1.hij in de periode van 1 mei 2011 tot en met 30 mei 2011 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, een ander te weten [Z.M.] door dwang en geweld en door dreiging met geweld en door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie
heeft gehuisvest, met het oogmerk van uitbuiting van die [Z.M.]
en
die [Z.M.] telkens met één van de voornoemde middelen heeft gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (te weten: prostitutiewerkzaamheden)
en
opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [Z.M.]
en
die [Z.M.] met één of meer van de voornoemde middelen en/of omstandigheden heeft gedwongen en/of bewogen hem, verdachte en zijn mededaders te bevoordelen uit de opbrengst van de seksuele handelingen van die [Z.M.] met of voor een derde,
immers hebben hij verdachte en zijn mededaders
- die [Z.M.] gehuisvest in Amsterdam en
- dagelijks een bedrag van de verdiensten uit de verrichte prostitutiewerkzaamheden van die [Z.M.] door die [Z.M.] aan hem, verdachte en zijn mededaders laten afstaan en
- de werktijden van die [Z.M.] bepaald en
- die [Z.M.] opgedragen te bellen als zij een klant ontving en het van de klant ontvangen geldbedrag door te geven en
- die [Z.M.] gezegd dat ze geen contact met anderen mocht hebben en geen Hongaarse klanten mocht hebben en
- die [Z.M.] tijdens haar prostitutiewerkzaamheden gecontroleerd
terwijl hij, verdachte, en zijn mededaders wisten dat die [Z.M.] in Nederland de taal niet sprak en bang was en gedwongen in de prostitutie zat.
Hetgeen onder 1 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals opgenomen in de aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
mensenhandel, gepleegd door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte bij vonnis van 13 maart 2015 veroordeeld ter zake van het onder 1 (voor zover betreffende [Z.M.] ) ten laste gelegde en het onder 3 (voor zover betreffende [Z.M.] ) ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren, met aftrek van voorarrest. Daarnaast zijn beslissingen genomen omtrent de vorderingen van de benadeelde partijen en de in beslag genomen voorwerpen. Ten slotte is het bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte opgeheven.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 (voor zover betreffende [Z.M.] ) en het onder 3 (voor zover betreffende [Z.M.] ) ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 22 maanden, met aftrek van voorarrest. In deze eis ligt een korting van twee maanden besloten vanwege overschrijding van de redelijke termijn.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich, samen met zijn ouders, schuldig gemaakt aan mensenhandel. Hij heeft gedurende een periode van enkele weken een jonge en kwetsbare vrouw, te weten [Z.M.] , uitgebuit.
[Z.M.] was door de ouders van de verdachte in Hongarije benaderd om in Nederland als prostituee te gaan werken. [Z.M.] was jong, had een problematisch verleden, geen stabiele familie om op terug te vallen en amper inkomsten. Haar werd voorgespiegeld dat zij in de prostitutie in Nederland veel geld kon verdienen en op deze wijze haar ouders kon helpen.
[Z.M.] werd door de ouders van de verdachte van Hongarije naar Amsterdam vervoerd, waar zij bij de familie werd ondergebracht. [Z.M.] , die de taal niet sprak en zich in een vreemd land bevond, verkeerde aldus in een afhankelijke positie ten opzichte van de familie. Zij werd door de verdachte en zijn ouders op de Wallen als raamprostituee tewerkgesteld. Ze moest iedere avond werken en soms dubbele diensten draaien als ze niet genoeg had verdiend. Samen met [A.R.] controleerde de verdachte [Z.M.] tijdens haar werkzaamheden. [Z.M.] mocht niet zitten en moest bellen als zij een klant had. Zij moest haar verdiensten iedere dag aan de verdachte of aan zijn ouders afstaan. Er was geen sprake van een situatie waarin zij in vrijheid kon beslissen om door te gaan met het verrichten van de werkzaamheden of daarmee te stoppen. De omstandigheid dat [Z.M.] na haar vluchtpoging door de verdachte, zijn moeder en [A.R.] werd teruggehaald, spreekt in dat verband boekdelen.
