ECLI:NL:GHAMS:2018:4147

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 november 2018
Publicatiedatum
14 november 2018
Zaaknummer
200.244.542/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van ondertoezichtstelling

In deze zaak gaat het om de machtiging tot uithuisplaatsing van drie minderjarige kinderen, [kind a], [kind b] en [kind c], die door de ouders gezamenlijk worden verzorgd. De Raad voor de Kinderbescherming heeft op 18 juli 2018 een spoedverzoek ingediend tot ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de kinderen, wat door de rechtbank op 19 juli 2018 is toegewezen. De ouders hebben hiertegen hoger beroep aangetekend. Tijdens de mondelinge behandeling op 19 september 2018 is gebleken dat er ernstige zorgen zijn over de opvoedingsomgeving van de kinderen, waaronder huiselijk geweld en onvoldoende zorg en aandacht voor de kinderen. De ouders hebben in het verleden niet adequaat gereageerd op hulpverlening en er zijn zorgen over de hygiëne en de leefomstandigheden in de woning. Het hof heeft vastgesteld dat de gronden voor de uithuisplaatsing ten tijde van de bestreden beschikking aanwezig waren en dat deze gronden thans nog steeds bestaan. De ouders hebben niet voldoende aangetoond dat de situatie is verbeterd en dat de kinderen veilig bij hen kunnen opgroeien. Het hof heeft daarom de bestreden beschikking en uitspraak bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.244.542/01
zaaknummers rechtbank: C/13/651503 / JE RK 18/729 (vots en uhp)
C/13/652316 / JE RK 18-779 (ots)
beschikking van de meervoudige kamer van 13 november 2018 inzake

1.[de vader] ,

2. [de moeder] ,

beiden wonende te [woonplaats] ,
verzoekers in hoger beroep,
hierna te noemen: de ouders,
advocaat: mr. J. Sietsma te Amsterdam,
en
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Amsterdam,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
- de minderjarige [A] (hierna te noemen: [kind a] );
- de minderjarige [B] (hierna te noemen: [kind b] );
- de minderjarige [C] (hierna te noemen: [kind c] );
- de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna te noemen: de GI).

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 19 juli 2018 en de uitspraak van dezelfde rechtbank van 31 juli 2018, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De ouders zijn op 16 augustus 2018 in hoger beroep gekomen van voornoemde beschikking en uitspraak.
2.2
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een faxbericht van de zijde van de ouders van 4 september 2018 met bijlagen, ingekomen op dezelfde datum;
- een brief van de raad van 14 september 2018 met bijlagen, ingekomen op 17 september 2018.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 19 september 2018 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de ouders, bijgestaan door hun advocaat en vergezeld door mevrouw [X] (grootmoeder moederszijde);
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw F.L.M. Huizinga;
- de GI, vertegenwoordigd door de gezinsmanager en een collega.
De advocaat van de ouders heeft ter zitting pleitnotities overgelegd alsmede een kopie van het proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 16 februari 2018.

3.De feiten

De ouders hebben samen drie kinderen, te weten [kind a] , geboren [in] 2011, [kind b] , geboren [in] 2015 en [kind c] , geboren [in] 2016 (hierna gezamenlijk te noemen: de kinderen). De ouders oefenen gezamenlijk het gezag over de kinderen uit.

