ECLI:NL:GHAMS:2018:394

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 februari 2018
Publicatiedatum
7 februari 2018
Zaaknummer
200.174.923/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vordering tot aanwijzing van een noodweg en bewijslevering door de Stichting

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof Amsterdam, betreft het een hoger beroep van appellanten tegen de Stichting Koninkrijkszaal Geuzenweg 120. De zaak draait om de vordering tot aanwijzing van een noodweg en de bewijslevering door de Stichting. Het hof heeft eerder een tussenarrest gewezen waarin de Stichting is toegelaten te bewijzen dat zonder de aanwijzing van de nooddeuren een normale exploitatie van de Koninkrijkszaal niet mogelijk is. De Stichting heeft in haar conclusie na tussenarrest producties ingediend, waaruit zij meent te kunnen afleiden dat de brandweer en het bevoegde gezag, de burgemeester en wethouders, hebben bevestigd dat zonder de nooddeuren een normale exploitatie niet mogelijk is. Appellanten hebben deze conclusie bestreden en tegenbewijs aangeboden.

Het hof overweegt dat de Stichting niet aan haar bewijsopdracht heeft voldaan, omdat zij nog geen gezamenlijk uitgewerkt totaalplan voor een gelijkwaardige oplossing heeft opgesteld en aan het bevoegde gezag heeft voorgelegd. De burgemeester en wethouders hebben in hun brief aangegeven dat de vermindering van het aantal nooduitgangen in strijd is met het Bouwbesluit, maar dat er mogelijkheden zijn voor een gelijkwaardige oplossing, mits deze door de betrokken partijen wordt uitgewerkt. Het hof geeft de Stichting de gelegenheid om aan te geven of zij bereid is om samen met de appellanten een totaalplan op te stellen. Indien de Stichting niet bereid is, is haar vordering tot het aanwijzen van een noodweg niet toewijsbaar.

De zaak is aangehouden voor verdere beoordeling en de beslissing is gepland voor 20 februari 2018.

Uitspraak

arrest
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.174.923/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/520240 / HA ZA 12-762
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 6 februari 2018
inzake

1.[appellant sub 1] ,

wonend te [woonplaats 1] ,

2. [appellant sub 2] ,

wonend te [woonplaats 2] , gemeente [gemeente 1] ,

3. [appellant sub 3] ,

wonend te [woonplaats 3] , gemeente [gemeente 2] ,
appellanten,
advocaat: mr. J.P. Groen te Hoorn,
tegen:
STICHTING KONINKRIJKSZAAL GEUZENWEG 120 (voorheen Stichting Bouw en Exploitatie Koninkrijkszaal Erfgooiersplein),
gevestigd te Hilversum,
geïntimeerde,
advocaat: mr. J. Bouter te Amsterdam.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna wederom [appellanten] en de Stichting genoemd.
Het hof heeft op 11 juli 2017 een tussenarrest gewezen, naar de inhoud waarvan hier verder wordt verwezen.
De Stichting heeft vervolgens een conclusie na tussenarrest ingediend, met producties. [appellanten] hebben een antwoordconclusie ingediend.
Ten slotte is arrest gevraagd.

2.De verdere beoordeling

2.1
In het tussenarrest heeft het hof de Stichting toelaten te bewijzen dat, verkort weergegeven, zonder aanwijzing van de nooddeuren een normale exploitatie van de Koninkrijkszaal niet mogelijk is, ook niet indien zij de redelijkerwijs van haar te vergen maatregelen zou hebben getroffen. In dat verband diende de Stichting ervan uit te gaan dat het hof de maatregelen die in het tussenarrest onder rov 3.10 (in rov. 3.12 van het tussenarrest abusievelijk 3.11 genoemd) sub 1, 2 en 3 zijn beschreven beschouwt als dergelijke redelijkerwijs van haar te vergen maatregelen, temeer nu [appellanten] in dit geding onvoorwaardelijk hebben aangeboden alle kosten voor die maatregelen te zullen dragen. Bij de vraag naar de normale exploitatie zal worden uitgegaan van 200 personen. Het hof overwoog dat bewijslevering bij voorkeur diende plaats te vinden door het in het geding brengen van een brief of rapport ter zake van het bevoegde gezag.
2.2
De Stichting heeft daarop in haar conclusie geschreven dat zij zowel de brandweer Hilversum als het bevoegde gezag, zijnde burgemeester en wethouders (B&W), het tussenarrest van het hof heeft getoond. De schriftelijke reactie daarop van zowel de brandweer als van B&W heeft de Stichting in het geding gebracht. Volgens de Stichting volgt uit beide stukken dat zonder de nooddeuren een normale exploitatie niet mogelijk is, zodat zij zich in haar bewijslevering geslaagd acht. [appellanten] hebben deze conclusie bestreden en tegenbewijs aangeboden.
2.3
Volgens [appellanten] moet aan het rapport van de brandweer niet veel waarde worden gehecht, omdat de brandweer, zoals de Stichting ook stelt, niet het bevoegde gezag is en [appellanten] bij het onderzoek en het bezoek ter plaatse door de brandweer niet door de Stichting zijn betrokken. Wat de brief van B&W betreft klagen [appellanten] erover dat, ondanks de voorzet die B&W voor een gelijkwaardige oplossing hebben gedaan, de Stichting geen contact met hen heeft opgenomen om een voorstel uit te werken, hoewel [appellanten] de kosten voor de redelijkerwijs te treffen maatregelen wil dragen.
2.4
Uit de brief van de brandweer van 3 augustus 2017 volgt dat er thans reeds een tekortkoming is waargenomen (voor één van de nooduitgangsdeuren hangt een gordijn waardoor vluchten bij brand wordt belemmerd) en dat, ingeval de twee nooduitgangsdeuren komen te vervallen, de dubbele deurconstructies aan de voorzijde van het gebouw moeten worden voorzien van een panieksluiting waarna maximaal 165 personen gelijktijdig zijn toegestaan. Dat aantal voldoet niet aan het uitgangspunt van het hof dat een normale exploitatie 200 gelijktijdig aanwezige personen behelst. Nu partijen het erover eens zijn dat de brandweer niet het bevoegde gezag is, zal het hof de brief van de brandweer niet in de verdere oordeelsvorming betrekken.
2.5
B&W zijn, naar in confesso is, wel het bevoegde gezag. In de brief van B&W van 23 augustus 2017 wordt onder meer geschreven:
“Gelijkwaardige oplossing
De vermindering van het aantal nooduitgangen is in strijd met de directe bepalingen van het Bouwbesluit en daarmee in principe niet toegestaan. Het Bouwbesluit kent echter de mogelijkheid van een gelijkwaardige oplossing (artikel 1.3 Bouwbesluit 2012). In dit geval houdt dat in dat niet aan de eis van twee vluchtwegen op minimaal vijf meter afstand van elkaar hoeft te worden voldaan, als op andere wijze de ontvluchting voldoende wordt gewaarborgd. Wettelijk gezien dienen de private partijen zo’n gelijkwaardige oplossing te ontwikkelen en te onderbouwen. Wij zijn echter bereid een voorzet te geven voor wat mogelijk - na uitwerking van het plan - een acceptabele gelijkwaardige oplossing kan zijn. (…)
- meterkast dertig minuten brandwerend maken
- Installatie van rookmelders conform NEN 2555 (…)
- jaarlijks onderhoud van de rookmelders (…)
Uiteraard dienen ook de dubbele deuren verbreed te worden. Ook de aanpassing van de woninggevels (…) is een essentieel punt in het hele brandveiligheidspakket.
Conclusie koninkrijkszaal
(…) Mogelijk kan met een gelijkwaardige oplossing toch worden voldaan aan het Bouwbesluit. Een uitgewerkte gelijkwaardige oplossing is nu echter niet voorhanden.
Eindconclusie
Theoretisch zijn er mogelijkheden voor exploitatie van het pand zonder de nooduitgangen aan de achterzijde. Dit kan echter alleen als wij bereid zijn om akkoord te gaan met een gelijkwaardige oplossing in de zin van het Bouwbesluit zoals hiervoor omschreven. Op dit moment zijn wij niet bereid om dit akkoord toe te zeggen. Het ontbreekt aan een concreet en uitgewerkt plan. Daarnaast is houding van de eigenaren van de voorgelegen woningen niet bekend. Alleen op basis van een uitgewerkt totaalplan voor steeg én zaal dat gedragen word door alle betrokken partijen kunnen wij na afweging van alle belangen mogelijk een akkoord geven.
