ECLI:NL:GHAMS:2018:409

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 februari 2018
Publicatiedatum
7 februari 2018
Zaaknummer
200.220.069/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet wegens onterecht inzien van patiëntengegevens zonder behandelrelatie

In deze zaak gaat het om het ontslag op staande voet van een werknemer, [appellante], die in dienst was bij Stichting Ziekenhuizen West-Friesland en Waterland (WFG). De werknemer heeft zonder dat er een behandelrelatie bestond, het Elektronisch Patiënten Dossier (EPD) van een patiënt geraadpleegd. Dit gebeurde op 9 maart 2017, waarbij de werknemer in totaal zesentwintig keer in het dossier heeft geklikt. De werkgever, WFG, heeft eerder al een officiële waarschuwing gegeven aan [appellante] in 2013 voor een soortgelijke overtreding. De kantonrechter heeft in eerste aanleg geoordeeld dat het ontslag rechtsgeldig was, omdat de werknemer ernstig verwijtbaar had gehandeld door de Gedragscode van het ziekenhuis te schenden. In hoger beroep heeft [appellante] zeven grieven ingediend, maar het hof heeft deze grieven ongegrond verklaard. Het hof oordeelde dat de werknemer, die bijna zestien jaar in dienst was, op de hoogte moest zijn van de strikte regels omtrent het inzien van patiëntendossiers. Het hof bekrachtigde de beschikking van de kantonrechter en oordeelde dat er geen recht op een transitievergoeding bestond, omdat het ontslag het gevolg was van ernstig verwijtbaar handelen van de werknemer.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.220.069/01
zaaknummer rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar: 5919885 \ AO VERZ 17-38
beschikking van de meervoudige burgerlijke kamer van 6 februari 2018
inzake
[appellante],
wonend te [woonplaats] ,
appellante,
advocaat: mr. R.L. Beckers te Enkhuizen,
tegen
STICHTING ZIEKENHUIZEN WEST-FRIESLAND EN WATERLAND (voorheen Stichting Algemeen Ziekenhuis Westfriesgasthuis),
gevestigd te Hoorn,
geïntimeerde,
advocaat: mr. D.G. Veldhuizen te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellante] en WFG genoemd.
[appellante] is bij beroepschrift met bijlagen, ontvangen ter griffie van het hof op 27 juli 2017, onder aanvoering van zeven grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking die de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar (hierna: de kantonrechter), onder bovengenoemd zaaknummer op 6 juni 2017 heeft gegeven. Het beroepschrift strekt, zakelijk weergegeven, ertoe dat het hof de genoemde beschikking zal vernietigen en alsnog het verzoek van [appellante] zal toewijzen, met veroordeling van WFG in de proceskosten in beide instanties.
Op 25 september 2017 is ter griffie van het hof een verweerschrift met bijlagen in hoger beroep van WFG ingekomen, inhoudende het verzoek de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen, met veroordeling van [appellante] in de proceskosten in beide instanties.
De mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft plaatsgevonden op
15 december 2017. Bij die gelegenheid heeft namens [appellante] mr. Beckers voornoemd het woord gevoerd en namens WFG mr. Veldhuizen voornoemd. Daarbij hebben beide advocaten zich bediend van aan het hof overgelegde aantekeningen. [appellante] is verschenen evenals [X] (unithoofd, hierna: [X] ) en [Y] (HR-adviseur) namens WFG. Partijen hebben voorts enige vragen van het hof beantwoord.
Uitspraak is bepaald op heden.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in de bestreden beschikking onder 2.1. tot en met 2.10. een aantal feiten als in deze zaak vaststaand aangemerkt. Daarover bestaat geen geschil, zodat ook het hof daarvan zal uitgaan. In deze zaak gaat het om het volgende.
2.1.
[appellante] , geboren op [geboortedatum] 1959, is op 2 juli 2001 in dienst getreden bij WFG. Laatstelijk vervulde [appellante] de functie van afdelingssecretaresse op de afdeling Oncologie en de afdeling MBL/Nefrologie op basis van een 40-urige werkweek. Het laatst verdiende salaris bedroeg € 2.442,- bruto per maand, exclusief vakantiegeld en andere emolumenten.
2.2.
WFG maakt gebruik van het elektronisch patiëntendossier (hierna: het EPD). In het EPD staan vertrouwelijke persoons-, medische en andere gegevens van patiënten die in WFG in onderzoek en/of behandeling zijn (geweest) en/of opgenomen zijn (geweest). Deze gegevens vallen onder het medisch beroepsgeheim.
Van het EPD wordt ziekenhuisbreed gebruik gemaakt door middel van het softwaresysteem Hix (hierna: Hix-systeem). Voorheen gebeurde dat door middel van het Elektronisch Ziekenhuis Informatie Systeem (EZIS).
2.3.
WFG heeft een interne gedragscode voor gebruik en inzage van het Elektronisch Patiënten Dossier (hierna: de Gedragscode). Daarin staat onder meer het volgende:

Doelstelling van de gedragscode is om misbruik van het EPD te voorkomen. Het Westfriesgasthuis heeft regels en een gedragscode vastgesteld om medewerkers houvast te bieden bij het omgaan met het EPD.(…)
Regels en voorwaarden voor het gebruik van het EPD1. Een medewerker heeft uitsluitend toegang tot het EPD voor zover en in de mate waarin dat noodzakelijk is voor een goed verloop en goede administratie van de patiëntenzorg.
Dit geldt bijvoorbeeld voor medewerkers op de polikliniek en in de kliniek die direct betrokken zijn bij de behandeling en verzorging en een medisch inhoudelijke rol vervullen bij de behandeling van de patiënt. Dit geldt ook voor in consult geroepen specialisten en gespecialiseerde verpleegkundigen en andere professionals(…)
.
(…)
Misbruik van de regels en schending van de gedragscode(…)
Ingeval van ernstig vermoeden van handelen in strijd met deze gedragscode behoudt het Westfriesgasthuis zich het recht voor om alle door de betreffende medewerker geraadpleegde of bewerkte bestanden en gegevens te controleren.Bij oneigenlijk gebruik kan het Westfriesgasthuis een waarschuwing geven of arbeidsrechtelijke maatregelen nemen (zoals schorsing of ontslag op staande voet), afhankelijk van de ernst van het misbruik of de overtreding.(…)”
2.4.
Bij brief van 1 juli 2013 heeft WFG aan [appellante] een officiële waarschuwing gegeven vanwege het onterecht inzien van patiëntengegevens. Verder heeft WFG aan [appellante] meegedeeld dat in geval uit steekproeven of bij een gerichte controle zou blijken dat [appellante] wederom misbruik had gemaakt van haar Ezis-account, WFG zwaardere arbeidsrechtelijke stappen zou overwegen alsmede dat aan [appellante] een gerichte training zou worden aangeboden om onjuist gebruik in de toekomst te voorkomen. Een dergelijke training heeft [appellante] in februari 2014 gevolgd.
2.5.
Op 9 maart 2017 is een toenmalige medewerker van WFG, [A] (hierna: [A] ), op de afdeling Spoedeisende Hulp van het WFG binnengebracht.
2.6.
Op aangeven van [B] , teamleider van de afdeling Spoedeisende Hulp van het WFG, heeft [C] (security officer van WFG, hierna: [C] ) intern de opdracht gegeven tot het doen van een steekproefonderzoek in het EPD-/Hix-systeem van WFG met betrekking tot het dossier van [A] .
2.7.
Bij e-mail van 27 maart 2017 heeft [C] aan [X] , toen leidinggevende van [appellante] , meegedeeld dat in een recente toetsing was gebleken dat onder de naam van [appellante] het patiëntendossier van [A] op 9 maart 2017 diverse malen was geraadpleegd. Omdat de eventuele behandelrelatie tussen [appellante] en [A] niet direct kon worden verklaard, werd [X] verzocht [appellante] hierover te bevragen.
[X] heeft deze kwestie vervolgens aan [appellante] voorgelegd.
2.8.
Bij e-mail van 27 maart 2017 aan [X] heeft [appellante] als volgt gereageerd:

Dit klopt maar had dit te laat door. Er was een patiënt die er boven stond voor interne of long op de EHBO. Soms springt de regel over dit gebeurd vaker en heb dit ook wel gemeld. Heb dus in het dossier gezeten kwam er later pas achter. Klikte eerst een aantal keren weg omdat de telefoon ging later zag ik het pas. Omdat dit een drukke afdeling (4 afdelingen) is en vaak vol liggen kijken we of patiënten worden opgenomen en alvast een oplossing kunnen vinden. Had voor me eigen al een melding gemaakt, heb het er met niemand over gehad, en was de vrijdag vrij.(…)”
2.9.Bij brief van 30 maart 2017 heeft [X] aan [appellante] bevestigd dat zij per direct was geschorst voor de duur van maximaal één week in verband met het ten onrechte inzien van patiëntendossiers.
2.10.
Op 3 april 2017 heeft WFG [appellante] op staande voet ontslagen. De brief van
3 april 2017 aan [appellante] , waarbij het ontslag aan [appellante] is bevestigd, luidt als volgt:

Op 30 maart 2017 bent u conform artikel 3.1.4. van de Cao Ziekenhuizen geschorst voor de periode van één week. Dit gebeurde nadat de security officer, de heer [C] , op 27 maart 2017 had geconstateerd dat u in het Elektronisch Patiënten Dossier (“EPD”) gegevens van een medewerker van het Westfriesgasthuis hebt ingezien, zonder dat sprake was van een behandelrelatie. U was daartoe niet bevoegd en heeft misbruik gemaakt van uw Hix-account.
Het is niet de eerste keer dat u misbruik heeft gemaakt van uw Hix- (toen: Ezis-) account heeft gemaakt. Op 1 juli 2013 had u reeds een officiële waarschuwing gekregen, nadat was geconstateerd dat u meerdere medische dossiers had geraadpleegd met betrekking tot personen met wie geen behandelrelatie bestond. Er is toen aangegeven dat, indien u nogmaals over de schreef zou gaan, het Westfriesgasthuis zwaardere (arbeidsrechtelijke) maatregelen jegens u zou nemen. Bovendien hebben wij u naar aanleiding van dit incident scholing aangeboden met betrekking tot het inzien van gegevens uit het EPD en het gebruik van uw Hix- (toen: Ezis-) account.(…)
Op basis van de Gedragscode mag u slechts in het patiëntendossier kijken indien er sprake is van een behandelrelatie met de desbetreffende patiënt en inzage noodzakelijk is voor een goed verloop en goede administratie van de patiëntenzorg. Bij schending van de Gedragscode is een ontslag op staande voet gerechtvaardigd.
U was na een dienstverband van bijna zestien jaar zeer goed op de hoogte van de strikte regels die gelden binnen het Westfriesgasthuis. Temeer nu u in 2013 een officiële waarschuwing heeft gehad wegens het overtreden van deze reglementen en naar aanleiding hiervan scholing heeft gevolgd.
Desondanks heeft u wederom doelbewust in het EPD gegevens van een medewerker van het Westfriesgasthuis opgezocht zonder dat u hier recht toe had. Kortom, u heeft wederom de integriteitsverplichting geschonden, terwijl u een gewaarschuwd mens was. Uw handelswijze, zoals hiervoor weergegeven, is voor Westfriesgasthuis onacceptabel en vormt een dringende reden in de zin van artikel 7:678 BW.(…)”

3.Beoordeling

3.1.
