ECLI:NL:GHAMS:2018:4082

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 november 2018
Publicatiedatum
8 november 2018
Zaaknummer
23-001322-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mensenhandel en mishandeling in het kader van uitbuiting van een kwetsbare vrouw

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 6 november 2018 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een verdachte die was veroordeeld voor mensenhandel en mishandeling. De verdachte, samen met zijn ouders, werd beschuldigd van het uitbuiten van een jonge vrouw, [Z.M.], die vanuit Hongarije naar Nederland was gebracht om in de prostitutie te werken. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan mensenhandel door [Z.M.] te dwingen en te controleren tijdens haar werkzaamheden, waarbij zij haar verdiensten moest afstaan aan de verdachte en zijn ouders. Het hof concludeerde dat [Z.M.] zich in een uitbuitingssituatie bevond, waarbij sprake was van dwang, geweld en misbruik van haar kwetsbare positie. De verdachte werd vrijgesproken van de mishandeling, omdat er onvoldoende bewijs was voor zijn actieve betrokkenheid bij de mishandeling van [Z.M.]. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 16 maanden, met aftrek van voorarrest, en moest een schadevergoeding betalen aan [Z.M.] voor de geleden schade.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001322-15
datum uitspraak: 6 november 2018
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 13 maart 2015 in de strafzaak onder parketnummer 13-730001-13 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990,
ter terechtzitting opgegeven adres: [adres] ).
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 8, 11, 12 en 29 oktober 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte naar voren is gebracht.
Dit arrest betreft het onderzoek Arakan, in welk onderzoek sprake is van meerdere verdachten. Ten aanzien van vier verdachten, onder wie [verdachte] , wordt gelijktijdig arrest gewezen. De verdachte wordt hierna aangeduid als ‘de verdachte’ dan wel ‘ [verdachte] ’. De medeverdachten worden hierna aangeduid als [vader verdachte] (de vader van [verdachte] ), [moeder verdachte 2] (de moeder van [verdachte] ) en [A.R.] .
Omvang van het hoger beroep
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 13 maart 2015. In de akte instellen rechtsmiddel is vermeld dat het hoger beroep zich richt tegen
“de onder feit 1 en 3 bewezen verklaarde feiten met betrekking tot [Z.M.] ”.
Het hof overweegt dat ten aanzien van de feiten 1 en 3 sprake is van (impliciet) cumulatief ten laste gelegde feiten zodat, gelet op het bepaalde in artikel 407, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) sprake is van een toegelaten beperking van het appel en in hoger beroep enkel de feiten 1 en 3 met betrekking tot [Z.M.] aan de orde zijn.
De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging van de verdachte
Rechtsmacht t.a.v. Zwitserland en Hongarije
De verdediging heeft aangevoerd dat Nederland geen rechtsmacht toekomt met betrekking tot de verweten gedragingen in Zwitserland en Hongarije. [Z.M.] heeft na de feiten in Zwitserland gedurende één a twee maanden in Hongarije verbleven alvorens naar Nederland te komen. De feiten in Zwitserland moeten volgens de verdediging als voltooid worden beschouwd, gezien deze tussengelegen periode in Hongarije, waarin [Z.M.] niet in de prostitutie heeft gewerkt. Dit alles dient – zo begrijpt het hof de raadsvrouw – te leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat aan Nederland wel rechtsmacht toekomt met betrekking tot de verweten gedragingen in Zwitserland en Hongarije en heeft in dat verband verwezen naar het oordeel van de rechtbank.
Het hof overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 2 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) is de Nederlandse strafwet toepasselijk op ieder die zich in Nederland aan enig strafbaar feit schuldig maakt. Indien tevens buiten Nederland gelegen plaatsen kunnen gelden als plaatsen waar een strafbaar feit is gepleegd, is op grond van de hiervoor genoemde wetsbepaling vervolging van dat strafbare feit in Nederland mogelijk, ook ten aanzien van de van dat strafbare feit deel uitmakende gedragingen die buiten Nederland hebben plaatsgehad.
In casu zou het slachtoffer, [Z.M.] , in Hongarije zijn aangeworven om eerst in Zwitserland prostitutiewerkzaamheden voor de [familie] te verrichten en vervolgens, na een tussengelegen periode in Hongarije van één tot tee maanden, in Nederland. In de tussenliggende periode in Hongarije heeft zij bij de [familie] verbleven, en heeft zij weliswaar geen prostitutiewerkzaamheden verricht maar werd haar wel door de [familie] voorgesteld in Nederland in de prostitutie te gaan werken en nam de [familie] haar ook daadwerkelijk mee naar Nederland. Het hof is van oordeel dat bij deze gang van zaken, waarbij het verwijt in feite neerkomt op het in de prostitutie brengen en houden van een slachtoffer, sprake is van een doorlopend feitencomplex dat zich over meerdere landen uitstrekt. Voor het aannemen van rechtsmacht vormt de tussengelegen periode in Hongarije, mede gelet op de beperkte duur daarvan en het feit dat [Z.M.] , evenals in Zwitserland en later in Nederland, ook toen bij de [familie] verbleef, dan ook geen beletsel.
Het hof verwerpt het verweer dan ook.
Het voorgaande laat evenwel onverlet dat voor een bewezenverklaring voor bedoelde gedragingen in Zwitserland en Hongarije voldoende bewijs voorhanden dient te zijn, hetgeen hierna aan de orde komt.
Tenlastelegging
Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank en in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijzigingen is aan de verdachte ten laste gelegd dat, voor zover thans nog van belang:

1.hij in of omstreeks de periode van 1 mei 2009 tot en met 30 mei 2011 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, en/of te Zurich, in elk geval in Zwitserland en/of te Nyiregyhaza, in elk geval in Hongarije, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, in elk geval alleen, een ander of anderen te weten [Z.M.] door dwang en/of geweld en/of één of meer andere feitelijkheden en/of door dreiging met geweld en/of dreiging met één of meer andere feitelijkheden en/of door afpersing en/of door misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie

heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest en/of opgenomen, met het oogmerk van uitbuiting van die [Z.M.]
en/of
voornoemde [Z.M.] heeft aangeworven en/of medegenomen met het oogmerk die [Z.M.] in een ander land, te weten in Nederland, ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling
en/of
die [Z.M.] (telkens) met één van de voornoemde middelen heeft gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (te weten: prostitutiewerkzaamheden)
en/of
met één of meer van de voornoemde middelen en/of omstandigheden enige handeling heeft ondernomen waarvan hij, verdachte en/of (één of meer van) zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die [Z.M.] zich daardoor beschikbaar stelde(n) tot het verrichten van arbeid of diensten (te weten: prostitutiewerkzaamheden),
en/of
opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [Z.M.]