4.De omvang van het geschil

4.1
Op 18 juli 2018 heeft de raad met spoed een mondeling verzoek gedaan tot ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de kinderen. Op 19 juli 2018 heeft de raad dit verzoek schriftelijk bevestigd aan de rechtbank. Op dezelfde dag heeft de rechtbank de bestreden beschikking afgegeven. De kinderen zijn daarin, op het daartoe strekkende verzoek van de raad, voorlopig onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 18 juli 2018 tot 18 oktober 2018. Tevens is een (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen in een neutraal pleeggezin verleend met ingang van 18 juli 2018 voor de duur van vier weken en is de beslissing - op het verzoek van de raad een machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling - voor het overige aangehouden.
Bij de bestreden uitspraak van 31 juli 2018 is voornoemde beschikking van 19 juli 2018 bekrachtigd en is op aanvullend verzoek van de raad een ondertoezichtstelling van de kinderen uitgesproken met ingang van 18 oktober 2018 tot 18 juli 2019. Tevens is een machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen in een pleeggezin verleend tot uiterlijk 18 oktober 2018.
4.2
De ouders verzoeken, met vernietiging van de bestreden beschikking en de bestreden uitspraak in zoverre, het inleidend verzoek van de raad tot het verlenen van een (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen af te wijzen. Het hoger beroep is niet tegen de ondertoezichtstelling van de kinderen gericht, aldus de advocaat van de ouders ter zitting in hoger beroep.
4.3
De raad verzoekt de bestreden beschikking en de bestreden uitspaak te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ter beoordeling aan het hof ligt voor of ten tijde van de bestreden beschikking en de bestreden uitspraak gronden aanwezig waren voor het verlenen van de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen en of deze gronden thans (nog) aanwezig zijn.
5.2
Op grond van artikel 1:265b lid 1 en lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op verzoek van de raad machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen, indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige, of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.3
De ouders stellen dat geen gronden aanwezig zijn (geweest) voor uithuisplaatsing van de kinderen, en voeren hiertoe het volgende aan. Medio 2017 heeft de raad een beschermingsonderzoek uitgevoerd. In het raadsrapport van 31 juli 2017 is geconcludeerd dat een uithuisplaatsing van de kinderen niet noodzakelijk werd geacht. Het verzoek van de raad de kinderen onder toezicht te stellen is vervolgens bij uitspraak van 16 februari 2018 door de kinderrechter afgewezen, omdat de gronden daartoe ontbraken. Na slechts enkele zorgmeldingen, die grotendeels niet op waarheid berustten, zijn de ouders medio 2018 gesommeerd de kinderen elders onder te brengen, hetgeen zij hebben gedaan. Tijdens een spoedoverleg op 18 juli 2018 hebben de ouders voorts aangegeven mee te willen werken met de hulpverlening (10 voor Toekomst) en bereid te zijn de kinderen voor langere tijd in het eigen netwerk onder te brengen. Desondanks zijn de kinderen met spoed uit huis geplaatst, zonder dat sprake was van een onmiddellijk en ernstig gevaar voor de kinderen. De uithuisplaatsing was dan ook een veel te zwaar middel. Voor zover de raad met de uithuisplaatsing heeft beoogd medewerking van de ouders aan het opstellen van een veiligheidsplan af te dwingen, is sprake van onrechtmatig gebruik van deze maatregel.
5.4
