspraak te doen.

2.Verdere beoordeling

2.1.
In het tussenarrest heeft het hof overwogen dat het behoefte heeft aan voorlichting door een deskundige alvorens verder wordt geoordeeld in deze zaak, in het bijzonder over het antwoord op de vraag of [appellante] ten gevolge van de werkomstandigheden nek- en schouderklachten is gaan ontwikkelen en een schouderruptuur heeft opgelopen. Het hof heeft voorgesteld dr. S.
A.F. Tulner, orthopedisch chirurg, te benoemen en een voorlopige vraagstelling voor de te benoemen deskundige geformuleerd.
Partijen zijn in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de persoon van de deskundige en de voorlopig geformuleerde vraagstelling. Het hof heeft, ten slotte, bepaald dat het begrote voorschot van € 4.356, inclusief btw, door [appellante] dient te worden betaald.
2.2.
[appellante] heeft bij akte naar voren gebracht dat zij niet bekend is met de voorgestelde deskundige en dat zij over de persoon van de deskundige dan ook geen opmerkingen heeft. Met betrekking tot de voorgestelde vraagstelling heeft [appellante] gesteld dat zij deze te beperkt vindt. Zij meent dat de deskundige eerst de gezondheidsklachten van [appellante] in kaart moet brengen. Dan is immers duidelijk welke gezondheidsklachten de deskundige tot uitgangspunt neemt. Voorts heeft [appellante] aangevoerd dat het oordeel van het hof dat de arbeidsrechtelijke omkeringsregel niet van toepassing is, prematuur is. Volgens haar kan de vraag of het verband tussen gezondheidsschade en arbeidsomstandigheden te onzeker of te onbepaald is, pas worden beantwoord na kennisneming van het deskundigenrapport. [appellante] meent daarom dat de vraagstelling aan de deskundige als volgt dient te luiden:
“Anamnese
a. Hoe luidt de anamnese voor wat betreft de aard en de ernst van de aandoening, het
verloop van de klachten, de toegepaste behandelingen en het resultaat van deze behandelingen? Welke overige klachten en beperkingen op uw vakgebied worden desgevraagd gemeld? Wilt u in uw anamnese vermelden welke beperkingen op uw vakgebied de onderzochte aangeeft in relatie tot de activiteiten van het algemene dagelijkse leven (ADL), loonvormende arbeid en het uitoefenen van hobby´s, bezigheden in recreatieve sfeer en zelfwerkzaamheid?
Medische gegevens
Wilt u op basis van het medisch dossier van de onderzochte een beschrijving
geven van:
- de medische voorgeschiedenis van de onderzochte op uw vakgebied?
- de medische behandeling van de aandoening van de onderzochte en het resultaat daarvan?
-
Medisch onderzoek
Wilt u een beschrijving geven van uw bevindingen bij lichamelijk en eventueel
hulponderzoek?
Consistentie
Is naar uw oordeel sprake van een onderlinge samenhang als het gaat om de
informatie die is verkregen van de onderzochte zelf, de feiten zoals die uit het medisch dossier naar voren komen en uw bevindingen bij onderzoek en eventueel hulponderzoek?
Voor zover u de vorige vraag ontkennend beantwoordt, wilt u dan aangeven wat
de reactie was van de onderzochte op de door u geconstateerde inconsistenties en welke conclusies u daaruit trekt?
Vaststelling gezondheidsklachten
Welke gezondheidsklachten constateert u op uw vakgebied en kunt een specifieke
diagnose geven? Wilt u daarbij uw differentiaaldiagnostische overweging geven?
Beperkingen
Welke beperkingen op uw vakgebied bestaan naar uw oordeel bij de onderzochte
in haar huidige toestand, ongeacht of de beperkingen voortvloeien uit de gestelde blootstelling? Wilt u deze beperkingen zo uitgebreid mogelijk beschrijven, op semi-kwantitatieve wijze weergeven en zo nodig toelichten ten behoeve van een eventueel in te schakelen arbeidsdeskundige?