en/of
die [Z.M.] met één of meer van de voornoemde middelen en/of omstandigheden heeft gedwongen en/of bewogen hem, verdachte en/of (één of meer van) zijn mededader(s) te bevoordelen uit de opbrengst van de seksuele handelingen van die [Z.M.] met of voor een derde,
immers heeft/hebben hij verdachte en/of zijn mededader(s)
(ten aanzien van [Z.M.] )
- die [Z.M.] in Hongarije benaderd om in Zürich, althans Zwitserland en/of Amsterdam, althans Nederland voor hem, verdachte en/of zijn mededader(s) (in de prostitutie) te komen werken en/of
- de reis van Hongarije naar Zürich, althans Zwitserland en/of Amsterdam, althans Nederland voor die [Z.M.] geregeld en/of betaald en/of
- die [Z.M.] van Hongarije naar Zürich, althans Zwitserland en/of Amsterdam, althans Nederland vervoerd en/of
- die [Z.M.] één of meermalen gehuisvest (in Amsterdam en/of in Zürich) en/of
- één of meermalen een prostitutiekamer voor die [Z.M.] geregeld en/of betaald en/of
- ( dagelijks) een (vast) geldbedrag van de verdiensten uit de verrichtte prostitutiewerkzaamheden van die [Z.M.] afgepakt en/of afgenomen en/of door die [Z.M.] aan hem, verdachte en/of zijn mededader(s) laten afstaan en/of
- die [Z.M.] voorgewend dat ze haar verdiende geld op een rekening zouden zetten om te sparen voor een woning en/of een laptop en/of het behalen van haar rijbewijs en/of dat ze in elk geval de helft van haar verdiensten mocht houden en/of
- die [Z.M.] haar paspoort heeft/hebben afgenomen en/of
- de werktijden (dag- en nachtdiensten) van die [Z.M.] bepaald en/of
- die [Z.M.] (meermalen) van haar werkplek naar huis gebracht en/of het vervoer van en naar de werkplek geregeld en/of
- die [Z.M.] (meermalen) heeft/hebben geslagen
- die [Z.M.] opgedragen (terwijl die [Z.M.] prostitutiewerkzaamheden verrichtte) hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) te bellen als zij een klant ontving e/of het van de klant ontvangen geldbedrag aan hem, verdachte en/of zijn mededader(s) door te geven en/of
- die [Z.M.] gezegd dat ze geen contact met andere meisjes (die in de prostitutie werken) mocht hebben en/of geen Hongaarse klanten mocht hebben en/of
- die [Z.M.] (telkens) tijdens haar prostitutiewerkzaamheden gecontroleerd en/of (tijdens haar prostitutiewerkzaamheden) op haar gepast en/of
- ( dagelijks) een de verdiensten uit de verrichtte prostitutiewerkzaamheden van die [Z.M.] afgepakt en/of afgenomen en/of door die [Z.M.] aan hem, verdachte en/of zijn mededader(s) laten afstaan
(terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) dat die [Z.M.] in Nederland nergens naartoe kon en/of in Nederland en/of in Zwitserland geen vrienden had en/of dat zij de taal niet sprak en/of dat zij bang was en/of gedwongen in de prostitutie zat)

3.3.hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 mei 2009 tot en met 30 mei 2011 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, in elk geval alleen, opzettelijk mishandelend

- [Z.M.] (telkens) met de vuist(en) en/of de vlakke hand met kracht tegen de wang, in elk geval tegen het hoofd en/of de buik e/of de maag, althans tegen het lichaam, van die [Z.M.] heeft/hebben geslagen en/of gestompt en/of die [Z.M.] in haar rug, althans tegen het lichaam heeft/hebben geschopt, en/of
waardoor voornoemde [Z.M.] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.
Betrouwbaarheidsverweren; bewijsuitsluiting
Algemeen
Namens meerdere verdachten in de onderhavige zaak is ter terechtzitting bij het hof op deels uiteenlopende gronden aangevoerd dat de verklaringen van aangevers en diverse getuigen niet betrouwbaar zouden zijn en van het bewijs dienen te worden uitgesloten. Voor zover de raadslieden een dergelijk verweer c.q. de daartoe aangevoerde gronden niet in hun eigen zaak hebben voorgedragen, dragen de overwegingen en beslissingen van het hof een ambtshalve karakter.
Ter beoordeling van de betrouwbaarheid van een afgelegde verklaring staan in het algemeen diverse wegen open. Zo kan onder meer worden gekeken of hetgeen met betrekking tot een bepaalde verdachte of overigens is verklaard, overeenkomt met of steun vindt in – zo te noemen – objectieve feitelijke gegevens, of de betreffende verklaring ‘uit zichzelf’ (dat wil zeggen, zonder voorafgaande wetenschap van hetgeen reeds uit het onderzoek naar voren is gekomen) is afgelegd, of de verklaring op andere onderdelen steeds consistent is en of onderdelen van de verklaring zich verdragen met andere in het onderzoek naar voren gekomen gegevens. Daarnaast kunnen de ouderdom en de complexiteit van de feiten waarover is verklaard bij de beoordeling een rol spelen, evenals een mogelijk motief voor het afleggen van de verklaring. Dat de betreffende verklaringen (mede) zouden zijn afgelegd uit wraak dan wel in de verwachting hierdoor een verblijfsvergunning of schadevergoeding te verkrijgen, maakt dit niet anders. Dit aspect speelt immers reeds in het beoordelingskader een rol en dient te worden bezien en gewogen in samenhang met de overige aanknopingspunten voor de toetsing van de betrouwbaarheid.
De advocaat-generaal heeft aangevoerd dat de verklaringen van [Z.M.] , [A.K.] , [B.B.] , [Z.H.K.] en [M.B.] betrouwbaar zijn en voor het bewijs van het ten laste gelegde kunnen worden gebruikt.
Aanleiding onderzoek
Op 12 mei 2011 heeft [A.K.] aangifte gedaan van mensenhandel bij de politie in Amsterdam. Zij heeft verklaard begin mei 2011 door [G.R.] en [M.R.] vanuit Hongarije naar Amsterdam te zijn gebracht, daar een aantal dagen in de prostitutie te hebben moeten werken en vervolgens naar de politie te zijn gevlucht. Op aanwijzing van [A.K.] is de woning getraceerd, waar zij onder andere met [A.R.] , die volgens [A.K.] op de meisjes moest letten, heeft verbleven; dit betrof een woning aan het IJplein in Amsterdam-Noord. Ook is de door [A.K.] in haar aangifte genoemde vrouw, die eveneens in de woning verbleef en haar wegwijs maakte op de Wallen, [B.B.] , als prostituee werkend op de Wallen aangetroffen. Bij het posten bij de woning aan het IJplein op 17 mei 2011 is gezien dat een andere vrouw het portiek verliet, welke vrouw eveneens als prostituee op de Wallen ging werken. Deze vrouw, [Z.M.] , hoorde volgens de exploitant van het raam bij een groepje vrouwen waartoe ook [B.B.] hoorde. Op 30 mei 2011 heeft een doorzoeking plaatsgehad in de woning aan het IJplein. In het pand zijn aangetroffen [moeder verdachte 2] , [verdachte] , [A.R.] , [M.] , [B.B.] , [Z.M.] en ten slotte [M.B.] , die zich verstopt had in een keukenkast. Via [A.K.] is de politie vervolgens in contact gekomen met [Z.H.K.] , die stelde eveneens slachtoffer te zijn geworden van mensenhandel door [G.R.] , [M.R.] en [A.R.] .
