ECLI:NL:GHAMS:2018:4029

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 oktober 2018
Publicatiedatum
1 november 2018
Zaaknummer
200.224.100/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenarrest inzake beschermingsbewind en oproeping van de bewindvoerder in hoger beroep

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De rechtbank had in een eerder vonnis de vorderingen van [geïntimeerde] toegewezen, waarbij [appellant] was veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 4.098,49 en medewerking moest verlenen aan de verkoop van een gezamenlijk gekocht huis. [appellant] heeft in hoger beroep grieven ingediend tegen deze beslissing. Tijdens de procedure is gebleken dat [appellant] op 4 januari 2018 onder bewind is gesteld, wat betekent dat een bewindvoerder de belangen van [appellant] moet behartigen. Het hof heeft vastgesteld dat de bewindvoerder niet in het geding is betrokken, wat noodzakelijk is voor de voortzetting van de procedure. Het hof heeft [appellant] in de gelegenheid gesteld om de bewindvoerder op te roepen om in het geding te verschijnen, zodat deze de belangen van [appellant] kan vertegenwoordigen. De zaak is verwezen naar de rol van 27 november 2018, waar de bewindvoerder zich kan uitlaten over de voortzetting van de procedure.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team 1
zaaknummer : 200.224.100/01
zaak-/rolnummer rechtbank Noord-Holland : C/15/242842 / HA-ZA 16-294
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 30 oktober 2018
inzake
[appellant] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
appellant,
advocaat: mr. L.M. van den Ende te Purmerend,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats 2] , gemeente [gemeente] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. M. Raaijmakers te Hoofddorp.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen zullen hierna [appellant] en [geïntimeerde] worden genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 9 augustus 2017 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 31 mei 2017, onder bovenvermeld zaak-/rolnummer gewezen tussen [geïntimeerde] als eiser en [appellant] als gedaagde.
[appellant] heeft daarna een memorie van grieven, met producties, ingediend.
Partijen hebben de zaak vervolgens ter zitting van dit hof van 16 oktober 2018 doen bepleiten door hun voornoemde advocaten, waarbij door [geïntimeerde] nog producties zijn ingediend.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en de vorderingen van [geïntimeerde] alsnog zal afwijzen, met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten in beide instanties.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met beslissing over de proceskosten.
[appellant] heeft van zijn stellingen bewijs aangeboden.

2.Feiten

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1. tot en met 2.6. de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil zodat het hof ook daarvan zal uitgaan, aangevuld met feiten die in hoger beroep evenmin in geschil zijn. De feiten komen op het volgende neer.
( i) [appellant] , [X] (hierna: [X] ) en [geïntimeerde] hebben in mei 2002 gezamenlijk de woning aan de [adres] (hierna: de woning) gekocht, waarbij [appellant] voor 50/100ste deel eigenaar is geworden, [X] voor 49/100ste deel en [geïntimeerde] voor 1/100ste deel.
(ii) De koop van de woning is gefinancierd met een hypothecaire geldlening voor een bedrag van € 212.000,00, op 1 mei 2002 verstrekt door GMAC RFC Nederland B.V., inmiddels CMIS Nederland B.V. geheten (hierna: CMIS). [appellant] , [X] en [geïntimeerde] zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de hypotheekschuld.
(iii) Tot begin 2014 heeft [appellant] , al dan niet tezamen met [X] , de hypothecaire lasten van de woning voldaan. [X] is op enig moment overleden. [appellant] is daarna geheel of gedeeltelijk gestopt met de betaling van de hypothecaire lasten.
(iv) [geïntimeerde] is vervolgens in het kader van zijn hoofdelijke aansprakelijkheid door CMIS aangesproken tot voldoening van de hypothecaire verplichtingen. [geïntimeerde] heeft hierop op 6 juni 2014 een bedrag van € 2.493,74 aan CMIS betaald. Op 17 februari 2016 heeft CMIS op het inkomen van [geïntimeerde] , een WW-uitkering, executoriaal beslag gelegd. Sindsdien is er door [geïntimeerde] op 8 maart 2016 een bedrag van € 268,76 en op 18 mei 2016 een bedrag van € 796,28 aan CMIS betaald en is er maandelijks, tot 6 februari 2017 in totaal twaalf keer, een bedrag van € 203,32 op het inkomen van [geïntimeerde] ingehouden. In totaal heeft [geïntimeerde] een bedrag van € 5.998,62 aan CMIS betaald.
( v) [appellant] heeft in totaal een bedrag van € 1.900,13, aan [geïntimeerde] vergoed.
(vi) Bij brief van 23 maart 2016 heeft de advocaat van [geïntimeerde] [appellant] gesommeerd om het bedrag dat [geïntimeerde] aan CMIS heeft voldaan aan hem te vergoeden en er voor zorg te dragen dat [geïntimeerde] niet meer door de bank wordt aangesproken.
(vii) Bij beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 4 januari 2018, heeft de kantonrechter de goederen die (zullen) toebehoren aan [appellant] onder bewind gesteld wegens verkwisting of het hebben van problematische schulden. Benoemd tot bewindvoerders, zowel tezamen als ieder afzonderlijk zijn H.R. Roorda en R. Roorda.