Waarschijnlijkheid causaal verband
Wilt u uw medische bevindingen (ontstaan en verloop van de aandoening) en de
blootstellingsgegevens (wanneer was er sprake van relevante blootstelling) in een tijdslijn uitzetten en de vraag beantwoorden in hoeverre een eventueel causaal verband gezien de samenhang in de tijd meer of minder waarschijnlijk is? Wat is er volgens u in de literatuur bekend over een mogelijk oorzakelijk verband tussen de door u vastgestelde gezondheidsklachten en de gestelde blootstelling aan risicofactoren zoals door het hof vastgesteld onder 3.5 van het arrest van 20 februari 2018. Wilt u hierbij de door u geraadpleegde literatuur benoemen.
i. Kunt op basis van de bovengenoemde literatuur, de door u vastgestelde
gezondheidsklachten en de vastgestelde blootstelling, een mogelijk causaal verband uitsluiten?
Kunt u op basis van uw deskundigheid en met zoveel mogelijk onderbouwing met
literatuur aangeven in welke mate (in relatie tot eventueel overige risicofactoren) de gestelde blootstelling aan risicofactoren in het werk in bedoelde periode kan hebben bijgedragen aan het ontstaan van de door u vastgestelde gezondheidsklachten?
Is uw oordeel anders indien moet worden aangenomen dat [appellante] twee keer per dag
zakken kleding van meer dan 20 kg over de trap naar boven tilde?
Medische eindsituatie
Acht u de huidige toestand van de onderzochte zodanig dat een beoordeling van
de blijvende gevolgen van de gestelde blootstelling mogelijk is, of verwacht u in de toekomst nog een belangrijke verbetering of verslechtering van de op uw vakgebied geconstateerde aandoening?
Zo ja, welke verbetering of verslechtering verwacht u?
Kunt aangeven op welke termijn en in welke mate u die verbetering dan wel
verslechtering verwacht?
Kunt u aangeven welke gevolgen deze verbetering dan wel verslechtering zal
hebben voor de beperkingen (als bedoeld in vraag 2g)?”
2.3.
Bij antwoordakte heeft Hemera naar voren gebracht dat ook zij niet bekend is met de persoon van de voorgestelde deskundige. Gezien de omvang en complexiteit van de zaak acht Hemera benoeming van een (zeer) ervaren deskundige die bij voorkeur is gespecialiseerd in schouderaandoeningen, noodzakelijk. In dat kader heeft Hemera voorgesteld dr. W.J. Willems, als orthopedisch chirurg verbonden aan DC Expertisecentrum Amsterdam, dan wel prof. dr. C.N. van Dijk, als orthopedisch chirurg verbonden aan het Academisch Medisch Centrum te Amsterdam, te benoemen. Met betrekking tot de voor te leggen vraagstelling is Hemera primair van mening dat de vraagstelling dient te worden gehanteerd die als productie 3 bij de antwoordakte is gevoegd. Deze vraagstelling wordt volgens haar veelvuldig gehanteerd in zaken als de onderhavige waar gesteld wordt dat sprake is van klachten door overbelasting. De vraag in de onderhavige kwestie is of sprake is van een verband tussen overbelasting en van daardoor veroorzaakte klachten. Dit aspect komt in de in productie 3 opgenomen vraagstelling aan de orde. De deskundige zal aldus rapporteren betreffende de vraag of er een verband bestaat tussen de gestelde overbelasting en de gestelde klachten, hetgeen centraal staat in deze kwestie. Voor het geval het hof van oordeel is dat de in productie 3 opgenomen vraagstelling niet aan de deskundige dient te worden voorgeld, is Hemera subsidiair van mening dat de deskundige de vraagstelling zoals voorgesteld door het hof in het tussenarrest dient te beantwoorden. Hemera maakt bezwaar tegen de door [appellante] voorgestelde vraagstelling. De vragen h, i, en j zijn onjuist en suggestief. Voorts ontbreekt in de door [appellante] geformuleerde vraagstelling de vraag die het hof in het tussenarrest onder c. heeft geformuleerd. Aan de opmerking van [appellante] dat het oordeel over de arbeidsrechtelijke omkeringsregel prematuur is, dient te worden voorbijgegaan nu de akte bedoeld is zich uit te laten over de voorgestelde persoon van de deskundige en de voorlopig geformuleerde vraagstelling, aldus steeds Hemera.
