ECLI:NL:GHAMS:2018:4012

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 oktober 2018
Publicatiedatum
31 oktober 2018
Zaaknummer
200.231.223/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om eenhoofdig dan wel gezamenlijk gezag van vader die nimmer het gezag heeft gehad

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 30 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van een vader om eenhoofdig of gezamenlijk gezag over zijn dochter, die lijdt aan de ziekte van Steinert. De vader, die nooit eerder gezag heeft gehad, verzocht om het gezag te verkrijgen, terwijl de William Schrikker Stichting (GI) als verweerder optrad. De rechtbank had eerder het verzoek van de vader afgewezen, wat leidde tot het hoger beroep. De vader wilde meer betrokken zijn bij de zorg voor zijn dochter, maar de GI en de pleegouders waren van mening dat de vader de ernst van de situatie onderschatte en dat zijn betrokkenheid de zorg voor het kind in gevaar zou kunnen brengen. De pleegouders, die intensieve zorg voor de dochter bieden, gaven aan dat de vader niet in staat zou zijn om de benodigde verantwoordelijkheden te dragen. Het hof overwoog dat gezag meer inhoudt dan alleen informatie ontvangen en dat de belangen van het kind voorop staan. Het hof concludeerde dat er gegronde vrees bestond dat de belangen van het kind verwaarloosd zouden worden als de vader met het gezag werd belast. Daarom werd het verzoek van de vader afgewezen en de eerdere beschikking van de rechtbank bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.231.223/01
Zaaknummer rechtbank: C/13/631090 / FA RK 17-4118
Beschikking van de meervoudige kamer van 30 oktober 2018 inzake
[de vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. J.J.C. Engels te Heerhugowaard,
en
William Schrikker Stichting,
gevestigd te Amsterdam,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
locatie: Amsterdam,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
- [de pleegvader] en [de pleegmoeder] (hierna: de pleegouders).

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 11 oktober 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vader is op 11 januari 2018 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 11 oktober 2017.
2.2
De GI heeft op 26 februari 2018 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een brief van de zijde van de vader, ingekomen op 8 maart 2018;
- een V6-formulier van de zijde van de vader, met producties, ingekomen op 13 september 2018.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 20 september 2018 plaatsgevonden.
Verschenen zijn:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- een vertegenwoordiger van de GI;
- de raad, vertegenwoordigd door de heer R. Koops;
- de pleegouders.
Tevens is verschenen [de moeder] (hierna: de moeder) als informant.

