ECLI:NL:GHAMS:2018:3967

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 september 2018
Publicatiedatum
30 oktober 2018
Zaaknummer
23-000196-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Winkeldiefstal met recidive en afwijking van oriëntatiepunt LOVS voor taakstraf

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 28 september 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1990, was beschuldigd van winkeldiefstal, gepleegd op 21 november 2017, waarbij hij kleding en schoeisel heeft weggenomen van een winkelbedrijf. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan en heeft het vonnis van de politierechter vernietigd. De verdachte werd eerder veroordeeld voor soortgelijke feiten, wat als recidive werd aangemerkt.

De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken. De advocaat-generaal vorderde een werkstraf van 40 uren, met vervangende hechtenis van 20 dagen indien deze niet naar behoren werd verricht. De raadsman pleitte voor een geldboete of, subsidiair, een taakstraf, onder verwijzing naar de positieve veranderingen in het leven van de verdachte, zoals het volgen van een opleiding en het aflossen van schulden.

Het hof heeft de ernst van de diefstal en de recidive van de verdachte in overweging genomen. Ondanks de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, oordeelde het hof dat een geldboete niet recht deed aan de ernst van het feit. Het hof besloot in afwijking van het oriëntatiepunt LOVS een taakstraf op te leggen van 40 uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis. De beslissing van het hof is gebaseerd op de artikelen 22c, 22d, 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000196-18
datum uitspraak: 28 september 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 8 januari 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-234453-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 17 september 2018.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 21 november 2017 te Amsterdam kleding en schoeisel, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan winkelbedrijf [bedrijf], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 21 november 2017 te Amsterdam kleding en schoeisel, toebehorende aan winkelbedrijf [bedrijf], heeft weggenomen met het oogmerk het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
diefstal.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 40 uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 20 dagen hechtenis.
De raadsman heeft het hof primair verzocht te volstaan met oplegging van een geldboete. Subsidiair heeft de raadsman verzocht een taakstraf aan de verdachte op te leggen. Daartoe is, kort gezegd, aangevoerd dat de verdachte zijn leven ten goede heeft gekeerd – hetgeen onder meer blijkt uit het feit dat hij een opleiding volgt, een baan heeft en zijn schulden aflost – en dat de eerdere veroordelingen ter zake van vermogensdelicten van langere tijd geleden dateren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal van kleding en schoenen. Door aldus te handelen heeft hij inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van het betreffende winkelbedrijf. Winkeldiefstal is een ergerlijk feit, dat naast materiële schade ook hinder veroorzaakt voor het gedupeerde winkelbedrijf. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 6 september 2018 is hij herhaaldelijk ter zake van soortgelijke feiten onherroepelijk veroordeeld, hetgeen het hof in het nadeel van de verdachte bij de strafoplegging weegt.
Het hof is van oordeel dat oplegging van een geldboete, zoals primair verzocht door de raadsman, geen recht doet aan de ernst van het feit, gelet op de recidive van de verdachte. Het hof ziet in hetgeen door de verdachte en de raadsman ter terechtzitting omtrent de persoonlijke omstandigheden van de verdachte naar voren is gebracht evenwel aanleiding, in afwijking van het relevante oriëntatiepunt voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht, te kiezen voor de modaliteit van een taakstraf, zoals door de advocaat-generaal is gevorderd en subsidiair door de raadsman is verzocht.
Het hof acht, alles afwegende, een werkstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 63 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M. van Woensel, mr. I.M.H. van Asperen de Boer-Delescen en mr. R. Kuiper, in tegenwoordigheid van mr. A.S.E. Evelo, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 28 september 2018.
De griffier is buiten staat dit arrest te ondertekenen.
[…]