De betrouwbaarheid van de verklaringen van [A.K.]
Uit hetgeen hiervoor is overwogen, volgt dat de vlucht van [A.K.] de aanleiding is geweest van het onderzoek. Deze vlucht vindt mede bevestiging in de verklaring van [R.V.] van 17 mei 2011, de prostituee op wier aanraden [A.K.] naar de politie is gegaan en die bij het zien van de foto van [A.K.] ook direct aan de politie vraagt of “deze vrouw veilig is”.
[A.K.] is diverse malen gehoord, te weten op 10, 12, 16 en 19 mei 2011. Haar verklaringen zijn consistent en vinden op essentiële onderdelen bevestiging in andere bewijsmiddelen. Het hof ziet dan ook geen grond voor twijfel aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van [A.K.] . Hetgeen namens de verdachte is aangevoerd maakt dit niet anders.
De betrouwbaarheid van de verklaringen van [Z.M.]
werd op 17 mei 2011 gezien toen zij de woning aan het IJplein verliet en op de Wallen ging werken. Bij de inval op 30 mei 2011 werd zij aangetroffen in de betreffende woning. Ook [Z.M.] is diverse malen gehoord. Hoewel zij tijdens het gesprek met de politie op de Wallen op 17 mei 2011 heeft aangegeven geen problemen te hebben, verklaart zij op 9 augustus 2012, 21 september 2012, 15 oktober 2012 en 25 april 2013 consistent en gedetailleerd over haar onvrijwillige prostitutie-werkzaamheden voor de [familie] . In haar verklaring van 21 september 2012 geeft zij ook aan op 17 mei 2011 niet de waarheid te hebben gesproken omdat ze dacht in de problemen te geraken wanneer de [familie] erachter zou komen (het hof begrijpt: dat ze de politie had gesproken en de waarheid had verteld). Ook de verklaringen van [Z.M.] vinden op essentiële onderdelen steun in andere bewijsmiddelen. Het hof acht de verklaringen van [Z.M.] derhalve bruikbaar voor het bewijs van het ten laste gelegde, en zal deze verklaringen ook voor het bewijs bezigen.
Dat nadien tussen [Z.M.] en de [familie] ook enkele vriendelijk overkomende – door [Z.M.] overigens zelf aan de politie overhandigde – Facebook-berichten zijn verzonden, doet niet af aan de betrouwbaarheid van haar verklaringen, temeer niet nu zowel uit haar eigen verklaringen als uit de Facebook-berichten volgt dat het [Z.M.] te doen was om de teruggave van enkele documenten, waaronder haar paspoort.
De betrouwbaarheid van de verklaringen van [M.B.]
is bij de inval in de woning aan het IJplein op 30 mei 2011 in het keukenkastje aangetroffen. Aanvankelijk, in de verklaring die zij diezelfde dag nog heeft afgelegd, verklaarde zij nergens toe te zijn gedwongen. In haar verklaringen bij de politie een dag later, op 31 mei 2011, is zij daar evenwel op teruggekomen en heeft zij gedetailleerd verklaard over de gang van zaken met betrekking tot haar prostitutiewerkzaamheden en de (dwingende) rol van de [familie] daarbij. Haar verklaringen van
31 mei 2011 komen authentiek over, temeer nu zij zaken niet aandikt – zo verklaart zij enkel te hebben
gehoorddat [Z.M.] werd geslagen, maar dit niet te hebben gezien omdat zij de badkamer was ingevlucht – en deze verklaringen ook op essentiële onderdelen bevestiging vinden in andere bewijsmiddelen.
Juist is dat [M.B.] , twee weken later in een gesprek met de politie, heeft verklaard haar aangifte te willen intrekken en dat zij ook in latere verhoren bij de rechter-commissaris op 15 november 2011 en bij de raadsheer-commissaris op 18 juli 2017 in Hongarije andersluidend heeft verklaard dan bij de politie op 31 mei 2011. Geconfronteerd met diverse details uit de verklaringen van 31 mei 2011, gaf [M.B.] onder meer aan belastend te hebben verklaard “omdat zij een paniekaanval had” (inzake het door [B.B.] afgeven van geld aan [A.R.] ) of gaf zij het verhaal een andere wending ( [Z.M.] is niet door [vader verdachte] en [moeder verdachte 2] geslagen, maar door een jongen met wie zij was weggelopen). Het hof acht dit opmerkelijk, nu deze details juist in hun oorspronkelijke vorm, dat wil zeggen zoals verklaard bij de politie op 31 mei 2011, steun vinden in andere bewijsmiddelen, zoals de verklaring van [Z.M.] . Ook zouden haar volgens [M.B.] zaken zijn ingefluisterd door [A.K.] . Het hof acht dit niet aannemelijk, nu [M.B.] ten tijde van het afleggen van de verklaringen op 31 mei 2011 slechts één dag samen met [A.K.] in de opvang heeft gezeten en over wie [M.B.] bovendien tegenstrijdig heeft verklaard wat betreft haar motief om niet de waarheid te vertellen. Immers, aanvankelijk heeft zij verklaard dat [A.K.] aangifte heeft gedaan om hier te kunnen blijven, om vervolgens te verklaren dat [A.K.] heimwee had en naar Hongarije terug wilde.
Het hof acht de latere verklaringen van [M.B.] waarin zij terugkomt op de verklaringen van 31 mei 2011 dan ook ongeloofwaardig, temeer nu [Z.M.] op 9 augustus 2012 bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat de [familie] naar de woning van [M.B.] in Hongarije is gegaan en [M.B.] heeft gevraagd haar verklaring in te trekken.
Nu de verklaringen van [M.B.] van 31 mei 2011 op essentiële onderdelen worden ondersteund door andere bewijsmiddelen, waaronder de verklaringen van [Z.M.] en [A.K.] , in welk verband wordt verwezen naar hetgeen hierna met betrekking tot het bewijs wordt overwogen, acht het hof deze verklaringen bruikbaar voor het bewijs van het ten laste gelegde, en zal het deze verklaringen ook voor het bewijs bezigen.