[appellante] heeft in eerste aanleg verzocht om ten laste van WFG aan haar een billijke vergoeding op grond van artikel 7:681 BW alsmede een transitievergoeding op grond van artikel 7:673 BW toe te kennen.
3.2.
WFG heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van de verzoeken van [appellante] , met veroordeling van [appellante] in de proceskosten.
3.3.
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter - zakelijk weergegeven - geoordeeld dat de opzegging door WFG van de arbeidsovereenkomst met [appellante] rechtsgeldig is en daarom het verzoek om toekenning van een billijke vergoeding afgewezen. Er is geen transitievergoeding toegekend omdat het eindigen van de arbeidsovereenkomst naar het oordeel van de kantonrechter het gevolg was van ernstig verwijtbaar handelen van [appellante] . Verder is [appellante] veroordeeld in de proceskosten.
3.4.
Tegen deze beslissingen en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellante] met haar grieven op.
3.5.
Met grief 1 betoogt [appellante] dat de kantonrechter ten onrechte de door WFG overgelegde tabbladen van het EPD en de door WFG daaraan verbonden conclusies bepalend heeft geacht. Grief 2 houdt in dat de kantonrechter ten onrechte geen aandacht heeft geschonken aan de door [appellante] voorafgaand aan de mondelinge behandeling gegeven ‘reactie verweer’ en de daarbij gevoegde productie. Grief 3 houdt in dat de kantonrechter ten onrechte de gebeurtenis uit 2013 (zwaar) heeft laten meewegen in de beoordeling. Met grief 4 keert [appellante] zich tegen het oordeel van de kantonrechter dat [appellante] tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd over het raadplegen van het dossier van [A] op 9 maart 2017. Met grief 5 betoogt [appellante] dat de kantonrechter ten onrechte in het midden heeft gelaten of [appellante] (medische) gegevens over [A] heeft gedeeld met derden. Grief 6 richt zich tegen het oordeel van de kantonrechter dat de persoonlijke omstandigheden van [appellante] onvoldoende gewicht in de schaal leggen tegenover de aard en de ernst van de dringende reden. Met grief 7 komt [appellante] op tegen het oordeel van de kantonrechter dat er geen reden is om aan [appellante] een (gedeeltelijke) transitievergoeding toe te kennen.
3.6.
Aan deze grieven heeft [appellante] - samengevat weergegeven - het volgende ten grondslag gelegd. Tot de taken van [appellante] behoorde onder meer het plannen van de bedbezetting in het ziekenhuis. In de betreffende periode was er een griepepidemie en werden veel longpatiënten op de spoedeisende hulp (hierna: SEH) opgenomen die vervolgens mogelijk voor opname elders in het ziekenhuis in aanmerking kwamen. Om inzicht te krijgen in de mogelijkheden moest [appellante] in het computersysteem vanuit het beginscherm van de SEH nagaan welke longpatiënten wellicht zouden kunnen doorstromen naar een andere afdeling van het ziekenhuis. De bevoegdheden en werkwijze van [appellante] brachten mee dat het kon gebeuren dat zij dossiers raadpleegde van patiënten met wie zij geen behandelrelatie had. Op het beginscherm van de SEH staat een groot aantal namen van patiënten onder elkaar. [appellante] heeft destijds per ongeluk de naam van [A] aangeklikt. Dat gebeurde in de haast waarmee zij toen werkte. Ook was een terugkerend probleem dat de muis versprong. Het scherm dat inzicht geeft in de opnamecapaciteit is bovendien vanaf het beginscherm een aantal klikken verder. Men kan snel naar een volgend scherm doorklikken zonder zich te realiseren dat men in het verkeerde dossier zit. Dit komt doordat de naam van de patiënt niet prominent in beeld komt. Anders dan door de kantonrechter is gesuggereerd, heeft [appellante] geen tegenstrijdige verklaringen over