In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 6 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verzoeken van de ouders om herstel van gezag over hun kinderen, [de jongmeerderjarige] en [minderjarige a]. De ouders waren eerder in hun gezag over deze kinderen ontheven, en zij verzochten nu om herstel van dat gezag en wijziging van de omgangsregeling. Het hof oordeelde dat de ouders niet-ontvankelijk waren in hun verzoek om herstel van gezag over [de jongmeerderjarige], aangezien zij inmiddels meerderjarig was geworden. Het hof oordeelde dat er geen plaats was voor een inhoudelijke toetsing van de eerdere beslissingen van de rechtbank, omdat de ouders geen nieuwe feiten of omstandigheden hadden aangedragen die hun verzoek konden onderbouwen. Ten aanzien van [minderjarige a] oordeelde het hof dat de ouders niet in staat waren om duurzaam de verantwoordelijkheid voor zijn verzorging en opvoeding te dragen. Het hof concludeerde dat de huidige opvoedsituatie in het gezinshuis van [minderjarige a] moest worden gecontinueerd, en dat de omgang met de ouders in overleg met de therapeut van Intermetzo diende plaats te vinden. De verzoeken van de ouders om een bijzondere curator te benoemen en om een raadsonderzoek te gelasten werden eveneens afgewezen, omdat dit niet in het belang van [minderjarige a] zou zijn. De beslissing van de rechtbank werd in zoverre bekrachtigd, maar het hof verwierp het verzoek van de ouders om hen in het gezag over [minderjarige a] te herstellen.