Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
AVONWICK HOLDINGS LIMITED,
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
ordergegeven waarbij toestemming is verleend Vi Holding buiten de Engelse jurisdictie te dagvaarden en om [persoon 2] als gedaagde in de procedure toe te voegen. In de beslissing van 15 december 2015 oordeelt Judge Dight – onder meer – als volgt:
27. (…) It seems to me that that judgement leaves open the precise categories of unlawful means conspiracy and it would, in my view, be wrong at a preliminary stage to come to the conclusion that the arguments raised by the claimants as pleaded in their particulars of claim relating to the Insolvency Act claims have no real prospect of success. There is no reason in principle why those claims are doomed to failure. Moreover, there is good reason to believe, having regard to the authorities I have already mentioned, that they have a real prospect of success. Whether they are ultimately good claims, it seems to me, are decisions which should await trial and arguments on the law at that stage in the context of the facts as the court then finds them. At the stage the court can decide in the light of all the facts and full legal argument whether the view of Mr Justice Faux is correct.
] raise a case which, if left unanswered, enables the claimants to establish sufficient knowledge and intention of the part of Mr [persoon 1] as pleaded.
“[persoon 5] explained to me that Webinvest had loaned the money on to Globoid, in connection with a company called Vimetco”,
3.Beoordeling
Replyvan 30 november 2016 (rov. 2.19) en de verklaringen van [persoon 3] (rov. 2.21), [persoon 6] (rov. 2.22.) en [persoon 5] (rov. 2.23.) aangevoerd dat Avonwick de voorzieningenrechter onjuist heeft voorgelicht door het te doen voorkomen alsof zij een onwetende en benadeelde crediteur van Webinvest is die pas achteraf op de hoogte is geraakt van het doel van haar lening aan Webinvest en de voorwaarden van de transacties die in 2014 hebben plaatsgevonden. Avonwick heeft hier tegenover gesteld dat [persoon 3] althans Avonwick weliswaar wist dat met de Webinvest Lening in Vimetco geïnvesteerd zou worden, maar dat [persoon 3] en Avonwick pas kennis hebben gekregen van de lening die Webinvest aan Globoid heeft verstrekt toen er betalingsproblemen ontstonden in 2012, dus nadat de Webinvest Lening was verstrekt en dat het enkele feit dat [persoon 3] op 9 mei 2014 door [persoon 2] is geïnformeerd over een mogelijke schikking waarbij hem slechts vage contouren van een overeenkomt zijn geschetst, niet betekent dat Avonwick kennis had van de inhoud en structurering van de uiteindelijke transacties die na die ontmoeting (in juni 2014) hebben plaatsgevonden.
“conspiracy to defraud”) en het meewerken aan een
“transaction at an undervalue”. Onderbouwd met een opinie en een aanvullende opinie van barrister [persoon 7] heeft Vi Holding aangevoerd dat:
- van een
- er geen sprake is van een
there is a real, as opposed to fanciful, prospect of success”)en dat daarop in de bodemprocedure zal moeten worden beslist. De Court of Appeal heeft bij beslissing van 11 juli 2016 toestemming geweigerd om hoger beroep in te stellen tegen het vonnis van Judge Dight en heeft in dat verband geoordeeld dat sprake is van een
“sustainable case”. Vi Holding heeft weliswaar gesteld dat aan die beslissingen weinig waarde moet worden toegekend, omdat Vi Holding geen partij was in de procedures, terwijl het criterium dat daar werd toegepast de laagste maatstraf is die het Engels recht kent, maar dat laat onverlet dat in die Engelse procedure tot twee maal toe is geoordeeld dat de naar Engels recht te beoordelen vorderingen van Avonwick niet kansloos zijn. Het hof ziet onder die omstandigheden in de daartoe door Vi Holding aangedragen en door Avonwick op onderdelen betwiste stellingen, ook indien de opinies van [persoon 7] in aanmerking worden genomen, onvoldoende grond voor het oordeel dat summierlijk van de ondeugdelijkheid van de vordering van Avonwick is gebleken.
Het hof is van oordeel dat nu Vi Holding niet concreet heeft onderbouwd op welke wijze zij als gevolg van het Tweede Beslag daadwerkelijk wordt gehinderd in haar bedrijfsvoering, Vi Holding tegenover het evidente belang van Avonwick bij handhaving, onvoldoende heeft gesteld om tot het oordeel te kunnen komen dat haar belang bij opheffing van het Tweede Beslag in dit geval zou moeten prevaleren. Wel valt uit haar stellingen af te leiden dat aan de eis van artikel 711 Rv is voldaan.