Daarmee is de voorwaarde vervuld van het ter terechtzitting voorwaardelijk gedane verzoek, inhoudende dat, indien (een van) haar op 31 mei 2011 afgelegde verklaringen voor het bewijs zal worden gebezigd, [M.B.] conform vaste jurisprudentie van de Hoge Raad door het hof ter terechtzitting zal worden gehoord, zodat het hof zich zelf door eigen waarneming een oordeel kan vormen omtrent de betrouwbaarheid van [M.B.] . De verdediging gaat daarbij evenwel voorbij aan het feit dat, anders dan in bedoelde jurisprudentie, de tegenover de politie afgelegde verklaringen van [M.B.] niet het enige bewijsmiddel vormen waaruit verdachtes betrokkenheid bij het ten laste gelegde rechtstreeks kan volgen. Het horen van [M.B.] ter zitting in hoger beroep is derhalve niet vereist en ook overigens is de noodzaak daartoe niet gebleken.
Het ter zake door de verdediging gedane (voorwaardelijke) verzoek tot het horen van deze getuige wordt mitsdien afgewezen.
De betrouwbaarheid van de verklaringen van [Z.H.K.]
Het hof acht de verklaringen van [Z.H.K.] ongeloofwaardig en zal de verklaringen om die reden van het bewijs uitsluiten.
[Z.H.K.] heeft in haar (eerdere) aangifte van 31 augustus 2010 gesteld dat zij in Hongarije door middel van een sigaret was gedrogeerd en werd meegenomen naar Nederland, waar zij werd overgedragen aan een negroïde man ( [[]] ) die haar heeft opgesloten, verkracht en gedwongen zich in Amsterdam te prostitueren. Het jaar daarvoor, derhalve in 2009, zou zij in een soortgelijke situatie zijn terechtgekomen in Londen. In haar aangifte van 13 en 18 april 2011 heeft zij verklaard dat zij na de aangifte van 31 augustus 2010 was teruggegaan naar Hongarije, waarna zij, wachtend op de trein, wederom door middel van een sigaret door een man ( [[]] ) zou zijn gedrogeerd, vervolgens in een vliegtuig wakker werd en uiteindelijk in de prostitutie in Alkmaar terecht was gekomen. Op 11 augustus 2011 verklaarde [Z.H.K.] , die op dat moment met [A.K.] in hetzelfde opvanghuis verbleef en met wie de politie, zoals hiervoor reeds overwogen, ook via [A.K.] in contact was gekomen, dat zij eerder niet de waarheid heeft gesproken: zij was in augustus 2010 door [A.R.] met de bus naar Amsterdam gekomen, waar [G.R.] , [M.R.] en [zoon] waren en waar zij zich door hun toedoen moest prostitueren. In haar latere verklaringen van 17 november 2011, 18 september 2012 en 14 maart 2013 is [Z.H.K.] bij deze verklaring gebleven. [Z.H.K.] heeft in haar verklaring van 18 september 2012 verklaard over hetgeen (het hof begrijpt) [A.K.] in het opvanghuis heeft verteld over het jegens haar toegepaste geweld en over hetgeen [M.B.] aldaar heeft verteld over met wie [M.B.] naar Nederland was gekomen, maar de verklaring van [Z.H.K.] strookt niet met hetgeen [A.K.] respectievelijk [M.B.] over de betreffende onderwerpen hebben verklaard.
Het hof is van oordeel dat zowel gezien de (ongeloofwaardige) inhoud van de eerdere verklaringen van [Z.H.K.] – het meermalen door middel van bedwelming met een sigaret uit Hongarije naar het buitenland worden meegenomen en in de prostitutie geraken –, de wisseling in haar verklaringen, alsmede de inhoud van haar latere verklaringen, alle verklaringen van [Z.H.K.] als onvoldoende betrouwbaar van het bewijs dienen te worden uitgesloten. Dit geldt derhalve ook voor de latere verklaringen, waarin zij de familie [R.] en de verdachte [A.R.] belastte en waarin zij verklaarde over [B.B.] , [A.K.] en [M.B.] , aangezien niet meer met voldoende mate van zekerheid valt vast te stellen welke onderdelen in haar latere verklaringen wel en welke niet de waarheid bevatten.
Overwegingen met betrekking tot het bewijs ten aanzien van feit 1: de mensenhandel ten aanzien van [Z.M.]
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het medeplegen van mensenhandel ten aanzien van [Z.M.] in de periode van juni 2010 tot en met april 2011 te Hongarije, Zwitserland en Nederland bewezen kan worden verklaard.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft algehele vrijspraak bepleit. De verdediging heeft in dit verband allereerst naar voren gebracht dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het medeplegen van mensenhandel ten aanzien van [Z.M.] , voor zover de tenlastelegging betrekking heeft op Hongarije en Zwitserland. Voor wat betreft Hongarije blijkt uit het dossier niet dat sprake is geweest van prostitutiewerkzaamheden en uitbuiting. Ten aanzien van Zwitserland komt uit de processtukken weliswaar naar voren dat [Z.M.] aldaar prostitutiewerkzaamheden heeft verricht, echter blijkt niet dat de verdachte daar in relatie tot de verweten handelingen is geweest en is uit de verklaring van [Z.M.] evenmin af te leiden dat sprake zou zijn geweest van dwang. De verdediging heeft voorts vrijspraak bepleit voor zover de tenlastelegging betreffende [Z.M.] ziet op Nederland wegens gebrek aan steunbewijs voor de door aangeefster gestelde dwang. Subsidiair heeft de verdediging verzocht de bewezen verklaarde periode te beperken van juni 2010 tot en met mei 2011. Voorts is door de verdediging gesteld dat er enkel voldoende bewijs is voor het afreizen naar Nederland, zodat de bewezenverklaring daartoe zou moeten worden beperkt.
Het oordeel van het hof
Beoordelingskader mensenhandel algemeen
De in artikel 273f Sr verboden gedragingen beïnvloeden de wil, waaronder is begrepen de keuzemogelijkheid van het slachtoffer, in die zin dat zij leiden tot het ontbreken van vrijwilligheid waartoe ook behoort het ontbreken of de vermindering van de mogelijkheid een bewuste keuze te maken. Dit gebrek aan een vrije keuze komt nader tot uitdrukking in de verschillende bestanddelen die van artikel 273f Sr deel uitmaken.
Met betrekking tot het bestanddeel “uitbuiting” geldt dat de vraag of – en zo ja, wanneer – sprake is van uitbuiting sterk is verweven met de omstandigheden van het geval. In het geval dat sprake is van een tewerkstelling komt onder meer betekenis toe aan de aard en duur van die tewerkstelling, de beperkingen die zij voor de betrokkene meebrengt en het economisch voordeel dat daarmee door de tewerksteller wordt behaald. Bij de weging van de relevante factoren dienen de in de Nederlandse samenleving geldende maatstaven als referentiekader te worden gehanteerd.
Met betrekking tot het bestanddeel “misbruik van uit feitelijk overwicht voorvloeiende verhoudingen” geldt dat, waar het de prostitutie betreft, dit misbruik kan worden verondersteld indien de prostitué(e) in een situatie verkeert of komt te verkeren die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin een mondige prostitué(e) in Nederland pleegt te verkeren. Die omstandigheden doen zich voor wanneer de prostitué(e) niet of slechts in verminderde mate de mogelijkheid heeft een vrije keuze te maken met betrekking tot het al dan niet aangaan of voortzetten van zijn of haar relatie tot de exploitant. Onder meer het niet kunnen beschikken over eigen financiële middelen wordt als een uitbuitingssituatie aangemerkt.