2.4.
Het hof heeft in het tussenarrest onder 3.7 het volgende overwogen:
“Uit hetgeen partijen over en weer hebben gesteld en hetgeen overigens ten processe is gebleken, volgt niet dat de werkzaamheden van [appellante] naar objectieve maatstaven zodanig fysiek belastend waren dat het aannemelijk is dat zij daardoor (lichamelijk) letsel heeft opgelopen. In dit verband is onduidelijk gebleven of de schouderklachten van [appellante] in zijn algemeenheid hun oorzaak kunnen vinden in de verrichte werkzaamheden. Dit klemt te meer nu Hemera ter betwisting heeft gesteld dat de schouderklachten van [appellante] aan de niet dominante kant aanwezig zijn en dat [appellante] tijdens een bezoek aan haar huisarts op 31 augustus 2009 in verband met schouderklachten heeft verklaard dat zij eerst sinds twee weken last had van haar schouders. Met de kantonrechter is het hof dan ook van oordeel dat in het onderhavige geval onvoldoende aanknopingspunten bestaan voor toepassing van de ‘arbeidsrechtelijke omkeringsregel’. Voor zover de grieven IV en V daartoe strekken, falen zij.”
Bovengenoemde overweging betreft een bindende eindbeslissing. Voor dergelijke beslissingen geldt de regel dat daarvan in dezelfde instantie in beginsel niet kan worden teruggekomen. Dit kan anders zijn indien de beslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag, dan wel indien de eisen van een goede procesorde om een andere reden meebrengen dat het onaanvaardbaar is indien de rechter aan zijn eerdere beslissing is gebonden. Voor zover [appellante] in haar akte heeft verzocht van de beslissing in het tussenarrest terug te komen, wordt dat verzoek afgewezen. Immers, niet is gebleken van een juridische of feitelijke misslag of andere gronden voor heroverweging.
2.5.
Met betrekking tot de persoon van de deskundige hebben partijen geen bezwaren geuit tegen de door het hof voorgestelde deskundige dr. S.A.F. Tulner. Het hof acht deze deskundige - mede gelet erop dat hij gespecialiseerd is in schouderaandoeningen - in staat het deskundigenonderzoek te verrichten en zal hem dan ook als deskundige benoemen, een en ander als hierna nader uiteen te zetten.
2.6.
Wat betreft de aan de deskundige voor te leggen vraagstelling overweegt het hof als volgt. In deze zaak gaat het om de vraag of [appellante] ten gevolge van de in het tussenarrest onder 3.5 opgesomde werkomstandigheden nek- en schouderklachten is gaan ontwikkelen alsmede een schouderruptuur heeft opgelopen. De door het hof in het tussenarrest geformuleerde vragen spitsen zich hierop toe. De door [appellante] voorgestelde vragen strekken ertoe een uitgebreid onderzoek te doen naar de gezondheidsklachten van [appellante] . Naar het oordeel van het hof is daar in dit geding geen ruimte voor. Het hof zal de door [appellante] voorgestelde vragen dan ook niet overnemen. Hetzelfde geldt voor de door Hemera voorgestelde vragen aangezien het hof de in het tussenarrest geformuleerde vragen afdoende acht. De deskundige zal de gestelde klachten van [appellante] bezien in het licht van de door haar verrichte arbeid onder de onder 3.5 beschreven werkomstandigheden en zich een oordeel vormen omtrent de vraag of tussen beide een verband bestaat.
2.7.
De vraagstelling komt dan ook als volgt te luiden:
a. Kunt u op basis van uw onderzoek vaststellen of de nek –en schouderklachten van [appellante] alsmede de schouderruptuur zijn veroorzaakt door de omstandigheden waaronder zij haar werk voor Hemera heeft verricht in de periode voorafgaand aan augustus 2009, een ander zoals hiervoor onder 3.5 is weergegeven?
b. Is uw oordeel anders indien moet worden aangenomen dat [appellante] twee keer per dag zakken kleding van meer dan 20 kg over de trap naar boven tilde?
c. Kunt u aangeven of de val die ongeveer 25 jaar geleden heeft plaatsgevonden ten gevolge waarvan bij [appellante] een fractuur in de ribben was ontstaan, van invloed is geweest op het ontwikkelen van de klachten en de schouderruptuur?
d. Is er sprake van een medische eindtoestand?
e. Heeft u verder opmerkingen die voor de beoordeling van deze zaak van belang kunnen zijn?
