In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 17 april 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1958, had op 10 april 2016 in Amsterdam opzettelijk ongeveer 2,71 gram cocaïne in zijn bezit. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, omdat dit slechts een aantekening was en niet voldeed aan de vereisten van artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering. Het hof achtte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit had begaan, maar sprak hem vrij van andere tenlasteleggingen. De verdachte was eerder veroordeeld voor een soortgelijk feit en heeft verklaard al dertig jaar verslaafd te zijn. Hij werkt aan zijn herstel en heeft een schuldsaneringsprogramma. Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op basis van de ernst van het feit en de omstandigheden van de verdachte. De politierechter had eerder een geldboete opgelegd, maar het hof heeft besloten een taakstraf van tweeëntwintig uren op te leggen, subsidiair elf dagen hechtenis. De beslissing is genomen op basis van de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht.