In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 20 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in Turkije in 1983, was beschuldigd van schuldheling van een brommer, die hij op 12 juli 2016 in Amsterdam had verworven, terwijl hij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door diefstal verkregen goed betrof. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en heeft het vonnis van de politierechter vernietigd om proceseconomische redenen. De verdachte werd vrijgesproken van andere tenlasteleggingen die niet bewezen konden worden.
De strafbaarheid van het bewezen verklaarde is niet uitgesloten, en het hof heeft geoordeeld dat de verdachte strafbaar is. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken, en het hof heeft deze straf in hoger beroep bevestigd. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan, en de eerdere veroordelingen van de verdachte voor soortgelijke feiten. De verdachte had zich schuldig gemaakt aan schuldheling, wat bijdraagt aan een circuit van vermogensmisdrijven.
Daarnaast heeft het openbaar ministerie een vordering tot tenuitvoerlegging ingediend van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf. Het hof heeft deze vordering afgewezen, omdat in een andere zaak de vordering tot tenuitvoerlegging wel werd toegewezen. Het arrest is uitgesproken in een openbare terechtzitting en is ondertekend door de griffier, die echter niet in staat was om het arrest mede te ondertekenen.