De raad betoogt dat de gronden voor uithuisplaatsing van de kinderen ten tijde van de bestreden beschikking en de bestreden uitspraak aanwezig waren en thans ook nog zijn. Hiertoe wordt het volgende aangevoerd. Er is sprake van langdurige problematiek binnen het gezin. Ernstige zorgen bestaan over de ontwikkeling en opvoedingsomgeving van de kinderen bij de ouders. De ouders zijn onvoldoende in staat aan te sluiten bij de (ontwikkelings)behoeften van de kinderen. Zij zijn in fysiek en emotioneel opzicht onvoldoende beschikbaar. Daarnaast zijn er zorgen over huiselijk geweld tussen de ouders (schreeuwen/schelden en mogelijk fysiek geweld), waarvan de kinderen getuigen waren, en over de basale verzorging van de kinderen bij de ouders op het gebied van eten, woonomgeving en hygiëne. Voorts is bij alle kinderen sprake van kind eigen problematiek. Uit de uitspraak van 16 februari 2018 blijkt dat de kinderrechter de zorgen van de raad deelt. De kinderrechter heeft overwogen het van belang te achten dat partijen meewerken aan vrijwillige hulpverlening en in dit kader zullen deelnemen aan 10 voor Toekomst. De hulpverlening door 10 voor Toekomst is echter niet van de grond gekomen, onder andere doordat de hulpverlener zich niet veilig voelde bij de ouders thuis. Omdat de veiligheid van de kinderen bij de ouders thuis hierdoor niet langer kon worden gewaarborgd en het netwerkpleeggezin had aangegeven niet voor langere tijd voor de kinderen te kunnen zorgen, is de (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen verzocht.
5.5
De GI is eveneens van mening dat de uithuisplaatsing van de kinderen in hun belang noodzakelijk was en thans nog steeds is. De GI heeft inmiddels ook een verzoek ingediend
tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van de ondertoezichtstelling. Er is volgens de GI nog te weinig zicht op de wijze waarop de ouders huiselijk geweld gaan voorkomen, de ouder-kind relaties, de pedagogische (on)mogelijkheden en de leerbaarheid van de ouders en hun emotionele beschikbaarheid in combinatie met de opvoedbehoeften van de kinderen. Hoewel de hulpverlening vanuit 10 voor Toekomst recentelijk opnieuw is opgestart, is deze hulpverlening vanwege het korte tijdsbestek nog niet goed op gang gekomen. Samen met 10 voor Toekomst dienen de ouders de komende periode onder andere te werken aan hun motivatie voor de hulpverlening, hun relatie en de afwezigheid van huiselijk geweld tussen hen, de hygiëne in hun woning en de taakverdeling in huis, hun emotionele en fysieke beschikbaarheid voor de kinderen en hun financiën. Ook dient onderzoek plaats te vinden naar eventuele hechtingsproblematiek van de kinderen en naar het (mogelijke) effect op de kinderen van het huiselijk geweld waarvan zij getuigen zijn geweest.
5.6
Het hof overweegt als volgt.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is het volgende gebleken. De kinderen zijn uit huis geplaatst naar aanleiding van langdurige en ernstige zorgen over hun ontwikkeling en de opvoedingsomgeving bij de ouders. Uit het raadsrapport van 31 juli 2017 volgt reeds dat de ouders niet aansluiten bij de ontwikkelingsbehoeften van de kinderen en daarnaast dat zorgen over ieder van de kinderen afzonderlijk bestaan. Bij [kind c] is sprake van ernstig eczeem en de zorgen over [kind b] en [kind a] zijn gelegen in hun gedrag. Hoewel het verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling van de kinderen aanvankelijk bij uitspraak van 16 februari 2018 is afgewezen, heeft de kinderrechter in die beschikking benadrukt de zorgen van de raad te delen en het van belang te achten dat de ouders in vrijwillig kader met de GI zullen meewerken alsmede het traject 10 voor Toekomst te zullen volgen, waaraan de kinderrechter heeft toegevoegd dat de raad opnieuw een verzoek tot ondertoezichtstelling kan indienen indien de ouders de adviezen van JBRA niet zullen opvolgen.