De verdachte had een actieve rol in de uitbuiting van [Z.M.] . Samen met zijn ouders stelde hij haar op de Wallen te werk. Hij controleerde [Z.M.] wanneer zij achter het raam aan het werk was en nam haar inkomsten uit prostitutie in ontvangst. De verdachte profiteerde schaamteloos uit haar inkomsten.
Door te handelen als bewezen verklaard heeft de verdachte misbruik gemaakt van haar kwetsbare situatie. Hij heeft daarbij op indringende wijze inbreuk gemaakt op haar lichamelijke en geestelijke integriteit en voorts op de vrijheid die zij zou moeten hebben om haar eigen leven vorm te geven. De verdachte heeft de belangen van het slachtoffer bij het behoud van haar waardigheid en recht op zelfbeschikking volledig ondergeschikt gemaakt aan zijn zucht naar financieel gewin. Daarnaast heeft de verdachte er op geen enkele wijze blijk van gegeven zich bewust te zijn van de ernst van zijn gedragingen en de gevolgen daarvan.
Bij de strafoplegging legt de samenwerking met zijn mededaders tevens gewicht in de schaal.
Het hof heeft acht geslagen op de omstandigheid dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel justitiële documentatie van 27 september 2018, in Nederland niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging betoogd dat in de onderhavige zaak geen sprake is van strafverzwarende factoren en dat voorts de rol van de verdachte ondergeschikt was aan die van zijn ouders, hetgeen in de eventueel op te leggen straf tot uitdrukking behoort te komen. Tevens is naar voren gebracht dat de verdachte in Hongarije een baan en gezin heeft en bezig is zijn leven weer op te bouwen. De raadsvrouw heeft om vorenstaande redenen bepleit te volstaan met een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het reeds ondergane voorarrest (eventueel in combinatie met een voorwaardelijke straf), dan wel een taakstraf.
Het hof ziet in deze omstandigheden evenwel geen aanleiding te bepalen dat een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het reeds ondergane voorarrest, al dan niet in combinatie met een voorwaardelijke straf, dan wel een taakstraf, wordt opgelegd. De door de verdediging bepleite straf doet naar het oordeel van het hof geen recht aan de ernst van de bewezen verklaarde feiten.
Alles afwegende en gelet op hetgeen in vergelijkbare gevallen doorgaans wordt opgelegd, acht het hof in beginsel een gevangenisstraf van 18 maanden, met aftrek van voorarrest, passend en geboden.
De raadsvrouw heeft overeenkomstig haar overgelegde pleitnotities betoogd dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) is overschreden en dat deze overschrijding moet worden verdisconteerd in de strafoplegging. De advocaat-generaal heeft eveneens geconcludeerd dat sprake is van een schending van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM.
Met de verdediging en de advocaat-generaal stelt het hof vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM is geschonden. De redelijke termijn is aangevangen op de dag dat de verdachte in overleveringsdetentie is gesteld, te weten op 2 januari 2013. Vervolgens is vonnis gewezen op 13 maart 2015. Namens de verdachte is op 27 maart 2015 hoger beroep ingesteld. Dit arrest wordt gewezen op 6 november 2018. De procedure in eerste aanleg en in hoger beroep heeft derhalve vijf jaren en ruim tien maanden geduurd. Uitgaande van een redelijke termijn van twee jaren per instantie, is de termijn met één jaar en ruim tien maanden overschreden. Het hof gaat uit van een termijn van twee jaren, nu de voorlopige hechtenis gedurende langere tijd, en wel vanaf 22 augustus 2013 tot 13 maart 2015 en vervolgens vanaf 24 maart 2016 tot heden, is geschorst.
