ECLI:NL:GHAMS:2018:3993

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 april 2018
Publicatiedatum
30 oktober 2018
Zaaknummer
23-002424-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake opzettelijk bezit van cocaïne

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 17 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1958, had op 10 april 2016 in Amsterdam opzettelijk ongeveer 2,71 gram cocaïne in zijn bezit. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, omdat dit slechts een aantekening was en niet voldeed aan de vereisten van artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering. Het hof achtte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit had begaan, maar sprak hem vrij van andere tenlasteleggingen. De verdachte was eerder veroordeeld voor een soortgelijk feit en heeft verklaard al dertig jaar verslaafd te zijn. Hij werkt aan zijn herstel en heeft een schuldsaneringsprogramma. Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op basis van de ernst van het feit en de omstandigheden van de verdachte. De politierechter had eerder een geldboete opgelegd, maar het hof heeft besloten een taakstraf van tweeëntwintig uren op te leggen, subsidiair elf dagen hechtenis. De beslissing is genomen op basis van de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002424-17
datum uitspraak: 17 april 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 6 april 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-091926-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1958,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 3 april 2018.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 10 april 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 2,71 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 10 april 2016 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad 2,71 gram van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een geldboete van € 550,-, subsidiair elf dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van tweeëntwintig uren, subsidiair elf dagen hechtenis.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. De verdachte heeft een hoeveelheid cocaïne in zijn bezit gehad die zodanig verpakt was – in bolletjes en wikkels – dat die bedoeld kon zijn voor verdere verspreiding en handel. Van algemene bekendheid is dat dit veelal gepaard gaat met andere vormen van criminaliteit.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 21 maart 2018 is hij eerder – zij het lang geleden, in 2004 – onherroepelijk veroordeeld voor een soortgelijk feit.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij al dertig jaar verslaafd is. Hij heeft een woning via het Leger des Heils en werkt toe naar het moment waarop hij zelfstandig kan gaan wonen. Zijn schulden worden afgelost via een schuldsaneringsprogramma, dat nog twee jaren zal duren. De verdachte werkt bij de groenvoorziening. Hij heeft verklaard dat hij in staat is een taakstraf uit te voeren en “liever een taakstraf te krijgen dan een geldboete”.
Het hof acht, al het hiervoor overwogene in aanmerking genomen, oplegging van een taakstraf van tweeëntwintig uren passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht. Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
22 (tweeëntwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
11 (elf) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. van Woensel, mr. W.F. Groos en mr. H.A. van Eijk, in tegenwoordigheid van mr. M.A.T. van Willigen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 17 april 2018.
Mr. Van Woensel is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.