In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 17 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1986, was aangeklaagd voor het opzettelijk afleveren, verstrekken, vervoeren en aanwezig hebben van een aanzienlijke hoeveelheid verdovende middelen, te weten hennep en hasjiesj, op 1 oktober 2014 te Amsterdam. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een taakstraf van zestig uren, subsidiair dertig dagen hechtenis. De advocaat-generaal vorderde in hoger beroep een taakstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis.
Tijdens de zitting in hoger beroep op 3 april 2018 heeft het hof kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging. Het hof heeft vastgesteld dat de verklaring van de verdachte tijdens de eerdere zitting niet correct was opgenomen in het proces-verbaal, wat heeft geleid tot de vernietiging van het eerdere vonnis. Het hof heeft de verdachte uiteindelijk schuldig bevonden aan het opzettelijk aanwezig hebben van 2,59 kilo hennep en 2,31 kilo hasjiesj, maar sprak hem vrij van andere tenlastegelegde feiten.
De strafbaarheid van de verdachte werd niet uitgesloten, en het hof oordeelde dat de grote hoeveelheid verdovende middelen duidde op de intentie tot verdere verspreiding. Gezien de ernst van de feiten en de omstandigheden, en het feit dat de verdachte niet eerder strafrechtelijk was veroordeeld, legde het hof een taakstraf op van 100 uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis. Het hof heeft de wettelijke voorschriften toegepast zoals deze golden ten tijde van het bewezenverklaarde. Het arrest werd uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier, en mr. Van Woensel was buiten staat om het arrest te ondertekenen.