3.De feiten

3.1
Uit de relatie tussen de vader en de moeder (hierna gezamenlijk: de ouders) is geboren [de minderjarige] (hierna: [de minderjarige] ) [in] 2015.
3.2
Bij beschikking van 19 mei 2015 van de rechtbank is over de toen nog ongeboren [de minderjarige] voorlopige voogdij uitgesproken, welke maatregel drie maanden later is komen te vervallen.
3.3
Bij beschikking van 6 oktober 2015 van de rechtbank is - voor zover thans van belang - de moeder geschorst in de uitoefening van haar gezag over [de minderjarige] en de GI belast met de voorlopige voogdij over [de minderjarige] .
3.4
Bij beschikking van 21 december 2015 van de rechtbank Noord-Holland (Alkmaar) is het ouderlijk gezag van de moeder over [de minderjarige] beëindigd en de GI benoemd tot voogdes over [de minderjarige] , welke beschikking op 20 september 2016 door dit hof is bekrachtigd.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is afgewezen het inleidend verzoek van de ouders te bepalen (naar het hof begrijpt: primair) dat de vader wordt belast met het eenhoofdig gezag over [de minderjarige] , dan wel subsidiair, een door de rechtbank in goede justitie te bepalen gezagsconstructie, waarbij de vader al dan niet tezamen met de gezinsvoogdij instelling wordt belast met het gezag over [de minderjarige] .
4.2
De vader verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, zijn inleidend verzoek alsnog toe te wijzen.
4.3
De GI verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag dan wel hem alleen met het gezag over het kind te belasten.
Het vierde lid van voormeld wetsartikel bepaalt dat wanneer niet in het gezag is voorzien of wanneer een voogd het gezag uitoefent, het verzoek om de tot het gezag bevoegde ouder alleen met het gezag te belasten slechts wordt afgewezen indien gegronde vrees bestaat dat bij inwilliging de belangen van het kind zouden worden verwaarloosd.
5.2
De vader voert aan dat hij meer betrokken wil worden bij [de minderjarige] en uit eerste hand wenst te worden ingelicht over medische aangelegenheden, zonder dat hij daar zeggenschap aan wil koppelen. Het mandaat om te beslissen over medische aangelegenheden omtrent [de minderjarige] dient behouden te blijven aan de pleegouders. Er is dan ook geen gegronde vrees dat de belangen van [de minderjarige] worden verwaarloosd als hij met het gezag wordt belast, aldus de vader.
5.3
Volgens de GI is het, gezien [de minderjarige] ’s ernstige medische conditie van groot belang dat zij opgroeit bij haar pleegouders. Het belasten van de vader met het eenhoofdig gezag over [de minderjarige] zou de draaglast voor de pleegouders te groot maken. De pleegouders en de voogd hebben er onvoldoende vertrouwen in dat de vader altijd zal besluiten in het belang van [de minderjarige] en bij die besluiten zal blijven. Hij kan namelijk erg wisselen in zijn stemming, vindt het moeilijk om op zijn gedrag te worden aangesproken en trekt soms zijn eigen plan aangaande [de minderjarige] . Ook hebben de GI en de pleegouders onvoldoende vertrouwen in een stabiele samenwerking tussen de pleegouders en de vader, aldus de GI.
5.4
De raad adviseert ter zitting de bestreden beschikking te bekrachtigen. Het siert de vader dat hij betrokken wil zijn bij [de minderjarige] . [de minderjarige] heeft echter buitengewoon intensieve zorg nodig. De vader lijkt te onderschatten wat daarbij komt kijken, aldus de raad ter zitting.
5.5
De pleegouders hebben ter zitting - kort en zakelijk weergegeven - aangegeven dat [de minderjarige] de meest ernstige vorm van de ziekte van Steinert heeft en altijd veel zorg nodig zal hebben. Zij functioneert op het niveau van een baby van circa een jaar oud. Ze is heel blij, maar ook heel kwetsbaar en snel van slag. Zij heeft een sonde omdat zij moeite heeft met slikken. Een levensbedreigende longontsteking moet worden vermeden. Contact met de ouders vindt eenmaal per maand plaats. De ouders zijn trouw in die bezoeken. De bezoeken brengen voor [de minderjarige] veel prikkels en spanning mee. De pleegmoeder blijft hierbij aanwezig omdat [de minderjarige] anders gaat huilen. De ouders hebben moeite zich in te leven in [de minderjarige] en zij bagatelliseren minder goede momenten bij [de minderjarige] . Er moet veel worden geregeld voor en beslist over [de minderjarige] vanwege haar ziekte. In geval van eenhoofdig gezag dient de vader al die zaken te regelen. Hij kan dat echter niet aan omdat hij niet met stress kan omgaan. Aangezien zij niet nog meer erbij kunnen hebben, zien de pleegouders zich dan ook tot hun spijt genoodzaakt zich te onttrekken aan de zorg voor [de minderjarige] als de vader met het gezag wordt belast, aldus de pleegouders ter zitting.
5.6
Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting komt naar voren dat [de minderjarige] , thans bijna drie en een half jaar oud, na haar geboorte is gediagnosticeerd met de ziekte van Steinert, een progressieve spierziekte waardoor zij intensieve zorg nodig heeft. Zij heeft vanaf haar geboorte tot 20 augustus 2015 in het ziekenhuis gelegen en verblijft sinds 15 september 2015, inmiddels dus ruim drie jaar, bij de pleegouders. De pleegmoeder is verpleegkundige. De ouders beamen dat de pleegouders [de minderjarige] de zorg bieden die zij nodig heeft. Gezien de ziekte van [de minderjarige] zijn er veel zaken te regelen. Vanwege hun zorg voor [de minderjarige] hebben de pleegouders daarvoor geen tijd. De GI heeft die taak op zich genomen om de pleegouders de voor hen noodzakelijke ontlasting te bieden. De pleegouders kunnen zich derhalve volledig richten op [de minderjarige] , hetgeen vanzelfsprekend in haar belang is.
5.7
Het hof overweegt dat gezag aanzienlijk meer omvat dan de door de vader gewenste informatie, een recht dat hem reeds toekomt op grond van zijn ouderschap van [de minderjarige] . Het belasten van de vader met het eenhoofdig gezag zou betekenen dat beslissingen en het al dan niet verlenen van toestemming voor medisch handelen omtrent [de minderjarige] uitsluitend zijn voorbehouden aan de vader. De vader zou bovendien verantwoordelijk worden voor alle rondom [de minderjarige] te regelen zaken. Ter terechtzitting in hoger beroep is bij het hof het uit de stukken naar voren gekomen beeld evenwel bevestigd dat de vader de ernst van de ziekte van [de minderjarige] onderschat alsook wat erbij komt kijken om de intensieve zorg voor [de minderjarige] te borgen. Het hof twijfelt niet aan de goede bedoelingen van de vader. Gelet op het voorgaande acht het hof echter de vrees gegrond dat het belasten van de vader met het eenhoofdig gezag over [de minderjarige] ertoe zal leiden dat haar belangen zouden worden verwaarloosd, niet in de laatste plaats omdat dit haar plaatsing bij de pleegouders in gevaar zou brengen. Het hof zal het primaire verzoek van de vader daarom afwijzen.
5.8
Het subsidiaire verzoek van de vader om een gezagconstructie te bepalen waarbij hij tezamen met de GI, wordt belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] vindt geen steun in de wet, zoals de GI terecht onder verwijzing naar artikel 1:253t lid 4 BW heeft aangevoerd. Het hof zal daarom ook dit verzoek afwijzen.
5.9
Dit leidt ertoe dat de bestreden beschikking wordt bekrachtigd.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
gelast de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Amsterdam, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het openbaar register.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.V.T. de Bie, mr. A. van Haeringen en mr. J. Kok, in tegenwoordigheid van mr. C.M. van Harten als griffier en is op 30 oktober 2018 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.