In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 28 september 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1990, was beschuldigd van winkeldiefstal, gepleegd op 21 november 2017, waarbij hij kleding en schoeisel heeft weggenomen van een winkelbedrijf. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan en heeft het vonnis van de politierechter vernietigd. De verdachte werd eerder veroordeeld voor soortgelijke feiten, wat als recidive werd aangemerkt.
De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken. De advocaat-generaal vorderde een werkstraf van 40 uren, met vervangende hechtenis van 20 dagen indien deze niet naar behoren werd verricht. De raadsman pleitte voor een geldboete of, subsidiair, een taakstraf, onder verwijzing naar de positieve veranderingen in het leven van de verdachte, zoals het volgen van een opleiding en het aflossen van schulden.
Het hof heeft de ernst van de diefstal en de recidive van de verdachte in overweging genomen. Ondanks de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, oordeelde het hof dat een geldboete niet recht deed aan de ernst van het feit. Het hof besloot in afwijking van het oriëntatiepunt LOVS een taakstraf op te leggen van 40 uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis. De beslissing van het hof is gebaseerd op de artikelen 22c, 22d, 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze golden ten tijde van het bewezenverklaarde.