2.6
De Stichting heeft ook een reactie van de in het tussenarrest reeds genoemde [A] in het geding gebracht. [A] verklaart daarin, samengevat, dat uit de brief van B&W volgt dat de eerder door hem voorgestelde maatregelen (die het hof in rov. 3.10 sub 1, 2 en 3 heeft opgenomen) geen gelijkwaardige oplossing bieden. Bovendien, ook al zouden de door de gemeente als suggestie gevraagde additionele maatregelen worden toegepast, dan nog kan er geen gelijkwaardige, veilige, bruikbare oplossing worden gerealiseerd. Naar het hof begrijpt is dat laatste volgens [A] het geval omdat in de huidige situatie tijdens bijeenkomsten 30-40 fietsen in de steeg zijn geparkeerd hetgeen in de nieuwe situatie niet meer is toegestaan, terwijl er in de buurt geen redelijke alternatieven voor fietsparkeren beschikbaar zijn.
2.7
Het hof overweegt als volgt. Hoewel uit de brief van B&W mogelijk afgeleid moet worden dat de eerder voorgestelde maatregelen (als onder rov. 3.10 sub 1, 2 en 3 van het tussenarrest verwoord) nog niet tot een aan het Bouwbesluit gelijkwaardige oplossing leiden, volstaat dat niet voor het oordeel dat de Stichting in haar bewijsopdracht is geslaagd. Zij moest immers bewijzen (rov. 3.12 tussenarrest) dat zonder de aanwijzing van de nooddeuren een normale exploitatie van haar perceel onmogelijk is, ook indien zij de redelijkerwijs van haar te vergen maatregelen zou treffen. Dat waren in ieder geval de in rov. 3.10 sub 1, 2 en 3 van het tussenarrest genoemde maatregelen, maar de in de brief van B&W genoemde maatregelen verdienen die kwalificatie evenzeer. Uit de stellingen van [appellanten] leidt het hof af dat zij bereid zijn de kosten van ook die laatste maatregelen te dragen.
2.8
B&W hebben in hun brief te kennen gegeven geen akkoord te kunnen toezeggen voor een gelijkwaardige oplossing, bij gebreke van een concreet en uitgewerkt plan. Op de vraag of een normale exploitatie mogelijk is nadat tevens de daartoe noodzakelijke, redelijke maatregelen zijn getroffen is daarom thans geen antwoord voorhanden. De Stichting heeft dus nog niet aan haar bewijsopdracht voldaan.
2.9
[appellanten] en de Stichting hebben immers nog geen gezamenlijk uitgewerkt totaalplan voor een gelijkwaardige oplossing opgesteld en aan B&W voorgelegd. Dat [appellanten] bereid zijn een dergelijk plan met de Stichting op te stellen en met B&W te bespreken, volgt genoegzaam uit hun stellingen; wat niet vast staat is of ook de Stichting daartoe bereid is. Het hof zal de Stichting gelegenheid geven zich daarover bij akte uit te laten. Indien de Stichting te kennen geeft dat zij die bereidheid niet heeft, is zij niet in haar bewijslevering geslaagd en is haar vordering tot het aanwijzen van een noodweg niet toewijsbaar. Laat zij bij akte weten dat zij die bereidheid wel heeft, dan zullen partijen het hof - in het kader van de bewijslevering door de Stichting - een termijn moeten vragen om hen in de gelegenheid te stellen gezamenlijk een totaalplan uit te werken (waarvan alle relevante aspecten onderdeel uitmaken, zoals de meterkast, (onderhoud van) de rookmelders, verbreding van de dubbele deuren en brandwerend maken van gevels, ramen en deuren van naastgelegen woningen en bereidheid tot medewerking van de eigena(a)r(en) van die woningen) en zich daarover met B&W te verstaan. De Stichting is de meest gerede partij om het eindresultaat van het overleg met B&W (bij voorkeur een eindbeoordeling van B&W) in het geding te brengen.
2.1
In verband met het eventueel op te stellen totaalplan wijst het hof erop dat B&W in de brief van 23 augustus 2017 vermeldt dat de mogelijkheden voor stalling in de steeg van losstaande fietsen en kliko’s
zowel in de bestaande(cursivering hof) als in de beoogde situatie beperkt zijn. De steeg is 2,8 tot 3,2 meter breed. Het was al een vluchtroute en zou slechts een intensiever benutte vluchtroute worden. Op dit moment dient er een looppad te worden vrijgehouden van ongeveer 1,2 meter, en dat zou in de beoogde situatie minimaal 1,5 meter worden, aldus steeds B&W. Dit bevestigt in zoverre hetgeen het hof in rov. 3.12 van het tussenarrest reeds aannemelijk achtte, dat er nu ook al beperkingen zijn in de mate waarin fietsen in steeg mogen worden gestald omdat dit ook nu een vluchtroute is. Het enkele feit dat de steeg in de nieuwe situatie in beperktere mate dan thans het stallen van fietsen toelaat, staat, anders dan de Stichting betoogt, het bereiken van een gelijkwaardige situatie dus niet zonder meer in de weg.
2.11
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.Beslissing

Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van 20 februari 2018 voor akte aan de zijde van de Stichting als onder 2.9 bedoeld;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.C. Meijer, D.J. van der Kwaak en C. Uriot en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 6 februari 2018.