3.Beoordeling

3.1
[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg, na wijziging van eis, gevorderd dat [appellant] - uitvoerbaar bij voorraad - zal worden veroordeeld tot (i) betaling van een bedrag van € 5.998,62, met rente (ii) het verlenen van medewerking door [appellant] aan de onderhandse verkoop van de woning in de [adres] (hierna: de woning), (iii) het verlenen van zijn medewerking aan bezichtigingen via een nader door [geïntimeerde] aan te wijzen makelaar ten behoeve van potentiële kopers, en daarbij te bepalen dat (iv) [geïntimeerde] , bij eerste weigering van [appellant] , in de vorm van vervangende toestemming gerechtigd is de woning te verkopen voor een richtprijs gegeven op advies van de nader door [geïntimeerde] aan te wijzen makelaar, (v) betaling van buitengerechtelijke incassokosten, met beslissing over de proceskosten.
3.2
Bij vonnis van 31 mei 2017 heeft de rechtbank de geldvordering toegewezen tot een bedrag van € 4.098,49. Verder is [appellant] veroordeeld om zowel zijn medewerking te verlenen aan de verkoop van de woning, als aan bezichtigingen via een nader door [geïntimeerde] aan te wijzen makelaar ten behoeve van potentiële kopers. De vordering tot vervangende toestemming tot verkoop van de woning is afgewezen, omdat niet duidelijk was of er na het overlijden van [X] geen erven van haar mede-eigenaar van de woning zijn. Ook de buitengerechtelijke incassokosten zijn afgewezen. [appellant] is als in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. Tegen die beslissingen en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] met zijn grieven op.
3.3
Alvorens inhoudelijk op de grieven in te gaan geldt het volgende. Ingevolge artikel 1:441 BW vertegenwoordigt de bewindvoerder tijdens het bewind bij de vervulling van zijn taak de rechthebbende in en buiten rechte. In een geding met betrekking tot een onder bewind gesteld goed dient de bewindvoerder, en dus niet de rechthebbende, als formele procespartij ten behoeve van de rechthebbende in rechte te worden betrokken. Indien de rechter in de loop van het geding van het bewind op de hoogte raakt van de bewindvoering dient hij, zo nodig ambtshalve, in een tussenuitspraak de meest gerede partij in staat te stellen de bewindvoerder op te roepen om in het geding te verschijnen (zie ECLI:HR:2014:525).
3.5 Zoals hierboven vermeld is [appellant] op 4 januari 2018 onder bewind gesteld. Geen der partijen heeft de bewindvoerder echter in het geding opgeroepen om daarin te verschijnen, het als formele procespartij over te nemen en de bewindvoerder in staat te stellen zich over de noodzaak of wenselijkheid tot voortzetting van het geding, dan wel zich over de inhoudelijke kant van de zaak uit te laten. De bewindvoerder moet deze gelegenheid alsnog worden geboden. Dit betekent overigens niet dat hij verplicht is aan de oproeping gevolg te geven.
3.6
Het hof is van oordeel dat [appellant] de meest gerede partij is om de bewindvoerder in het geding op te roepen en zal hem daartoe in de gelegenheid stellen. De zaak wordt tevens naar de rol verwezen van 27 november 2018. Op die datum zal de bewindvoerder zich kunnen uitlaten, dan wel een akte kunnen nemen met het in rechtsoverweging 3.5 omschreven doel.
4. Beslissing
Het hof:
stelt [appellant] in staat binnen twee weken na heden, bij exploot of aangetekende brief, de bewindvoerder op te roepen om op 27 november 2018 te verschijnen in dit geding ter overneming van het geding ten behoeve van [appellant] ;
verwijst de zaak naar de rol van dinsdag 27 november 2018 voor hetzij uitlating inzake de overneming van de procedure door de bewindvoerder, hetzij, indien gewenst, een akte uitlating aan de zijde van de bewindvoerder, voor het hiervoor onder 3.5 omschreven doel;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.A.J. Dun, C.C. Meijer en A.E. Oderkerk en in het openbaar uitgesproken op 30 oktober 2018.