het gebeurde op 9 maart 2017 gegeven. [appellante] heeft te kort in het dossier van [A] gezeten om zijn gegevens daadwerkelijk te kunnen lezen. Verder heeft [appellante] nimmer erkend dat zij in 2013 de Gedragscode heeft overtreden. [appellante] vond en vindt de toen aan haar gegeven waarschuwing onterecht. Omdat destijds hierover tussen partijen is gesproken en WFG haar toen het voordeel van de twijfel heeft gegeven, heeft [appellante] geen schriftelijk bezwaar gemaakt tegen de waarschuwing. De kantonrechter had nader moeten motiveren waarom ontslag op staande voet gerechtvaardigd wordt geacht ook als [appellante] de patiëntgegevens niet met derden heeft gedeeld te meer nu WFG van de openbaarheid van dergelijke gegevens een groot punt heeft gemaakt en daarbij verwijst naar ervaringen van andere ziekenhuizen. Ten slotte heeft [appellante] betoogd dat het niet toekennen van een transitievergoeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Als al van een misstap van [appellante] kan worden gesproken, heeft deze voor WFG slechts beperkte gevolgen gehad. De gevolgen van het ontslag op staande voet voor [appellante] daarentegen zijn heel groot. Een transitievergoeding had de overgang naar een bijstandsuitkering voor [appellante] iets draaglijker gemaakt.
3.7.
Het hof ziet aanleiding om de grieven 1 tot en met 7 samen te behandelen.
Het hof stelt voorop dat WFG aan het ontslag op staande voet ten grondslag heeft gelegd, kort gezegd, dat [appellante] op 9 maart 2017 het EPD van een patiënt (tevens medewerker) van het WFG heeft ingezien zonder dat een behandelrelatie met de desbetreffende patiënt bestond dan wel inzage noodzakelijk was voor een goed verloop en goede administratie van de patiëntenzorg. Voor de beoordeling van de vraag of zich hier een dringende reden voor ontslag voordoet, is dus niet van belang of [appellante] al dan niet informatie uit het EPD van [A] aan derden heeft verstrekt.
Niet in geschil is dat [appellante] op 9 maart 2017 tussen 14:39 uur en 14:40 uur en vervolgens tussen 15:01 uur en 15:04 uur het EPD van [A] heeft geraadpleegd en in totaal zesentwintig keer in dit dossier heeft (door)geklikt. Ook is niet in geschil dat [appellante] onder meer op de tabbladen ‘Voorblad klinische farmacie’, ‘Formulier lijnsepsis registratie’, ‘Beantwoordingsstatus medische status’ en ‘Patiëntengegevens’ heeft (door-)geklikt. Hierdoor heeft [appellante] zich toegang tot de persoonlijke en medische gegevens van [A] verschaft. Ook in geval [appellante] wordt gevolgd in haar relaas dat zij in verband met het inzichtelijk maken van de bedbezetting in het ziekenhuis min of meer onbeperkt toegang had tot het EPD van patiënten gerelateerd aan haar afdeling en van patiënten met longaandoeningen die op andere afdelingen lagen, is het hof van oordeel dat het gebruik van [appellante] van het EPD van [A] als onrechtmatig heeft te gelden. Hiertoe is het volgende redengevend. Uit de door WFG overgelegde stukken blijkt, bij voorbeeld, dat [appellante] in de eerste sessie om 14:39 uur op het tabblad ‘Patiëntgegevens’ heeft geklikt en vervolgens naar het tabblad ‘Voorblad klinische pharmacie’ is gegaan. Het hof acht allereerst onaannemelijk dat [appellante] bij het aanklikken van de patiëntgegevens niet de naam van [A] , niet zijnde een longpatiënt, zou hebben gezien. Daarnaast zijn de door [appellante] aangeklikte tabbladen geheel niet relevant voor het hiervoor omschreven doel waarvoor zij stelt het EPD van diverse patiënten te hebben geraadpleegd. WFG heeft ter zitting in hoger beroep onweersproken aangevoerd dat hiervoor kon worden volstaan met het aanklikken van het tabblad ‘SEH voorblad’. Bovendien is van belang dat [appellante] , zoals zij ter