Bij de mate waarin deze termijn is overschreden heeft het hof acht geslagen op de bijzondere omstandigheden van deze zaak, waaronder het grensoverschrijdende karakter van het onderzoek, de uitvoering die is gegeven aan de onderzoekswensen van de verdediging – waaronder het horen van een meerdere (deels in het buitenland verblijvende) getuigen – alsmede de gelijktijdige berechting van de zaken tegen de medeverdachten.
Het hof acht alles afwegende een strafvermindering van 10% recht doen aan de schending van recht van de verdachte op behandeling van zijn strafzaak binnen een redelijke termijn en de mate waarin deze termijn is overschreden.
Gelet op deze termijnoverschrijding zal het hof de gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van voorarrest, matigen tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden met aftrek van voorarrest.
In beslag genomen voorwerpen
Blijkens het dossier zijn de navolgende voorwerpen in beslag genomen:
2. 9 acculaders (4072017)
3. Nokia zaktelefoon (4071664)
4. schrijfmap/ blocnote (4071553)
5. schrijfmap/ blocnote (4071643)
6. Nokia zaktelefoon (4071676)
7. simkaart zaktelefoon (4071731)
9. Nokia zaktelefoon (4071733)
11. Nokia zaktelefoon (4071977)
12. Nokia zaktelefoon (4071706)
13. Samsung zaktelefoon (4071518)
14. Samsung zaktelefoon (4071717)
15. LG zaktelefoon (4071613)
16. Samsung zaktelefoon (4071601)
17. Nokia zaktelefoon (4071660)
18. Nokia zaktelefoon (4071716)
19. Nokia zaktelefoon (4071723)
20. Samsung R530 computer (4071539).
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat deze voorwerpen aan de verdachte worden teruggegeven.
Nu het strafvorderlijk belang zich daartegen niet verzet, zal het hof gelasten dat voormelde in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, die aan de verdachte toebehoren, aan hem worden teruggegeven.
Vordering van de benadeelde partij [Z.M.]
De benadeelde partij heeft zich ter zake van het onder 1 en 3 ten laste gelegde in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 108.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Het gevorderde bedrag bestaat uit een bedrag van € 98.000,- aan materiële schade en een bedrag van € 10.000,- aan immateriële schade.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep hoofdelijk toegewezen tot een bedrag van € 26.700,-, vermeerderd met de wettelijke rente. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering. De advocaat van de benadeelde partij heeft de vordering ter terechtzitting toegelicht.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot integrale hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij inclusief de wettelijke rente en de proceskosten, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte gemotiveerd betwist. De raadsvrouw van de verdachte heeft ter zitting bepleit de benadeelde partij in haar vordering primair niet-ontvankelijk te verklaren wegens vrijspraak. Subsidiair is bepleit de vordering af te wijzen dan wel de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk te verklaren, nu de vordering nader onderzoek vergt en een onevenredige belasting van het strafproces zou inhouden. Meer subsidiair is bepleit te vordering te matigen.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot het na te melden bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente, hoofdelijk tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Ten aanzien van de materiële schade overweegt het hof dat deze betrekking heeft op de door de benadeelde partij gederfde inkomsten uit prostitutiewerkzaamheden. Op grond van het onder 1 bewezen verklaarde staat vast dat de benadeelde partij prostitutiewerkzaamheden heeft verricht voor de verdachte en zijn mededaders en daar vrijwel geen vergoeding voor heeft ontvangen. Uit het procesdossier en het onderzoek ter terechtzitting valt de hoogte van deze inkomsten evenwel niet exact vast te stellen of te begroten. Het hof zoekt daarom aansluiting bij een in soortgelijke zaken geschat bedrag van € 100,- per gewerkte dag. Blijkens haar verklaring heeft de benadeelde partij minimaal twee weken iedere dag voor de verdachte en zijn mededaders gewerkt. Het hof gaat derhalve uit van 14 werkdagen, hetgeen neerkomt op een bedrag van € 1.400,- (14 x € 100,- per dag), welk bedrag de benadeelde partij aan gederfde inkomsten heeft geleden. Het hof zal de vordering tot vergoeding van materiële schade tot laatstgenoemd bedrag dan ook toekennen.
