ECLI:NL:GHAMS:2018:3982

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 september 2018
Publicatiedatum
30 oktober 2018
Zaaknummer
23-000863-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake diefstal van een jas uit een woning met bewijsproblemen en verweer van de verdediging

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 28 september 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1997 en thans gedetineerd, was beschuldigd van diefstal van een jas (merk Woolrich) uit de woning van de aangever op 12 november 2016. De verdediging voerde aan dat de verdachte niet de jas van de aangever had gedragen, maar die van een ander, en dat er geen bewijs was voor de diefstal omdat niemand de wegneming had gezien. Het hof verwierp deze argumenten en oordeelde dat de verdachte op het feest aanwezig was en later met de jas werd gezien. De verklaringen van getuigen werden als betrouwbaar beschouwd, ondanks enkele inconsistenties. Het hof oordeelde dat de diefstal wettig en overtuigend bewezen was, en sprak de verdachte vrij van andere tenlastegelegde feiten. De rechtbank had eerder een gevangenisstraf van vier weken opgelegd, waarvan twee weken voorwaardelijk. Het hof bevestigde de straf, maar legde een gevangenisstraf van twee weken op, met inachtneming van de tijd die de verdachte in voorarrest had doorgebracht. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding toegewezen tot een bedrag van €497,00, ter zake van materiële schade.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-000863-17
Datum uitspraak: 28 september 2018
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 10 maart 2017 in de strafzaak onder de parketnummers 13-684586-16 en 13-684454-15 (TUL) tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1997,
adres: [adres] thans gedetineerd in Detentiecentrum Alphen aan den Rijn te Alphen aan den Rijn.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 17 september 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 12 november 2016 te Amsterdam, althans in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een jas (merk Woolrich), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt ten aanzien van de straf dan de rechtbank en deels andere redengevende feiten en omstandigheden uit de bewijsmiddelen gebruikt voor het bewijs.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken, omdat het hem ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte, toen hij een dag na het feest op het centraal station in Amsterdam werd gezien, niet de jas van aangever maar de jas van [naam 1] heeft aangehad. Het is goed mogelijk dat iemand de jas van aangever in een onbewaakt moment heeft weggenomen en direct is vertrokken, omdat een groot aantal mensen op het feest aanwezig was en de kapstok op een plek in de woning hing die voor niemand in het zicht was. Zelfs indien het hof oordeelt dat de verdachte de jas van aangever heeft aangehad, kan diefstal niet worden bewezen, omdat niemand deze diefstal heeft gezien en er geen enkel bewijs is dat de verdachte verantwoordelijk is voor de diefstal.
Voorts zijn volgens de raadsman de verklaringen van de vader van aangever, [naam 2], en [naam 1] bij de politie in een ander licht komen te staan na de verklaringen die zij hebben afgelegd bij de raadsheer-commissaris. Zo heeft [naam 2] zijn verklaring op essentiële punten gewijzigd, namelijk dat hij de verdachte na het feest niet één, maar twee keer heeft gezien op het centraal station en dat hij de jas van zijn zoon heeft herkend aan de kleur van de bontkraag. [naam 1] had bij de politie verklaard dat de jas die wordt gedragen op het filmpje niet zijn jas is, omdat het logo aan de verkeerde kant zit. De raadsman heeft naar voren gebracht dat dit te verklaren is doordat bij het filmpje de selfie stand is gebruikt. Bovendien heeft [naam 1] bij de raadsheer-commissaris verklaard dat het wél zijn jas is die op het filmpje is te zien.
Het hof overweegt als volgt.