zitting in hoger beroep heeft verklaard, zich na de eerste sessie uit het EPD van [A] heeft uitgelogd. Vervolgens heeft [appellante] wederom ingelogd in het EPD van [A] en wederom tabbladen aangeklikt die voor haar werkzaamheden niet relevant waren. Dat [appellante] zich telkens zou hebben vergist en zich telkens niet zou hebben gerealiseerd dat zij in het verkeerde dossier zat, zoals zij heeft gesteld, acht het hof ongeloofwaardig. Vast staat dat [appellante] bekend was met de Gedragscode. WFG heeft ter zitting hierover onweersproken opgemerkt dat deze code is ingebed in de cultuur van WFG en dat op de werkvloer regelmatig over de Gedragscode wordt gesproken. Het hof acht het evident dat WFG groot belang erbij heeft dat de Gedragscode strikt wordt toegepast. In het EPD staan immers vertrouwelijke gegevens van patiënten die onder het medisch beroepsgeheim vallen en waarmee uiterst zorgvuldig dient te worden omgegaan. Daarnaast heeft WFG met recht betoogd dat een onjuiste omgang met de privacygevoelige dossiers van patiënten haar reputatie kan schaden. Voor [appellante] , die bijna 16 jaar bij WFG in dienst was, had dit glashelder moeten zijn. Daarbij is van belang dat [appellante] in 2013 een officiële waarschuwing van WFG heeft gekregen vanwege het onterecht inzien van patiëntengegevens. Aan [appellante] is toen meegedeeld dat WFG bij een eventuele herhaling zwaardere arbeidsrechtelijke stappen zou overwegen, bijvoorbeeld een ontslag op staande voet. [appellante] was dus een gewaarschuwd mens. Dat [appellante] bezwaar heeft gemaakt tegen de waarschuwing dan wel dat WFG de toezegging zou hebben gedaan de waarschuwing in te zullen trekken, zoals [appellante] heeft aangevoerd, is uit de stukken niet op te maken en is door WFG ter zitting in hoger beroep uitdrukkelijk betwist. Het hof is dan ook van oordeel dat [appellante] door haar handelwijze als hiervoor geschetst een dringende reden aan WFG heeft gegeven om de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen. De door [appellante] genoemde persoonlijke omstandigheden, zoals haar leeftijd, haar diensttijd en wijze van functioneren, kunnen aan het voorgaande niet afdoen. Dit betekent dat het op 3 april 2017 aan [appellante] gegeven ontslag op staande voet rechtsgeldig is geweest.
3.8.
Het hof is gelet op het voorgaande van oordeel dat het eindigen van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [appellante] , zodat aan haar op grond van artikel 7:673 lid 7 sub c BW geen transitievergoeding wordt toegekend. Overigens is op de zitting in hoger beroep gebleken dat [appellante] inmiddels een nieuwe baan heeft. Dat dit een baan onder haar niveau zou zijn, is niet nader onderbouwd maar ook van onvoldoende gewicht. Het beroep van [appellante] op artikel 7:673 lid 8 BW gaat mede daarom niet op.
3.9.
Het hiervoor overwogene brengt mee dat de grieven 1 tot en met 7 geen doel treffen.
3.10.
De slotsom is dat de beschikking waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [appellante] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. Aangezien de kantonrechter [appellante] heeft veroordeeld in de proceskosten in eerste aanleg beschikt WFG reeds over een executoriale titel, zodat er geen reden is om [appellante] in hoger beroep te veroordelen tot betaling van de proceskosten in eerste aanleg. Het hof gaat aan dit ter zitting door WFG gedane verzoek voorbij.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot deze kosten, voor zover tot heden aan de zijde van WFG gevallen, op € 716,- aan verschotten en € 1.788,- aan salaris;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. D. Kingma, G.C. Boot en F.J. Verbeek en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 6 februari 2018.