Met betrekking tot het bestanddeel “een kwetsbare positie” geldt dat dit begrip in de wet inmiddels is gedefinieerd in die zin dat daaronder mede wordt begrepen: “een situatie waarin een persoon geen andere werkelijke of aanvaardbare keuze heeft dan het misbruik te ondergaan” (artikel 273f, lid 6, Sr). Het hof is van oordeel dat aan voornoemd bestanddeel ook in ten laste gelegde periode deze betekenis toekwam.
Ten aanzien van [Z.M.]
De pleegplaats en -periode: vrijspraak Zwitserland en deel periode Hongarije
Het hof zal de verdachte vrijspreken van (het medeplegen van) mensenhandel ten aanzien van [Z.M.] voor zover de tenlastelegging ziet op de pleegplaats Zwitserland, nu de verklaring van [Z.M.] dat zij gedwongen werd tot prostitutie en werd uitgebuit in zoverre niet genoegzaam wordt ondersteund door ander objectief bewijsmateriaal. De verdachte zal tevens worden vrijgesproken van het medeplegen van mensenhandel voor zover de tenlastelegging ziet op de periode in Hongarije, nu het dossier geen bewijsmiddelen bevat voor de betrokkenheid van de verdachte ter zake.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van mensenhandel ten aanzien van [Z.M.] in de periode van 1 mei 2011 tot en met
30 mei 2011 en overweegt daartoe als volgt.
De dwangmiddelen
Het hof leidt uit de bewijsmiddelen af dat [Z.M.] in de maand mei 2011 in een auto met [vader verdachte] , [moeder verdachte 2] en [verdachte] vanuit Hongarije naar Nederland is gekomen. [Z.M.] is naar Nederland gebracht om voor de [familie] in de prostitutie te werken. Bij aankomst in Nederland werd [Z.M.] naar de woning aan het IJplein 358 te Amsterdam gebracht. [moeder verdachte 2] wees [Z.M.] de weg in Amsterdam bij het huren van een kamer. Daarna deed [Z.M.] dat zelfstandig. [Z.M.] moest iedere dag het door haar in de prostitutie verdiende geld afstaan aan [vader verdachte] en [moeder verdachte 2] . Als [moeder verdachte 2] niet aanwezig was, diende [Z.M.] het door haar verdiende geld aan [verdachte] af te geven, hetgeen zij ook deed. [Z.M.] protesteerde niet tegen het afgeven van dat geld, omdat ze bang was geslagen te worden omdat ze niet wilde werken en omdat ze gevlucht was. Zij verkeerde in de veronderstelling dat protesteren tegen het afgeven van geld daarom geen zin zou hebben. [Z.M.] werd gecontroleerd terwijl ze aan het werk was, door in elk geval [verdachte] en [A.R.] , die langs het raam liepen waar [Z.M.] aan het werk was. [vader verdachte] en [moeder verdachte 2] bepaalden hoe lang [Z.M.] met een bepaalde klant samen was en welke bedragen voor welke handelingen gevraagd moesten worden. Zij maakten ruzie met [Z.M.] als zij te lang met een klant was, als ze in de ogen van [vader verdachte] en [moeder verdachte 2] te weinig verdiende of als [Z.M.] even ging zitten omdat ze het staan op hoge hakken niet kon volhouden. Er werd dan tegen [Z.M.] geschreeuwd. [verdachte] gaf het aan [moeder verdachte 2] door, als [Z.M.] tijdens haar werk ging zitten. [moeder verdachte 2] belde [Z.M.] dan kort daarop om tegen haar te zeggen dat ze moest blijven staan.
[Z.M.] is in de periode dat zij in Nederland was, gevlucht. Na enige tijd werd zij teruggevonden en teruggebracht. [Z.M.] is daarop door [vader verdachte] en zijn vrouw mishandeld, waarbij zij meerdere keren geslagen is, vooral op haar hoofd. [verdachte] was bij die mishandeling aanwezig, maar greep niet in.
Tot aan de mishandeling werkte [Z.M.] iedere dag in de prostitutie; daarna niet meer omdat ze een blauw oog had. [Z.M.] werkte twee diensten achter elkaar. [Z.M.] wilde niet zo lang werken, maar moest dat omdat ze volgens [vader verdachte] en [moeder verdachte 2] te weinig verdiende. [Z.M.] was bang ruzie te krijgen met de [familie] of geslagen te worden door hen als ze zou zeggen dat ze minder wilde werken. Iedere keer dat [Z.M.] een klant had, moest zij bellen met [moeder verdachte 2] of [verdachte] . Zij moest dan meedelen hoeveel ze had verdiend. [moeder verdachte 2] – en in geval van haar afwezigheid [verdachte] en [Z.M.] zelf – noteerde(n) de verdiensten van [Z.M.] . [Z.M.] kreeg een telefoon waar ze mee moest bellen. Er was geen rolverdeling tussen [vader verdachte] , [moeder verdachte 2] en [verdachte] . Volgens [Z.M.] deden ze alle drie hetzelfde. [Z.M.] heeft geen geld overgehouden van haar prostitutiewerkzaamheden.
Concluderend blijkt uit de bewijsmiddelen dat [Z.M.] door [vader verdachte] , [moeder verdachte 2] en [verdachte] onder druk werd gezet om in de prostitutie te werken en meer te verdienen. Haar werden instructies gegeven met betrekking tot de werktijden en de seksuele handelingen die ze moest verrichten en de bijbehorende tarieven. [Z.M.] kon niet weg. Na een vluchtpoging werd ze mishandeld. [Z.M.] was bang voor geweld van de zijde van [vader verdachte] en [moeder verdachte 2] en durfde daarom niet te weigeren haar geld af te geven of minder te werken. [Z.M.] had aldus geen andere mogelijkheid dan zich te schikken naar de opdrachten van [vader verdachte] en [moeder verdachte 2] .
Het hof leidt uit deze feiten en omstandigheden af dat ten aanzien van [Z.M.] sprake was van dwang, (dreiging met) geweld, misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht en misbruik van een kwetsbare positie.
Al het voorgaande overziend, is het hof van oordeel dat [Z.M.] zich in een uitbuitingssituatie bevond. Gelet op de omstandigheden waaronder de prostitutie plaatsvond, zoals hiervoor omschreven, kan niet worden gezegd dat [Z.M.] een werkelijk vrije keuze had bij het aangaan en voortzetten van haar relatie met [vader verdachte] , [moeder verdachte 2] en [verdachte] . Zij had voorts geen zeggenschap over de wijze waarop aan de prostitutiewerkzaamheden invulling werd gegeven. Gelet voorts op de verplichting haar inkomsten af te staan en gelet op hetgeen zij zich gedurende de werkrelatie allemaal moest laten welgevallen – zoals uit de bewijsmiddelen naar voren komt –, acht het hof haar situatie niet gelijk aan die van een in Nederland werkzame mondige prostituee.