Ten aanzien van de immateriële schade is het hof van oordeel dat de vordering tot een bedrag van
€ 5.000,- aan immateriële schade toewijsbaar is. Het gegeven dat de benadeelde partij gedurende een periode van twee weken door de verdachte en zijn mededaders is uitgebuit, brengt mee dat een matiging van de gevorderde immateriële schade op zijn plaats is. Het hof acht een bedrag van € 5.000,- redelijk en billijk en zal de vordering voor dit gedeelte dan ook toewijzen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Vordering van de benadeelde partij [B.B.]
Het hof overweegt als volgt.
De in eerste aanleg gegeven beslissingen tot vrijspraak van het onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde zijn bij akte uitgezonderd van het appel. Gelet op het accessoire karakter van de vordering van de benadeelde partij, ligt ter zake geen vordering aan het hof voor, waarover het hof een beslissing dient te nemen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 57 en 273f van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
16 (zestien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggave aan de verdachtevan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
2. 9 acculaders (4072017)
3. Nokia zaktelefoon (4071664)
4. schrijfmap/ blocnote (4071553)
5. schrijfmap/ blocnote (4071643)
6. Nokia zaktelefoon (4071676)
7. simkaart zaktelefoon (4071731)
9. Nokia zaktelefoon (4071733)
11. Nokia zaktelefoon (4071977)
12. Nokia zaktelefoon (4071706)
13. Samsung zaktelefoon (4071518)
14. Samsung zaktelefoon (4071717)
15. LG zaktelefoon (4071613)
16. Samsung zaktelefoon (4071601)
17. Nokia zaktelefoon (4071660)
18. Nokia zaktelefoon (4071716)
19. Nokia zaktelefoon (4071723)
20. Samsung R530 computer (4071539).
Vordering van de benadeelde partij [Z.M.]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [Z.M.] ter zake van het onder
1. bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 6.400,00 (zesduizend vierhonderd euro) bestaande uit
€ 1.400,00 (duizend vierhonderd euro) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[Z.M.] , ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 6.400,00 (zesduizend vierhonderd euro) bestaande uit € 1.400,00 (duizend vierhonderd euro) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
67 (zevenenzestig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 30 mei 2011.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. E. Mijnsberge, mr. S.M.M. Bordenga en mr. M. Senden, in tegenwoordigheid van
mr. N.R. Achterberg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
6 november 2018.
=========================================================================
proces-verbaal uitspraak
_______________________________________________________________ _ _
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-001322-15
Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van dit gerechtshof, op 6 november 2018.
Tegenwoordig zijn:
mr. E. Mijnsberge, voorzitter,
mr. S.M.M. Bordenga en mr. M. Senden, leden, en
mr. N.R. Achterberg, griffier.
Het openbaar ministerie wordt vertegenwoordigd door mr. M.R. Witteveen, advocaat-generaal.
De voorzitter doet de zaak tegen de verdachte [verdachte] uitroepen.
De verdachte is
wel / nietin de zaal van de terechtzitting aanwezig.
Raadsman/raadsvrouw is
wel / nietaanwezig.
(zo ja:) naam raadsman/raadsvrouw en plaats:
Tolk is
wel / nietaanwezig. (zo ja:) naam tolk en taal:
De voorzitter spreekt het arrest uit.
De voorzitter geeft de verdachte kennis, dat daartegen binnen 14 dagen na heden beroep in cassatie kan worden ingesteld.
(indien de VTE is verschenen)
De verdachte heeft
wel / geenafstand gedaan van recht aanwezig te zijn bij de uitspraak.
(indien VTE is gedetineerd)
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.