In april 2018 is gestart met de gezinsbehandeling door 10 voor Toekomst. Na een aantal keer op huisbezoek te zijn geweest, heeft de gezinscoach op 10 juli 2018 aangegeven zich vanwege de dreigende houding van de ouders niet meer veilig te voelen bij de ouders. De ouders hebben zich niet bereid getoond samen te werken, waardoor de hulpverlening niet van de grond is gekomen. De veiligheid van de kinderen kon hierdoor niet worden gewaarborgd. Uit de rapportage van 13 juli 2018 van 10 voor Toekomst blijkt dat de gezinscoach heeft gezien en gehoord dat tussen de ouders sprake was van ruzies in bijzijn van de kinderen, waarbij geschreeuwd en geduwd werd. Ook is in de rapportage aangegeven dat zorgen bestaan over de (fysieke en emotionele) beschikbaarheid van de ouders, die beiden erg druk zijn met school respectievelijk werk. De zorg en opvoeding van de kinderen werden gedurende vijf dagen per week overgelaten aan de grootmoeder moederszijde, die heeft aangegeven dit niet aan te kunnen. Tevens blijkt uit de rapportage dat de woning van de ouders niet goed wordt schoongehouden en vaak naar ontlasting ruikt.
Daarnaast is gebleken dat vanuit Veilig Thuis een aantal zorgmeldingen betreffende de situatie van de ouders en de kinderen is gedaan. Begin juni 2018 is een melding gedaan nadat de moeder door de politie in verwarde toestand op straat was aangetroffen, en op 22 juni 2018 is een melding gedaan naar aanleiding van een ruzie tussen de ouders, waarbij een worsteling is ontstaan, waarvan een of meerdere kinderen getuige(n) wa(s)ren.
Gelet op het stagneren van de hulpverlening vanuit 10 voor Toekomst in combinatie met de zorgen over het huiselijk geweld dan wel de ruzies tussen de ouders, hun (gebrek aan) opvoedcapaciteiten en (fysieke en emotionele) beschikbaarheid voor de kinderen, de basale verzorging van de kinderen en de kind eigen problematiek, is het hof van oordeel dat de (spoed)uithuisplaatsing in het belang van de kinderen noodzakelijk was en de gronden voor
het verlenen van de machtiging ten tijde van de bestreden beschikking en de bestreden uitspraak aldus aanwezig waren. Hierbij neemt het hof tevens in aanmerking dat het netwerkpleeggezin waarin de kinderen in overleg met de ouders circa een week voorafgaand aan de uithuisplaatsing in een vrijwillig kader zijn geplaatst, te kennen had gegeven de kinderen niet langer dan anderhalve week op te kunnen vangen.
Thans is gebleken dat opnieuw hulpverlening voor de ouders vanuit 10 voor Toekomst is ingezet. Er is een andere gezinscoach betrokken en het contact tussen deze coach en de ouders verloopt tot op heden positief. Vanwege het korte tijdsbestek is de hulpverlening echter nog niet goed op gang gekomen en is, zo heeft de GI ter zitting verklaard, op dit moment nog te weinig zicht op de relatie tussen de ouders en de wijze waarop zijn het huiselijk geweld dan wel de onderlinge ruzies gaan voorkomen. Onduidelijk is bijvoorbeeld of de moeder een relatie heeft met een Egyptische man en voor een aantal maanden naar Egypte zal vertrekken, zoals zij eerder aan de GI te kennen heeft gegeven. Tevens is nog te weinig zicht op de ouder-kind relaties, de pedagogische (on)mogelijkheden en leerbaarheid van de ouders en hun emotionele beschikbaarheid in combinatie met de opvoedbehoeften van de kinderen. Ook dient nog onderzoek plaats te vinden naar eventuele hechtingsproblematiek van de kinderen en naar het (mogelijke) effect op de kinderen van het huiselijk geweld dan wel de ruzies tussen de ouders, waarvan zij getuigen zijn geweest. De ouders zullen de komende periode samen met 10 voor Toekomst hard aan de slag moeten gaan om de onder 5.5 beschreven doelen te bereiken, aldus de GI ter zitting.
Nu nog geen, althans onvoldoende, zicht bestaat op de hierboven beschreven aandachtpunten, terwijl de bestaande zorgen over de opvoedsituatie van de kinderen bij de ouders en de kinderen op zichzelf (nog) niet zijn weggenomen, is het hof van oordeel dat de gronden voor uithuisplaatsing van de kinderen thans nog aanwezig zijn.
De bestreden beschikking en de bestreden uitspraak, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, zullen aldus worden bekrachtigd.
5.7
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking en de uitspraak waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.R. Sturhoofd, mr. J.M.C. Louwinger-Rijk en mr. M. Groenleer, in tegenwoordigheid van mr. A. Paats als griffier en is op 13 november 2018 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.