De verdediging heeft bepleit dat er geen bewijs is voor de betrokkenheid van de verdachte bij het feit, in de zin van medepleger.
Het hof leidt evenwel uit de bewijsmiddelen af dat [vader verdachte] en [moeder verdachte 2] weliswaar met betrekking tot de uitbuiting een leidende rol hadden, maar dat de verdachte daarbij actief betrokken was wat betreft de toegepaste middelen. Ten aanzien van de rol van de verdachte is immers onder meer gebleken dat hij [Z.M.] controleerde tijdens haar werkzaamheden, [moeder verdachte 2] inlichtte op momenten dat [Z.M.] ging zitten, en de verdiensten in ontvangst nam bij afwezigheid van [vader verdachte] en [moeder verdachte 2] . Het hof betrekt daarbij aldus dat de verdachte op de hoogte was van de omstandigheid dat [Z.M.] al haar geld moest afstaan en bij een mishandeling van [Z.M.] door [vader verdachte] en [moeder verdachte 2] aanwezig was en deze mishandeling liet gebeuren. Op grond hiervan concludeert het hof dat er tussen de verdachte, enerzijds en [vader verdachte] en [moeder verdachte 2] sprake was van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking die in de kern bestond uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht het hof het ten laste gelegde medeplegen bewezen.
De verdachte heeft – samen met [vader verdachte] en [moeder verdachte 2] – op deze uitbuiting ook het oogmerk gehad. Door het samen met hen verrichten van de hieronder bewezen verklaarde handelingen, onder toepassing van de bewezen verklaarde dwangmiddelen, moet de verdachte hebben beseft dat hij
[Z.M.] in een uitbuitingssituatie heeft gebracht en gehouden.
Voor wat de overige onderdelen betreft is het hof van oordeel dat de onderbouwing van de bewezenverklaring rechtstreeks uit de bewijsmiddelen voortvloeit.
Overwegingen met betrekking tot het bewijs ten aanzien van feit 3: de mishandeling van
[Z.M.]
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat kan worden bewezen dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van mishandeling van [Z.M.] . Het geweld vond plaats in het kader van de uitbuiting van [Z.M.] , omdat ze gestraft werd voor de ontvluchting. [verdachte] en [A.R.] waren erbij en distantieerden zich niet van de mishandeling.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van de ten laste gelegde mishandeling en daartoe gesteld dat de verklaring van [Z.M.] dat ze geslagen is, geen steun vindt in ander bewijsmateriaal. Voorts, het hof begrijpt subsidiair, blijkt niet dat [verdachte] een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan de mishandeling; het enkele niet-distantiëren van de mishandeling is daartoe niet voldoende.
Het oordeel van het hof
[Z.M.] heeft verklaard over de mishandeling in de woning aan het IJplein 358 in Amsterdam in de maand mei 2011 door [vader verdachte] en [moeder verdachte 2] . [Z.M.] heeft in haar verklaringen aangegeven dat zij meerdere klappen heeft gekregen van [vader verdachte] en [moeder verdachte 2] . Als gevolg van deze mishandeling ondervond [Z.M.] pijn aan haar hoofd en had zij een blauw oog. De verklaring van [Z.M.] wordt ondersteund door [M.B.] , die in haar verklaring bij de politie van 31 mei 2011 heeft verklaard dat [Z.M.] (het hof begrijpt: [Z.M.] ) gevlucht was. Toen ze teruggebracht werd, werd haar door – naar het hof begrijpt – [vader verdachte] en [moeder verdachte 2] gevraagd hoe ze dit, het vluchten, durfde te doen. [M.B.] werd bang, ging naar de badkamer en hoorde vervolgens dat er geslagen werd. Ze hoorde de oudere vrouw (het hof begrijpt: [moeder verdachte 2] ) tegen [Z.M.] zeggen dat ze een hond was. Toen [M.B.] de badkamer uitkwam, zag ze dat [Z.M.] met haar hoofd voorovergebogen stond en het rood was onder haar oog. Ook was haar wang rood. [Z.M.] was heel nerveus en bijna aan het huilen.
De vraag die voorligt, is of [verdachte] zich aan het medeplegen van deze mishandeling van [Z.M.] heeft schuldig gemaakt. Het hof stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezen verklaard, indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Ook indien het ten laste gelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.
Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Uit voornoemde processtukken kan het hof met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het ten laste gelegde niet meer afleiden, dan dat [verdachte] aanwezig is geweest op het moment dat [Z.M.] door [vader verdachte] en [moeder verdachte 2] werd mishandeld en dat [verdachte] niet ingreep. Een andere betrokkenheid van [verdachte] bij dit feit is niet gebleken.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten niet is komen vast te staan. Er is geen sprake van een gezamenlijke uitvoering en de bijdrage van de verdachte aan het ten laste gelegde is naar het oordeel van het hof van onvoldoende gewicht. Daarom zal de verdachte worden vrijgesproken van het ten laste gelegde medeplegen van mishandeling.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

1.hij in de periode van 1 mei 2011 tot en met 30 mei 2011 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, een ander te weten [Z.M.] door dwang en geweld en door dreiging met geweld en door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie

heeft gehuisvest, met het oogmerk van uitbuiting van die [Z.M.]
en
die [Z.M.] telkens met één van de voornoemde middelen heeft gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (te weten: prostitutiewerkzaamheden)
en
opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [Z.M.]
en
die [Z.M.] met één of meer van de voornoemde middelen en/of omstandigheden heeft gedwongen en/of bewogen hem, verdachte en zijn mededaders te bevoordelen uit de opbrengst van de seksuele handelingen van die [Z.M.] met of voor een derde,
immers hebben hij verdachte en zijn mededaders
- die [Z.M.] gehuisvest in Amsterdam en
- dagelijks een bedrag van de verdiensten uit de verrichte prostitutiewerkzaamheden van die [Z.M.] door die [Z.M.] aan hem, verdachte en zijn mededaders laten afstaan en
- de werktijden van die [Z.M.] bepaald en
- die [Z.M.] geslagen en
- die [Z.M.] opgedragen te bellen als zij een klant ontving en het van de klant ontvangen geldbedrag door te geven en
- die [Z.M.] gezegd dat ze geen contact met anderen mocht hebben en geen Hongaarse klanten mocht hebben en
- die [Z.M.] tijdens haar prostitutiewerkzaamheden gecontroleerd
terwijl hij, verdachte, en zijn mededaders wisten dat die [Z.M.] in Nederland de taal niet sprak en bang was en gedwongen in de prostitutie zat.
