Het hof overweegt als volgt.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is het volgende gebleken. De kinderen zijn uit huis geplaatst naar aanleiding van langdurige en ernstige zorgen over hun ontwikkeling en de opvoedingsomgeving bij de ouders. Uit het raadsrapport van 31 juli 2017 volgt reeds dat de ouders niet aansluiten bij de ontwikkelingsbehoeften van de kinderen en daarnaast dat zorgen over ieder van de kinderen afzonderlijk bestaan. Bij [kind c] is sprake van ernstig eczeem en de zorgen over [kind b] en [kind a] zijn gelegen in hun gedrag. Hoewel het verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling van de kinderen aanvankelijk bij uitspraak van 16 februari 2018 is afgewezen, heeft de kinderrechter in die beschikking benadrukt de zorgen van de raad te delen en het van belang te achten dat de ouders in vrijwillig kader met de GI zullen meewerken alsmede het traject 10 voor Toekomst te zullen volgen, waaraan de kinderrechter heeft toegevoegd dat de raad opnieuw een verzoek tot ondertoezichtstelling kan indienen indien de ouders de adviezen van JBRA niet zullen opvolgen.
In april 2018 is gestart met de gezinsbehandeling door 10 voor Toekomst. Na een aantal keer op huisbezoek te zijn geweest, heeft de gezinscoach op 10 juli 2018 aangegeven zich vanwege de dreigende houding van de ouders niet meer veilig te voelen bij de ouders. De ouders hebben zich niet bereid getoond samen te werken, waardoor de hulpverlening niet van de grond is gekomen. De veiligheid van de kinderen kon hierdoor niet worden gewaarborgd. Uit de rapportage van 13 juli 2018 van 10 voor Toekomst blijkt dat de gezinscoach heeft gezien en gehoord dat tussen de ouders sprake was van ruzies in bijzijn van de kinderen, waarbij geschreeuwd en geduwd werd. Ook is in de rapportage aangegeven dat zorgen bestaan over de (fysieke en emotionele) beschikbaarheid van de ouders, die beiden erg druk zijn met school respectievelijk werk. De zorg en opvoeding van de kinderen werden gedurende vijf dagen per week overgelaten aan de grootmoeder moederszijde, die heeft aangegeven dit niet aan te kunnen. Tevens blijkt uit de rapportage dat de woning van de ouders niet goed wordt schoongehouden en vaak naar ontlasting ruikt.
Daarnaast is gebleken dat vanuit Veilig Thuis een aantal zorgmeldingen betreffende de situatie van de ouders en de kinderen is gedaan. Begin juni 2018 is een melding gedaan nadat de moeder door de politie in verwarde toestand op straat was aangetroffen, en op 22 juni 2018 is een melding gedaan naar aanleiding van een ruzie tussen de ouders, waarbij een worsteling is ontstaan, waarvan een of meerdere kinderen getuige(n) wa(s)ren.
Gelet op het stagneren van de hulpverlening vanuit 10 voor Toekomst in combinatie met de zorgen over het huiselijk geweld dan wel de ruzies tussen de ouders, hun (gebrek aan) opvoedcapaciteiten en (fysieke en emotionele) beschikbaarheid voor de kinderen, de basale verzorging van de kinderen en de kind eigen problematiek, is het hof van oordeel dat de (spoed)uithuisplaatsing in het belang van de kinderen noodzakelijk was en de gronden voor
het verlenen van de machtiging ten tijde van de bestreden beschikking en de bestreden uitspraak aldus aanwezig waren. Hierbij neemt het hof tevens in aanmerking dat het netwerkpleeggezin waarin de kinderen in overleg met de ouders circa een week voorafgaand aan de uithuisplaatsing in een vrijwillig kader zijn geplaatst, te kennen had gegeven de kinderen niet langer dan anderhalve week op te kunnen vangen.
Thans is gebleken dat opnieuw hulpverlening voor de ouders vanuit 10 voor Toekomst is ingezet. Er is een andere gezinscoach betrokken en het contact tussen deze coach en de ouders verloopt tot op heden positief. Vanwege het korte tijdsbestek is de hulpverlening echter nog niet goed op gang gekomen en is, zo heeft de GI ter zitting verklaard, op dit moment nog te weinig zicht op de relatie tussen de ouders en de wijze waarop zijn het huiselijk geweld dan wel de onderlinge ruzies gaan voorkomen. Onduidelijk is bijvoorbeeld of de moeder een relatie heeft met een Egyptische man en voor een aantal maanden naar Egypte zal vertrekken, zoals zij eerder aan de GI te kennen heeft gegeven. Tevens is nog te weinig zicht op de ouder-kind relaties, de pedagogische (on)mogelijkheden en leerbaarheid van de ouders en hun emotionele beschikbaarheid in combinatie met de opvoedbehoeften van de kinderen. Ook dient nog onderzoek plaats te vinden naar eventuele hechtingsproblematiek van de kinderen en naar het (mogelijke) effect op de kinderen van het huiselijk geweld dan wel de ruzies tussen de ouders, waarvan zij getuigen zijn geweest. De ouders zullen de komende periode samen met 10 voor Toekomst hard aan de slag moeten gaan om de onder 5.5 beschreven doelen te bereiken, aldus de GI ter zitting.
Nu nog geen, althans onvoldoende, zicht bestaat op de hierboven beschreven aandachtpunten, terwijl de bestaande zorgen over de opvoedsituatie van de kinderen bij de ouders en de kinderen op zichzelf (nog) niet zijn weggenomen, is het hof van oordeel dat de gronden voor uithuisplaatsing van de kinderen thans nog aanwezig zijn.
De bestreden beschikking en de bestreden uitspraak, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, zullen aldus worden bekrachtigd.