Uit de aangifte blijkt dat de verdachte op 12 november 2016 in de avond op een feestje in de woning van aangever is geweest. De dag na het feestje was de jas van aangever, een zwarte jas van het merk Woolrich, niet meer in de woning aanwezig. De moeder van aangever heeft aangifte van diefstal gedaan en heeft verklaard dat de bontkraag scheef op de capuchon is gezet. De vader van aangever, [naam 2], heeft bij de politie verklaard dat één van de vrienden van aangever de dag na het feestje heeft geappt dat hij op het centraal station een jongen heeft zien lopen die aanwezig was op het feestje van aangever, dat deze jongen [verdachte] heet en dat die de Woolrich-jas van aangever aanhad. [naam 2] heeft zelf de verdachte op 18 november 2016 bij het metrostation op Amsterdam centraal station gezien en de verdachte had ook toen de jas van zijn zoon aan. De jas heeft hij herkend aan de bontkraag die schuin op de jas zat. Voorts heeft verbalisant [verbalisant] op 21 november 2016 van de moeder van aangever twee filmpjes doorgestuurd gekregen waarop hij de verdachte herkent en ziet dat de verdachte een zwarte Woolrich-jas aan heeft. Getuige [naam 1] heeft bij de politie verklaard dat hij een bruine Woolrich-jas heeft en dat de verdachte op het filmpje niet zijn jas draagt. [naam 1] heeft zijn jas in de avond op 22 november 2016 uitgeleend aan de verdachte en op 23 november 2016 rond 16:00 uur van hem weer teruggekregen.
Dat [naam 2] op 14 maart 2018 bij de raadsheer-commissaris heeft verklaard dat hij de verdachte na het feest twee keer heeft gezien met de jas, doet niet af aan zijn eerdere verklaring bij de politie. De verdachte heeft immers zelf bevestigd dat hij de vader van aangever op 18 november 2016 bij het station heeft gezien en dat hij op die dag een Woolrich-jas aan had. De verklaring van [naam 2] bij de raadsheer-commissaris dat hij de jas die de verdachte aan had heeft herkend aan de kleur van de bontkraag, doet naar het oordeel van het hof ook niet af aan de verklaring die hij twaalf dagen na de diefstal bij de politie heeft afgelegd.
Op grond van de bewijsmiddelen, en mede gelet op het voorgaande, stelt het hof vast dat de jas waarin de verdachte de dag na het feestje, op 18 november 2016 en op de filmpjes is gezien, de weggenomen jas van aangever is. Op grond van de verklaring die de getuige [naam 1] bij de politie heeft afgelegd, stelt het hof vast dat hij toen niet de jas van deze getuige aan gehad kan hebben. De getuige heeft zijn jas immers pas later aan de verdachte uitgeleend.
De volgende vraag is of kan worden bewezen dat de verdachte de jas van aangever op 12 november 2016 heeft weggenomen. Het hof overweegt daarover het volgende. Vast staat dat de verdachte op het feest van aangever is geweest. De verdachte is na de dag van het feestje in deze jas, en ook op latere momenten, gezien. De verdachte heeft voor deze omstandigheden, die samen reden geven voor de conclusie dat het de verdachte is geweest die de jas heeft weggenomen, geen aannemelijke verklaring gegeven die deze gevolgtrekking ontzenuwt.
De verweren van de raadsman worden verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 12 november 2016 te Amsterdam, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een jas (merk Woolrich), toebehorende aan [benadeelde].
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 weken, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 2 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met bijzondere voorwaarden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 weken met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal van een jas uit een huis. Het slachtoffer heeft hierdoor, naast overlast, financiële schade ondervonden. Voorts heeft de verdachte met zijn handelen geen blijk gegeven van respect voor andermans eigendom. Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 7 september 2018 is hij eerder ter zake van soortgelijke feiten onherroepelijk veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 976,40. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 497,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren, omdat hij vrijspraak heeft bepleit.
Het hof overweegt dat uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende is gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 6 juni 2016 opgelegde voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 2 weken. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting gevorderd dat de tenuitvoerlegging van 2 weken jeugddetentie wordt omzet in 1 week gevangenisstraf.
Het hof overweegt dat is gebleken dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast. Er zijn geen (bijzondere) feiten of omstandigheden gesteld of aannemelijk geworden die het hof brengen tot het oordeel dat de verdachte niet meer voor jeugddetentie in aanmerking komt.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 497,00 (vierhonderdzevenennegentig euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 497,00 (vierhonderdzevenennegentig euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
9 (negen) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 12 november 2016.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 6 juni 2016, parketnummer 13-684454-15, te weten van:
jeugddetentievoor de duur van
2 (twee) weken.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.P. den Otter, mr. N.A. Schimmel en mr. A.P.M. van Rijn, in tegenwoordigheid van mr. G.G. Gielen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 28 september 2018.
Mr. R.P. den Otter en mr. N.A. Schimmel zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.