Hetgeen onder 1 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals opgenomen in de aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
mensenhandel, gepleegd door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte bij vonnis van 13 maart 2015 veroordeeld ter zake van het onder 1 (voor zover betreffende [Z.M.] ) ten laste gelegde en het onder 3 (voor zover betreffende [Z.M.] ) ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren, met aftrek van voorarrest. Daarnaast zijn beslissingen genomen omtrent de vorderingen van de benadeelde partijen en de in beslag genomen voorwerpen. Ten slotte is het bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte opgeheven.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 (voor zover betreffende [Z.M.] ) en het onder 3 (voor zover betreffende [Z.M.] ) ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 22 maanden, met aftrek van voorarrest. In deze eis ligt een korting van twee maanden besloten vanwege overschrijding van de redelijke termijn.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich, samen met zijn ouders, schuldig gemaakt aan mensenhandel. Hij heeft gedurende een periode van enkele weken een jonge en kwetsbare vrouw, te weten [Z.M.] , uitgebuit.
[Z.M.] was door de ouders van de verdachte in Hongarije benaderd om in Nederland als prostituee te gaan werken. [Z.M.] was jong, had een problematisch verleden, geen stabiele familie om op terug te vallen en amper inkomsten. Haar werd voorgespiegeld dat zij in de prostitutie in Nederland veel geld kon verdienen en op deze wijze haar ouders kon helpen.
[Z.M.] werd door de ouders van de verdachte van Hongarije naar Amsterdam vervoerd, waar zij bij de familie werd ondergebracht. [Z.M.] , die de taal niet sprak en zich in een vreemd land bevond, verkeerde aldus in een afhankelijke positie ten opzichte van de familie. Zij werd door de verdachte en zijn ouders op de Wallen als raamprostituee tewerkgesteld. Ze moest iedere avond werken en soms dubbele diensten draaien als ze niet genoeg had verdiend. Samen met [A.R.] controleerde de verdachte [Z.M.] tijdens haar werkzaamheden. [Z.M.] mocht niet zitten en moest bellen als zij een klant had. Zij moest haar verdiensten iedere dag aan de verdachte of aan zijn ouders afstaan. Er was geen sprake van een situatie waarin zij in vrijheid kon beslissen om door te gaan met het verrichten van de werkzaamheden of daarmee te stoppen. De omstandigheid dat [Z.M.] na haar vluchtpoging door de verdachte, zijn moeder en [A.R.] werd teruggehaald, spreekt in dat verband boekdelen.
De verdachte had een actieve rol in de uitbuiting van [Z.M.] . Samen met zijn ouders stelde hij haar op de Wallen te werk. Hij controleerde [Z.M.] wanneer zij achter het raam aan het werk was en nam haar inkomsten uit prostitutie in ontvangst. De verdachte profiteerde schaamteloos uit haar inkomsten.
Door te handelen als bewezen verklaard heeft de verdachte misbruik gemaakt van haar kwetsbare situatie. Hij heeft daarbij op indringende wijze inbreuk gemaakt op haar lichamelijke en geestelijke integriteit en voorts op de vrijheid die zij zou moeten hebben om haar eigen leven vorm te geven. De verdachte heeft de belangen van het slachtoffer bij het behoud van haar waardigheid en recht op zelfbeschikking volledig ondergeschikt gemaakt aan zijn zucht naar financieel gewin. Daarnaast heeft de verdachte er op geen enkele wijze blijk van gegeven zich bewust te zijn van de ernst van zijn gedragingen en de gevolgen daarvan.
Bij de strafoplegging legt de samenwerking met zijn mededaders tevens gewicht in de schaal.
Het hof heeft acht geslagen op de omstandigheid dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel justitiële documentatie van 27 september 2018, in Nederland niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging betoogd dat in de onderhavige zaak geen sprake is van strafverzwarende factoren en dat voorts de rol van de verdachte ondergeschikt was aan die van zijn ouders, hetgeen in de eventueel op te leggen straf tot uitdrukking behoort te komen. Tevens is naar voren gebracht dat de verdachte in Hongarije een baan en gezin heeft en bezig is zijn leven weer op te bouwen. De raadsvrouw heeft om vorenstaande redenen bepleit te volstaan met een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het reeds ondergane voorarrest (eventueel in combinatie met een voorwaardelijke straf), dan wel een taakstraf.
Het hof ziet in deze omstandigheden evenwel geen aanleiding te bepalen dat een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het reeds ondergane voorarrest, al dan niet in combinatie met een voorwaardelijke straf, dan wel een taakstraf, wordt opgelegd. De door de verdediging bepleite straf doet naar het oordeel van het hof geen recht aan de ernst van de bewezen verklaarde feiten.
Alles afwegende en gelet op hetgeen in vergelijkbare gevallen doorgaans wordt opgelegd, acht het hof in beginsel een gevangenisstraf van 18 maanden, met aftrek van voorarrest, passend en geboden.
Redelijke termijn
De raadsvrouw heeft overeenkomstig haar overgelegde pleitnotities betoogd dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) is overschreden en dat deze overschrijding moet worden verdisconteerd in de strafoplegging. De advocaat-generaal heeft eveneens geconcludeerd dat sprake is van een schending van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM.
Met de verdediging en de advocaat-generaal stelt het hof vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM is geschonden. De redelijke termijn is aangevangen op de dag dat de verdachte in overleveringsdetentie is gesteld, te weten op 2 januari 2013. Vervolgens is vonnis gewezen op 13 maart 2015. Namens de verdachte is op 27 maart 2015 hoger beroep ingesteld. Dit arrest wordt gewezen op 6 november 2018. De procedure in eerste aanleg en in hoger beroep heeft derhalve vijf jaren en ruim tien maanden geduurd. Uitgaande van een redelijke termijn van twee jaren per instantie, is de termijn met één jaar en ruim tien maanden overschreden. Het hof gaat uit van een termijn van twee jaren, nu de voorlopige hechtenis gedurende langere tijd, en wel vanaf 22 augustus 2013 tot 13 maart 2015 en vervolgens vanaf 24 maart 2016 tot heden, is geschorst.
Bij de mate waarin deze termijn is overschreden heeft het hof acht geslagen op de bijzondere omstandigheden van deze zaak, waaronder het grensoverschrijdende karakter van het onderzoek, de uitvoering die is gegeven aan de onderzoekswensen van de verdediging – waaronder het horen van een meerdere (deels in het buitenland verblijvende) getuigen – alsmede de gelijktijdige berechting van de zaken tegen de medeverdachten.
Het hof acht alles afwegende een strafvermindering van 10% recht doen aan de schending van recht van de verdachte op behandeling van zijn strafzaak binnen een redelijke termijn en de mate waarin deze termijn is overschreden.
Gelet op deze termijnoverschrijding zal het hof de gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van voorarrest, matigen tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden met aftrek van voorarrest.
