Met betrekking tot het werken aan contactherstel merkt de bijzondere curator het volgende op.
Het feit dat [de minderjarige] haar gevoelens niet de vrije loop kan laten, uit angst dat deze worden bekritiseerd, veroorzaakt gereserveerdheid die haar emotionele ontwikkeling belemmert(p. 10)
. [de minderjarige] maakt melding van ervaringen met haar vader die opgevat kunnen worden als emotioneel onveilig doordat het een schrikeffect veroorzaakt. Gevolg hiervan is dat negatieve emoties van vader versterkt worden geuit en die zijn altijd bedreigend voor kinderen. (…) Haar manier om weg te lopen van het gedrag is: ‘Ik stel mijzelf niet meer bloot aan het risico dat mijn grenzen worden overschreden’. Daarmee zorgt zij goed voor zichzelf. Dit is echter een gevolg van de strijd tussen de ouders.
Kijkend naar het ontwikkelingsperspectief; samenwerken, zich inleven in anderen, eigen waarden en normen ontwikkelen maar ook beseffen dat anderen andere normen en waarden kunnen hebben, kan gesteld worden dat het voorbeeld dat deze ouders geven aan [de minderjarige] door geen gezamenlijk ouderschap uit te voeren, niet gezamenlijk in gesprek c.q. overleg te gaan over [de minderjarige] , niet bijdraagt aan deze ontwikkeling.
Op grond van mijn bevindingen kan ik niet uitsluiten dat [de minderjarige] deze ruimte bij haar moeder ook niet altijd ervaart. Kijken we naar een weegschaal met goede en minder goede ervaringen, dan zijn de goede ervaringen waarschijnlijk doorslaggevend voor haar gevoel van veiligheid en zekerheid in de relatie met haar moeder.
Uit de ontwikkelingsgeschiedenis (voor zover die zichtbaar wordt uit de verhalen van moeder, vader, derden en rapportages) concludeert ondergetekende dat in de ontwikkelingslijn al veel langer stagnaties optreden. Het is dan ook van groot belang dat het kind in haar ontwikkeling niet nog langer belast wordt met een instabiele ouder-kindrelatie.
Wil de vader een positieve bijdrage leveren aan de ontwikkeling van zijn dochter, dan zal de vader allereerst moeten investeren in besef van wat een veilige hechtingsrelatie inhoudt. Daarvoor is hulpverlening passend.
Ondergetekende schat in dat [de minderjarige] ondanks haar zelfwaardering en zelfzekerheid emotioneel en sociaal nog erg kwetsbaar is. De herhaalde negatieve en agressieve ervaringen die [de minderjarige] heeft met vader, en ook de onzekerheid die de rechtszaken telkens met zich meebrengen, hebben ontegenzeggelijk bij [de minderjarige] psychische kwetsuren veroorzaakt. Hoewel voor haar identiteits- en persoonlijkheidsontwikkeling een goede band met beide biologische ouders heel belangrijk is, is een biologische band alleen geen garantie voor goed ouderschap.
[de minderjarige] heeft het nodig dat haar vader verantwoordelijkheid neemt voor zijn rol in de breuk en dat hij investeert in wat heet sensitief en responsief ouderschap. Vader moet oog en aandacht hebben voor de gevoelens en behoeften van [de minderjarige] en voor haar eigenheid, dat hij [de minderjarige] waardeert en stimuleert, dat hij voorkomende negatieve gevoelens bij [de minderjarige] zoals onzekerheid, angst, frustratie, boosheid en machteloosheid, helpt dragen en oplossen. Ook de moeder en anderen uit [de minderjarige] haar omgeving doen er goed aan het initiatief voor relatieherstel geheel bij [de minderjarige] te laten.
Ondergetekende ziet op dit moment bij [de minderjarige] geen ruimte voor het werken aan contactherstel met haar vader. Zij kan nog niet (opnieuw) investeren in herstel van de band met haar vader. Belangrijk voor haar is nu een stressvrije ruimte voor haar huidige ontwikkelingstaken(p.11)
.