ECLI:NL:GHAMS:2018:3922

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 oktober 2018
Publicatiedatum
25 oktober 2018
Zaaknummer
23-001739-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake opzetheling van diamanten en sieraden na inbraak bij juwelier

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 22 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was beschuldigd van opzetheling van diamanten, een ring en topazen, die waren gestolen tijdens een inbraak bij een juwelier in Haarlem op 22 oktober 2014. De rechtbank had de verdachte in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden. In hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het hof het advies van een psychiater heeft overgenomen die de verdachte als detentieongeschikt beschouwde. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het subsidiair ten laste gelegde, namelijk het voorhanden hebben van de gestolen goederen, maar heeft hem vrijgesproken van de primair ten laste gelegde feiten. De opgelegde straf is beperkt tot de duur van het reeds ondergane voorarrest van 69 dagen, omdat het hof rekening hield met de psychische problematiek van de verdachte. De benadeelde partij, de juwelier, werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte niet schuldig was bevonden aan het primair ten laste gelegde.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001739-15
datum uitspraak: 22 oktober 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 9 april 2015 in de strafzaak onder parketnummer 15-872017-14 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1995,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 8 oktober 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
primairhij op of omstreeks 22 oktober 2014 te Haarlem tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening (in/uit juwelier/edelsmederij [naam 1] gelegen aan de [adres 2]) heeft weggenomen een (grote) hoeveelheid sieraden/juwelen en/of edelstenen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
subsidiairhij in of omstreeks de periode van 22 oktober 2014 tot en met 12 december 2014 te Haarlem, althans in Nederland, sieraden/juwelen en/of edelstenen (te weten onder meer meerdere diamanten, een ring en meerdere topazen) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van voornoemde sieraden/juwelen en/of edelstenen wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een enigszins andere bewezenverklaring en tot een andere straf komt dan de rechtbank.

Vrijspraak

Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte primair is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken. Nu de advocaat-generaal dit ook heeft gevorderd, terwijl dit eveneens is bepleit door de raadsman, wordt dit oordeel niet nader gemotiveerd.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het
subsidiairten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 12 december 2014 te Haarlem diamanten, een ring en topazen voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van voornoemde diamanten, ring en topazen wist dat het door misdrijf verkregen goederen betrof.
Hetgeen subsidiair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het subsidiair bewezen verklaarde levert op:
opzetheling.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg subsidiair bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het subsidiair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf waarvan de duur gelijk is aan de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, te weten 69 dagen. Ook de raadsman heeft het hof voorgesteld de verdachte voor het subsidiair ten laste gelegde een gevangenisstraf op te leggen waarvan de omvang gelijk is aan de duur het voorarrest.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan opzetheling van diamanten, een ring en topazen die zijn buitgemaakt bij een inbraak bij een juwelier. Aldus heeft hij bijgedragen aan de instandhouding van een afzetmarkt voor gestolen goederen. Hij heeft zijn ogen ervoor gesloten dat de diefstallen waarbij degelijke goederen worden weggenomen vaak gepaard gaan met grote materiële schade en groot ongemak voor de gedupeerde eigenaren; hij heeft zich slechts laten leiden door de zucht naar eigen financieel voordeel.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 27 september 2018 is hij eerder onherroepelijk veroordeeld tot een vrijheidsstraf ter zake van een gekwalificeerd vermogensdelict. Dit weegt in zijn nadeel. Gelet daarop, in aanmerking nemend de straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd en gezien de aanzienlijke waarde die de door de verdachte geheelde voorwerpen vertegenwoordigen, is het in beginsel niet ongerechtvaardigd de verdachte te bestraffen met de gevangenisstraf die de rechtbank heeft opgelegd.
Daar staat inmiddels tegenover dat uit een rapport van psychiater [naam 2] van 3 april 2018 naar voren komt dat de verdachte lijdt aan psychische (psychotische) problematiek die in de periode
nahet ten laste gelegde feit sterk in ernst is toegenomen, zelfs in die mate dat de verdachte krachtens de wet BOPZ opgenomen is geweest. De psychiater heeft het hof gemotiveerd geadviseerd om de verdachte in verband met die problematiek als detentieongeschikt te beschouwen. Nu het advies van de psychiater wordt gedragen door diens bevindingen, neemt het hof dat advies over. Om die reden acht het hof het niet geraden dat de verdachte thans een straf wordt opgelegd die meebrengt dat hij opnieuw van zijn vrijheid wordt beroofd. Het hof beperkt de omvang van de op te leggen straf dan ook tot de duur van het reeds door de verdachte ondergane voorarrest.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Voorwaardelijk verzoek

De raadsman heeft het hof verzocht de zaak aan te houden ingeval het hof van oordeel zou zijn dat voor het subsidiair ten laste gelegde een gevangenisstraf moet worden opgelegd die langer is dan de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Het hof stelt vast dat de aan het verzoek gestelde voorwaarde niet is vervuld, zodat het hof niet op dit verzoek heeft te beslissen.

Vordering van de benadeelde partij [naam 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 30.865,59 wegens materiële schade die zij als gevolg van het ten laste gelegde zou hebben geleden. De benadeelde partij is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard in de vordering. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard in de vordering. De raadsman heeft zich hierbij aangesloten.
Het hof is van oordeel dat, nu de verdachte niet schuldig wordt verklaard ter zake van het primair ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade (rechtstreeks) zou zijn veroorzaakt, de benadeelde partij niet in de vordering kan worden ontvangen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 63 en 416 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
69 (negenenzestig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [naam 1]
Verklaart de benadeelde partij [naam 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. F.M.D. Aardema, mr. J.J.I. de Jong en mr. M.L.M. van der Voet, in tegenwoordigheid van mr. N.M. Simons, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 22 oktober 2018.
mr. J.J.I. de Jong is buiten staat dit arrest te ondertekenen.
[…]