In beslag genomen voorwerpen
Blijkens het dossier zijn de navolgende voorwerpen in beslag genomen:
1. agenda (4071595)
2. 9 acculaders (4072017)
3. Nokia zaktelefoon (4071664)
4. schrijfmap/ blocnote (4071553)
5. schrijfmap/ blocnote (4071643)
6. Nokia zaktelefoon (4071676)
7. simkaart zaktelefoon (4071731)
8. papier (4071625)
9. Nokia zaktelefoon (4071733)
10. papier (4071545)
11. Nokia zaktelefoon (4071977)
12. Nokia zaktelefoon (4071706)
13. Samsung zaktelefoon (4071518)
14. Samsung zaktelefoon (4071717)
15. LG zaktelefoon (4071613)
16. Samsung zaktelefoon (4071601)
17. Nokia zaktelefoon (4071660)
18. Nokia zaktelefoon (4071716)
19. Nokia zaktelefoon (4071723)
20. Samsung R530 computer (4071539).
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat deze voorwerpen aan de verdachte worden teruggegeven.
Nu het strafvorderlijk belang zich daartegen niet verzet, zal het hof gelasten dat voormelde in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, die aan de verdachte toebehoren, aan hem worden teruggegeven.
Vordering van de benadeelde partij [Z.M.]
De benadeelde partij heeft zich ter zake van het onder 1 en 3 ten laste gelegde in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 108.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Het gevorderde bedrag bestaat uit een bedrag van € 98.000,- aan materiële schade en een bedrag van € 10.000,- aan immateriële schade.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep hoofdelijk toegewezen tot een bedrag van € 26.700,-, vermeerderd met de wettelijke rente. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering. De advocaat van de benadeelde partij heeft de vordering ter terechtzitting toegelicht.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot integrale hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij inclusief de wettelijke rente en de proceskosten, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte gemotiveerd betwist. De raadsvrouw van de verdachte heeft ter zitting bepleit de benadeelde partij in haar vordering primair niet-ontvankelijk te verklaren wegens vrijspraak. Subsidiair is bepleit de vordering af te wijzen dan wel de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk te verklaren, nu de vordering nader onderzoek vergt en een onevenredige belasting van het strafproces zou inhouden. Meer subsidiair is bepleit te vordering te matigen.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot het na te melden bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente, hoofdelijk tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Ten aanzien van de materiële schade overweegt het hof dat deze betrekking heeft op de door de benadeelde partij gederfde inkomsten uit prostitutiewerkzaamheden. Op grond van het onder 1 bewezen verklaarde staat vast dat de benadeelde partij prostitutiewerkzaamheden heeft verricht voor de verdachte en zijn mededaders en daar vrijwel geen vergoeding voor heeft ontvangen. Uit het procesdossier en het onderzoek ter terechtzitting valt de hoogte van deze inkomsten evenwel niet exact vast te stellen of te begroten. Het hof zoekt daarom aansluiting bij een in soortgelijke zaken geschat bedrag van € 100,- per gewerkte dag. Blijkens haar verklaring heeft de benadeelde partij minimaal twee weken iedere dag voor de verdachte en zijn mededaders gewerkt. Het hof gaat derhalve uit van 14 werkdagen, hetgeen neerkomt op een bedrag van € 1.400,- (14 x € 100,- per dag), welk bedrag de benadeelde partij aan gederfde inkomsten heeft geleden. Het hof zal de vordering tot vergoeding van materiële schade tot laatstgenoemd bedrag dan ook toekennen.
Ten aanzien van de immateriële schade is het hof van oordeel dat de vordering tot een bedrag van
€ 5.000,- aan immateriële schade toewijsbaar is. Het gegeven dat de benadeelde partij gedurende een periode van twee weken door de verdachte en zijn mededaders is uitgebuit, brengt mee dat een matiging van de gevorderde immateriële schade op zijn plaats is. Het hof acht een bedrag van € 5.000,- redelijk en billijk en zal de vordering voor dit gedeelte dan ook toewijzen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Vordering van de benadeelde partij [B.B.]
Het hof overweegt als volgt.
De in eerste aanleg gegeven beslissingen tot vrijspraak van het onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde zijn bij akte uitgezonderd van het appel. Gelet op het accessoire karakter van de vordering van de benadeelde partij, ligt ter zake geen vordering aan het hof voor, waarover het hof een beslissing dient te nemen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 57 en 273f van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
16 (zestien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggave aan de verdachtevan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
1. agenda (4071595)
2. 9 acculaders (4072017)
3. Nokia zaktelefoon (4071664)
4. schrijfmap/ blocnote (4071553)
5. schrijfmap/ blocnote (4071643)
6. Nokia zaktelefoon (4071676)
7. simkaart zaktelefoon (4071731)
8. papier (4071625)
9. Nokia zaktelefoon (4071733)
10. papier (4071545)
11. Nokia zaktelefoon (4071977)
12. Nokia zaktelefoon (4071706)
13. Samsung zaktelefoon (4071518)
14. Samsung zaktelefoon (4071717)
15. LG zaktelefoon (4071613)
16. Samsung zaktelefoon (4071601)
17. Nokia zaktelefoon (4071660)
18. Nokia zaktelefoon (4071716)
19. Nokia zaktelefoon (4071723)
20. Samsung R530 computer (4071539).
Vordering van de benadeelde partij [Z.M.]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [Z.M.] ter zake van het onder
1. bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 6.400,00 (zesduizend vierhonderd euro) bestaande uit
€ 1.400,00 (duizend vierhonderd euro) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[Z.M.] , ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 6.400,00 (zesduizend vierhonderd euro) bestaande uit € 1.400,00 (duizend vierhonderd euro) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
67 (zevenenzestig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 30 mei 2011.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. E. Mijnsberge, mr. S.M.M. Bordenga en mr. M. Senden, in tegenwoordigheid van
mr. N.R. Achterberg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
6 november 2018.
=========================================================================
proces-verbaal uitspraak
_______________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-001322-15
Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van dit gerechtshof, op 6 november 2018.
Tegenwoordig zijn:
mr. E. Mijnsberge, voorzitter,
mr. S.M.M. Bordenga en mr. M. Senden, leden, en
mr. N.R. Achterberg, griffier.
Het openbaar ministerie wordt vertegenwoordigd door mr. M.R. Witteveen, advocaat-generaal.
De voorzitter doet de zaak tegen de verdachte [verdachte] uitroepen.
De verdachte is
wel / nietin de zaal van de terechtzitting aanwezig.
Raadsman/raadsvrouw is
wel / nietaanwezig.
(zo ja:) naam raadsman/raadsvrouw en plaats:
Tolk is
wel / nietaanwezig. (zo ja:) naam tolk en taal:
De voorzitter spreekt het arrest uit.
De voorzitter geeft de verdachte kennis, dat daartegen binnen 14 dagen na heden beroep in cassatie kan worden ingesteld.
(indien de VTE is verschenen)
De verdachte heeft
wel / geenafstand gedaan van recht aanwezig te zijn bij de uitspraak.
(indien VTE is gedetineerd)
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.