ECLI:NL:GHAMS:2018:3995

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 april 2018
Publicatiedatum
30 oktober 2018
Zaaknummer
23-002339-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet met betrekking tot hennep en hasjiesj

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 17 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1986, was aangeklaagd voor het opzettelijk afleveren, verstrekken, vervoeren en aanwezig hebben van een aanzienlijke hoeveelheid verdovende middelen, te weten hennep en hasjiesj, op 1 oktober 2014 te Amsterdam. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een taakstraf van zestig uren, subsidiair dertig dagen hechtenis. De advocaat-generaal vorderde in hoger beroep een taakstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 3 april 2018 heeft het hof kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging. Het hof heeft vastgesteld dat de verklaring van de verdachte tijdens de eerdere zitting niet correct was opgenomen in het proces-verbaal, wat heeft geleid tot de vernietiging van het eerdere vonnis. Het hof heeft de verdachte uiteindelijk schuldig bevonden aan het opzettelijk aanwezig hebben van 2,59 kilo hennep en 2,31 kilo hasjiesj, maar sprak hem vrij van andere tenlastegelegde feiten.

De strafbaarheid van de verdachte werd niet uitgesloten, en het hof oordeelde dat de grote hoeveelheid verdovende middelen duidde op de intentie tot verdere verspreiding. Gezien de ernst van de feiten en de omstandigheden, en het feit dat de verdachte niet eerder strafrechtelijk was veroordeeld, legde het hof een taakstraf op van 100 uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis. Het hof heeft de wettelijke voorschriften toegepast zoals deze golden ten tijde van het bewezenverklaarde. Het arrest werd uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier, en mr. Van Woensel was buiten staat om het arrest te ondertekenen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002339-17
datum uitspraak: 17 april 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 28 juni 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-024656-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 3 april 2018.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 1 oktober 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk heeft afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad - een hoeveelheid van ongeveer 2,59 kilo, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep en/of - een hoeveelheid van ongeveer 2,31 kilo, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hasjiesj, zijnde hennep en/of hasjiesj (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat in het proces-verbaal van de terechtzitting ten
onrechte de verklaring van de verdachte, aldaar afgelegd, niet is opgenomen, terwijl het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 1 oktober 2014 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van 2,59
kilo hennep en een hoeveelheid van 2,31 kilo hasjiesj.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Nadere bewijsoverweging

De verdediging heeft aangevoerd dat de verdachte niet wist dat zich in de kofferbak van de auto waarin hij reed verdovende middelen bevonden, zodat hij van het tenlastegelegde moet worden vrijgesproken.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt. Na de staandehouding van de verdachte op 1 oktober 2014 bleek dat in de kofferbak van de auto waarin hij toen reed onder meer drie grote boodschappentassen stonden. Eén van die tassen was duidelijk zichtbaar gevuld met henneptoppen. In totaal bleken die tassen ruim tweeëneenhalf kilo hennep en bijna tweeëneenhalf kilo hash te bevatten. De verdachte had ook grote geldbedragen bij zich en vier telefoons. De verdachte reed in een huurauto die hij, naar hij op de terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard, helemaal had (leeg- en) schoongemaakt voordat hij deze in gebruik nam. De tassen met verdovende middelen zijn derhalve nadien in de kofferbak gelegd.
In zo’n situatie heeft als uitgangspunt te gelden dat de bezitter/gebruiker van een auto weet welke spullen zich in die auto bevinden, behoudens bijzondere omstandigheden. Het hof acht niet aannemelijk dat in dit geval van zulke bijzondere omstandigheden sprake is en neemt daarbij het volgende in aanmerking:
- de verdachte heeft bij zijn verhoor door de politie op veel vragen geen antwoord willen geven;
- hij heeft wisselend verklaard over de herkomst en de bestemming van de (grote) geldbedragen die in zijn kleding en in de auto zijn aangetroffen, over de reden van het bezit van de vier in die auto gevonden telefoons, over de officiële huurder van de auto en over eventuele (andere) gebruikers van die auto in de week voorafgaand aan zijn aanhouding, van wie hij geen namen heeft willen noemen;
- de verdachte heeft, naar eigen zeggen, vier dagen voor zijn aanhouding een tasje met geld in de kofferbak gelegd, in welke kofferbak ook de tassen met verdovende middelen zijn aangetroffen;
- de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep een onwaarschijnlijke verklaring gegeven voor het bezit van de (grote) bedragen aan contant geld (in zijn kleding en in zijn kofferbak) en hij heeft geen enkel aanknopingspunt geboden om die verklaring te verifiëren.
Het voorgaande brengt mee dat het hof bewezen acht dat de verdachte de verdovende middelen opzettelijk aanwezig heeft gehad.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van zestig uren, subsidiair dertig dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. De verdachte heeft in totaal bijna vijf kilo softdrugs (hennep en hash) in zijn bezit gehad. Een zo grote hoeveelheid van deze stoffen moet zijn bedoeld voor de verdere verspreiding en handel. Van algemene bekendheid is dat met deze handel vaak diverse vormen van criminaliteit gepaard gaan. Gelet op de aangetroffen hoeveelheid acht het hof oplegging van een vrijheidsbenemende straf in beginsel alleszins gerechtvaardigd.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 21 maart 2018 is hij niet eerder strafrechtelijk veroordeeld.
Mede in aanmerking genomen dat de feiten van langere tijd geleden dateren, acht het hof oplegging van een taakstraf voor de duur van 100 uren, zoals gevorderd door de advocaat-generaal, passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 22c, 22d en 57 van het Wetboek van Strafrecht. Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. van Woensel, mr. W.F. Groos en mr. H.A. van Eijk, in tegenwoordigheid van mr. M.A.T. van Willigen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 17 april 2018.
Mr. Van Woensel is buiten staat dit arrest te ondertekenen.