In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 20 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Zaanstad. De verdachte was in eerste aanleg vrijgesproken van de overtreding van artikel 2:1, tweede lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening Zaanstad 2013, dat betrekking heeft op het niet opvolgen van een verwijderingsbevel van de politie. Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld, stellende dat de kantonrechter ten onrechte de verdachte ontvankelijk heeft verklaard in zijn verzet tegen de strafbeschikking. Het hof heeft vastgesteld dat de strafbeschikking niet aan de verdachte in persoon is betekend en dat er geen omstandigheden zijn die erop wijzen dat de verdachte eerder op de hoogte was van de strafbeschikking. Hierdoor heeft het hof de ontvankelijkheid van de verdachte in het verzet bevestigd.
De tenlastelegging betrof een incident op 29 november 2014 te Zaandam, waarbij de verdachte zich in een samenscholing bevond en niet voldeed aan een bevel van de politie om zich te verwijderen. Het hof heeft de verklaringen van de verdachte en de processen-verbaal van de verbalisant beoordeeld en heeft geconcludeerd dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan. Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een geldboete van €370,00, met een voorwaardelijke straf van zeven dagen hechtenis bij gebreke van betaling. De beslissing is genomen met inachtneming van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan, evenals de persoonlijke situatie van de verdachte.