2.8.
Zoals in het tussenarrest reeds is overwogen, komt de betaling van het voorschot ten laste van [appellante] .
2.9.
Nadat de deskundige zijn rapport bij het hof heeft ingediend zal het hof partijen - eerst [appellante] en daarna Hemera - in de gelegenheid stellen bij memorie op het deskundigenbericht te reageren.
2.10.
Het hof houdt iedere verdere beslissing aan.

3.Beslissing

Het hof:
beveelt een onderzoek door een deskundige ter beantwoording van de volgende vragen:
a. Kunt u op basis van uw onderzoek vaststellen of de nek –en schouderklachten van [appellante] alsmede de schouderruptuur zijn veroorzaakt door de omstandigheden waaronder zij haar werk voor Hemera heeft verricht in de periode voorafgaand aan augustus 2009, een ander zoals hiervoor onder 3.5 is weergegeven?
b. Is uw oordeel anders indien moet worden aangenomen dat [appellante] twee keer per dag zakken kleding van meer dan 20 kg over de trap naar boven tilde?
c. Kunt u aangeven of de val die ongeveer 25 jaar geleden heeft plaatsgevonden ten gevolge waarvan bij [appellante] een fractuur in de ribben was ontstaan, van invloed is geweest op het ontwikkelen van de klachten en de schouderruptuur?
d. Is er sprake van een medische eindtoestand?
e. Heeft u verder opmerkingen die voor de beoordeling van deze zaak van belang kunnen zijn?
benoemt tot deskundige om dit onderzoek te verrichten:
dr. S.A.F. Tulner, orthopedisch chirurg,
p/a OrthoDirect, Weteringschans 72, 1017 XR Amsterdam.
bepaalt dat de griffier een afschrift van dit arrest aan de deskundige zal toezenden;
bepaalt dat beide partijen vóór 27 november 2018 kopieën van de overige gedingstukken aan de deskundige zullen doen toekomen, alsmede, na een verzoek daartoe van de deskundige, de andere door deze noodzakelijk geachte stukken, voor zover mogelijk;
wijst de deskundige op het bepaalde in artikel 198 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, met name op de verplichting om bij het onderzoek partijen in de gelegenheid te stellen opmerkingen te maken en verzoeken te doen en om in het schriftelijk bericht te doen blijken dat aan dit voorschrift is voldaan, onder vermelding van de inhoud van de opmerkingen en/of verzoeken;
bepaalt dat de deskundige het onderzoek overigens zelfstandig – in de zin van artikel 198 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, dat wil zeggen niet onder leiding van het hof – zal verrichten en dat dit zal plaatsvinden op een door de deskundige te bepalen tijdstip;
bepaalt dat de deskundige een voorschot toekomt van € 4.356,= (inclusief btw);
bepaalt dat [appellante] als voorschot op de kosten van de deskundige voornoemd bedrag dient te voldoen; [appellante] zal daarvoor van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak een nota ontvangen met betaalinstructies; het bedrag moet worden voldaan binnen twee weken na ontvangst van die nota;
bepaalt dat de griffier onmiddellijk na betaling van het desbetreffende voorschot de deskundige hiervan in kennis zal stellen en dat de deskundige pas dan met het onderzoek behoeft te beginnen;
bepaalt dat de deskundige een schriftelijk, ondertekend bericht zal inleveren ter griffie van het hof vóór 19 maart 2019;
bepaalt dat de deskundige tegelijk met dit bericht zijn declaratie ter griffie zal indienen onder vermelding van zaaknummer 200.186.201/01;
verwijst de zaak naar de rol van 16 april 2019 voor memorie na deskundigenbericht aan de zijde van [appellante] ;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.M.A. Verscheure, D. Kingma en M.L.D. Akkaya en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 13 november 2018.