In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 29 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 1 december 2016. De zaak betreft een strafrechtelijke procedure met parketnummer 23-004576-16. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank gedeeltelijk vernietigd, specifiek met betrekking tot de bewezenverklaring van een geldbedrag van 2250 euro. Het hof heeft vastgesteld dat de rechtbank had moeten oordelen dat er slechts 750 euro uit de portemonnee van de aangever was weggenomen, in plaats van het eerder vastgestelde bedrag. Dit oordeel is gebaseerd op de verklaring van de aangever, die door de bevoegde opsporingsambtenaren was vastgelegd in een proces-verbaal. Het hof heeft de bewijsvoering van de rechtbank herzien en de relevante passages in het vonnis gecorrigeerd. De uitspraak van het hof bevestigt het vonnis voor het overige, wat betekent dat de andere onderdelen van het vonnis van de rechtbank in stand blijven. De uitspraak is gedaan door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof, waarbij de griffier aanwezig was. De zaak is behandeld in tegenwoordigheid van de gemachtigde raadsman van de verdachte, die hoger beroep had ingesteld tegen het eerdere vonnis.