Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte wordt vrijgesproken. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd. De op 12 mei 2010 gevoerde telefoongesprekken, met name het gesprek van 13:25 uur, dienen van het bewijs te worden uitgesloten nu een aantal woorden wisselend en voor de verdachte in belastende zin door de tolk zijn vertaald, alsmede dat er onvoldoende steunbewijs is dat een geldtransactie heeft plaatsgevonden en dat, als al van een geldtransactie sprake is geweest, dit geld van enig misdrijf afkomstig was.
Oordeel van het hof
Op 12 mei 2010 heeft [verdachte] om 13:21 uur een sms-bericht gestuurd naar [A.S.] (hierna [A.S.] ), inhoudende: [telefoonnummer] . Dit is het telefoonnummer dat gebruikt is door de later op 24 juni 2010 wegens witwassen gearresteerde [A. 2] . Bij zijn arrestatie had deze een grote hoeveelheid geld bij zich (€ 79.910,00 in een plastic zak). Tijdens een doorzoeking van zijn woning werd nog eens € 16.925,00 aangetroffen, naast biljetten in andere valuta en administratie in de vorm van een kasboek. Uit de bij hem in beslag genomen administratie blijkt dat hij zich op zeer grote schaal heeft beziggehouden met geldhandel. In het bij hem aangetroffen kasboek bleek in de periode van 21 mei 2009 tot 17 juni 2010 een bedrag van € 32.854.103,00 te zijn opgenomen en een bedrag van € 32.874.735,00 verantwoord te zijn als storting.
Om 13:22 uur belt [verdachte] met [A.S.] en geeft hij aan dat [A.S.] het nummer moet bellen om even met “hem” te praten. Om 13:25 uur belt [A.S.] [verdachte] terug. Hij geeft aan dat hij de vriend heeft gesproken en hem zal ontmoeten. Aan [verdachte] vraagt hij of hij iets (dat in de ene vertaling met pega wordt aangeduid, in de andere met peirra/perra (Pakistaanse zoetigheid) en in weer een andere enkel met 'het") in ontvangst moet nemen of aan hem moet geven. [verdachte] zegt dat het van hem in ontvangst moet worden genomen. Het zou gaan om kussens en slopen, aldus [verdachte] in het afgeluisterde telefoongesprek. [A.S.] vraagt vervolgens of de vriend de kwitantie heeft, waarop [verdachte] bevestigend antwoordt. [verdachte] zal [A.S.] een bill geven. Hij gaat naar de winkel om het te geven. Om 13:32 uur belt [verdachte] met [A.S.] , die zegt dat hij over een half uur bij hem zal komen. [verdachte] zal een en ander gaan regelen. Om 14:08 uur belt [verdachte] weer met [A.S.] , die van hem naar de Febo moet komen. Daar zal [verdachte] het aan hem geven. Om 14:31 uur belt [A.S.] met [verdachte] en vraagt of het “4 5 1 5 4 5” is. [A.S.] geeft daarbij aan dat “hij” niet 5, het laatste cijfer heeft. Om 14:33 uur belt [verdachte] weer met [A.S.] . [verdachte] vraagt of het gegeven is en [A.S.] zegt dat het is gedaan.
In een schrift dat in beslag is genomen in de woning van [A. 2] staat de volgende aantekening:
"12-05-2010 150.000 –X 4514(5)”. Het daarnaast aangegeven balanstotaal wordt vervolgens met
150.000,00 verminderd.
Gelet op het voorgaande gaat het hof ervan uit op 12 mei 2010 [verdachte] en [A.S.] tegen inlevering van een token van [A. 2] of van een onbekende die voor [A. 2] werkte € 150.000,00 hebben gekregen. [A.S.] heeft de persoon die het geld aan hem heeft gegeven een kwitantie gegeven, die hij van [verdachte] had ontvangen.
De hiervoor genoemde feiten en omstandigheden zijn van dien aard dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Van [verdachte] mag worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld, die concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft [verdachte] verklaard zich de betreffende gesprekken niet te kunnen herinneren. Wel is het zo dat hij wel eens boodschappen voor [H.] doorgaf in verband met de geldtransacties waarbij [H.] betrokken was. Aldus heeft [verdachte] geen verklaring gegeven voor de herkomst van het geld, die concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is. Bij die stand van zaken houdt het hof het ervoor dat de eerder genoemde
€ 150.000,00 van misdrijf afkomstig was en dat, gelet op het versluierd taalgebruik in de voor het bewijs gebezigde telefoongesprekken, [verdachte] dit ook wist. Uit de gesprekken leidt het hof af dat de deelnemers aan de gesprekken, onder wie [verdachte] , hoewel voor een buitenstaander niet te duiden, precies weten wat er wordt besproken.
Gelet op het voorgaande wordt het verweer van de verdediging, dat er onvoldoende steunbewijs voor het plaatsvinden van enig geldtransactie is en onvoldoende bewijs is dat verdachte wist dat het geld van misdrijf afkomstig was, verworpen. Voor zover de verdediging heeft aangevoerd dat de gesprekken van 12 mei 2010 niet voor het bewijs te gebruiken zijn nu de vertaling van een aantal codewoorden zoals pega/peirra/perra/mangal (voor zover deze al überhaupt in het gesprek zijn gebruikt) door de tolk onjuist en ronduit belastend zijn vertaald, waardoor het lijkt of de gesprekken over geld gaan, terwijl het hier om de gebruikelijke bedrijfsuitoefening van de wasserette gaat, wordt het volgende overwogen. Ook dit verweer wordt verworpen. Voor zover woorden in de tekst zijn gebruikt waarvan de vertaling wordt betwist, zullen deze niet worden gebruikt voor het bewijs. Daar waar de woorden pega /peirra/perra zijn gebruikt, zal het hof “het” lezen, nu gelet op de context waarin de betreffende woorden zijn gebruikt het duidelijk is dat aldaar sprake is van "iets" in ontvangst nemen of geven, en derhalve geen acht slaan op de door de tolk geopperde vermoedelijke betekenis van bepaalde woorden. Dat het, zoals door de verdachte gesteld, daadwerkelijk om lakens en slopen zou gaan acht het hof, gelet op de inhoud van het betreffende gesprek en in samenhang bezien met de overige voor het bewijs gebezigde telefoongesprekken, onaannemelijk. Het onderdeel waarin in de ene vertaling het woord “mangal” wordt gebruikt, en in de andere vertaling dit woord met – kort gezegd – blij maken wordt vertaald, wordt voor het bewijs buiten beschouwing gelaten.