Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
“1.3 Huurder is - zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van verhuurder - niet bevoegd het gehuurde geheel of gedeeltelijk in huur, onderhuur of gebruik aan derden af te staan, daaronder begrepen het verhuren van kamers en het verlenen van pension of het doen van afstand van huur. (…)
1.4 Ingeval huurder handelt in strijd met het bepaalde in 1.3 verbeurt hij aan verhuurder per kalenderdag dat de overtreding voortduurt een direct opeisbare boete, gelijk aan driemaal de op dat moment voor huurder geldende huurprijs per dag met een minimum van € 45,-- per dag, onverminderd het recht van verhuurder om nakoming dan wel ontbinding wegens wanprestatie, alsmede schadevergoeding te vorderen voor zover de schade de boete overstijgt. Verder dient huurder alle daardoor verkregen inkomsten aan verhuurder af te dragen.”.
3.Beoordeling
1) [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling aan Amvest van een bedrag van primair € 2.340,00 en subsidiair € 2.275,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding in eerste instantie tot aan de dag van voldoening;
primair:2) [geïntimeerde] te bevelen uitdraaien/prints van haar digitale account bij Airbnb van haar transactiegeschiedenis over te leggen waaruit haar genoten inkomsten uit onderhuur blijken en [geïntimeerde] te veroordelen om die inkomsten die uit de bescheiden blijken uit te betalen aan Amvest, dan wel een bedrag van € 6.916,00, of een bedrag dat het hof redelijk acht, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding in eerste instantie tot aan de dag van voldoening;
subsidiair:3) [geïntimeerde] te bevelen uitdraaien/prints van haar digitale account bij Airbnb van haar transactiegeschiedenis over te leggen waaruit haar genoten winst uit onderhuur blijkt en [geïntimeerde] te veroordelen om die winst die uit de bescheiden blijkt uit te betalen aan Amvest, dan wel een bedrag van € 6.916,00 of een bedrag dat het hof redelijk acht, verminderd met de toegewezen boete, ofwel een bedrag van € 4.576,00 respectievelijk € 4.641,00, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding in eerste instantie tot aan de dag van voldoening;
4) [geïntimeerde] te veroordelen om de door Amvest geleden schade in verband met het verhuurklaarmaken van de woning ad € 1.434,18, te vermeerderen met de wetteljike rente over dit bedrag vanaf de dag van de dagvaarding in eerste instantie tot aan de dag van voldoening, aan Amvest te voldoen.
6) [geïntimeerde] te veroordelen in de proceskosten van beide instanties met nakosten en rente.
grief Ivoert Amvest aan dat de kantonrechter ten onrechte de incidentele vordering van Amvest tot overlegging van stukken ex artikel 843a Rv heeft afgewezen.
Grief IIhoudt in dat de kantonrechter ten onrechte de door Amvest gevorderde boete heeft afgewezen en
grief Vdat hij ten onrechte de vordering tot vergoeding van schade in de vorm van winstafdracht heeft afgewezen. G
rief IIIbehelst dat ten onrechte is geoordeeld dat [geïntimeerde] de stellingen van Amvest voldoende gemotiveerd heeft betwist. Met
grief IVbestrijdt Amvest het oordeel van de kantonrechter dat de niet-gedateerde e-mail van een niet nader genoemde buurman onvoldoende is om aan te kunnen nemen dat [geïntimeerde] daadwerkelijk heeft onderverhuurd.
Grief VIhoudt in dat de kantonrechter ten onrechte geen oordeel heeft gegeven over de vordering ter zake van de kosten van het verhuurklaar maken van de woning tot een bedrag van € 1.434,18 en dat de vordering op dit punt moet worden toegewezen.
Grief VIIbeoogt ten slotte toewijzing van de buitengerechtelijke kosten.
4.Beslissing
uiterlijk op 13 maart 2018 schriftelijk en onder opgave van de verhinderdata van alle voornoemde betrokkenen in de periode van 1 april 2018 tot 1 juli 2018 aan het (enquêtebureau van het) hof dient te verzoeken een nieuwe datum te bepalen;