ECLI:NL:GHAMS:2018:3893

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 oktober 2018
Publicatiedatum
24 oktober 2018
Zaaknummer
200.240.150/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling van minderjarigen in het kader van huiselijk geweld en de rol van de moeder

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 23 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van twee minderjarige kinderen, [kind a] en [kind b], van de moeder, die in hoger beroep was gekomen tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Noord-Holland. De moeder oefent alleen het gezag over de kinderen uit en woont met hen op een geheim adres. De Raad voor de Kinderbescherming had verzocht om de kinderen onder toezicht te stellen vanwege ernstige zorgen over hun opvoedsituatie, die voortkwamen uit huiselijk geweld tussen de moeder en de vader van [kind b], de heer [X]. De rechtbank had op 9 maart 2018 de kinderen onder toezicht gesteld voor een periode van een jaar.

De moeder heeft in hoger beroep betoogd dat er geen gronden voor ondertoezichtstelling meer bestaan, omdat zij vrijwillig meewerkt aan hulpverlening en de situatie is verbeterd. De Raad en de gecertificeerde instelling (GI) hebben echter betoogd dat de zorgen over de veiligheid van de kinderen nog steeds aanwezig zijn, vooral gezien de onvoorspelbare en gewelddadige aard van de vader. Het hof heeft vastgesteld dat, ondanks de inspanningen van de moeder, de risico's voor de kinderen nog steeds significant zijn en dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is om hun veiligheid te waarborgen.

Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd, waarbij het belang van de kinderen en hun ontwikkeling voorop staat. De beslissing is genomen in het kader van artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek, dat de mogelijkheid biedt om minderjarigen onder toezicht te stellen indien hun ontwikkeling ernstig wordt bedreigd. Het hof concludeert dat de inbreuk op het recht op eerbiediging van het familie- en gezinsleven gerechtvaardigd is, gezien de noodzaak om de kinderen te beschermen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.240.150/01
zaaknummer rechtbank: C/15/271158 / JU RK 18-397
beschikking van de meervoudige kamer van 23 oktober 2018 inzake
[de moeder]
wonende op een geheim adres,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A.L. Witteveen te Rotterdam,
en
de Raad voor de Kinderbescherming, regio Noord-Holland,
gevestigd te Haarlem,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
  • de minderjarige [A] (hierna te noemen: [kind a] );
  • de minderjarige [B] (hierna te noemen: [kind b] );
  • de gecertificeerde instelling Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering te Alkmaar (hierna te noemen: de GI).

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, van 9 maart 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 1 juni 2018 in hoger beroep gekomen van voornoemde beschikking van 9 maart 2018.
2.2
De raad heeft op 19 juli 2018 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof is op 6 september 2018 voorts een journaalbericht van de zijde van de moeder van 5 september 2018 met bijlage ingekomen.
2.4
Het hof heeft [kind a] in de gelegenheid gesteld zijn mening over het onderhavige geschil kenbaar te maken. Op 28 juni 2018 is bij het hof een bericht van [kind a] van 25 juni 2018 ingekomen, waarin hij zijn mening kenbaar heeft gemaakt.
2.5
De zaak is op 19 september 2018 ter terechtzitting behandeld. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw F.L.M. Huizinga;
- de GI, vertegenwoordigd door de gezinsmanager.

3.De feiten

3.1
De moeder heeft twee kinderen, te weten [kind a] , geboren [in] 2005, en [kind b] , geboren [in] 2017 (hierna gezamenlijk te noemen: de kinderen). De moeder oefent alleen het gezag over de kinderen uit. De kinderen wonen bij de moeder.
3.2
Bij beschikking van 15 februari 2018 zijn de kinderen, op verzoek van de raad, voorlopig onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 14 februari 2018 voor de duur van drie maanden. Het verzoek van de raad de kinderen aansluitend voor de duur van 12 maanden onder toezicht te stellen is aangehouden.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking zijn de kinderen, op het daartoe strekkende verzoek van de raad, onder toezicht van de GI gesteld met ingang van 9 maart 2018 tot 9 maart 2019.
4.2
De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, het inleidend verzoek van de raad af te wijzen.
4.3
De raad verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ter beoordeling aan het hof ligt voor of ten tijde van de bestreden beschikking gronden aanwezig waren voor ondertoezichtstelling van de kinderen en of deze gronden thans (nog) aanwezig zijn.
5.2
Ingevolge artikel 1:255 lid 1 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd en de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
5.3
De moeder betoogt dat geen gronden voor ondertoezichtstelling van de kinderen (hebben) bestaan, en voert hiertoe het volgende aan. Vanwege de gewelddadige relatie tussen de moeder en de vader van [kind b] , de heer [X] (hierna te noemen: [de man] ) is de moeder met de kinderen op 15 februari 2018 naar een Blijfhuis gegaan, waarna zij zijn overgeplaatst naar een crisisopvang. Op 11 april 2018 is samen met het Landelijk Expertise Team Jeugdbescherming (hierna te noemen: LET), aan wie de GI de zaak tijdelijk had overgedragen, een veiligheidsplan en een plan van aanpak opgesteld. Het LET heeft de moeder op 15 mei 2018 toestemming gegeven met de kinderen terug te keren naar huis. Sinds de terugkeer van de moeder en de kinderen naar huis is hulp ingezet in de vorm van gezinsbegeleiding “10 voor Toekomst” en de Blijf Groep. Vanuit de Blijf Groep is een veiligheidsplan en een gezinsplan opgesteld, waaraan de moeder zich houdt. Daarnaast was Humanitas al in het vrijwillig kader betrokken in de thuissituatie van de moeder en heeft de moeder zich in januari 2018 vrijwillig aangemeld voor behandeling bij Brijder, welke behandeling door het verblijf van de moeder in het Blijfhuis vertraging heeft opgelopen. [kind a] is voorts onderzocht door Kenter Jeugdhulp, maar dit heeft niet geleid tot hulpverlening. Ook is de schoolgang van [kind a] hervat, hetgeen positief verloopt.
De samenwerking met de hulpverlenende instanties verloopt goed. De moeder stelt zich meewerkend op en probeert te voldoen aan alle voorwaarden die worden gesteld. Inmiddels is alle hulpverlening, behalve vanuit de Blijf Groep, beëindigd, omdat hiertoe geen noodzaak meer was. De moeder wil de hulp vanuit de Blijf Groep, waaraan een “AWARE-alarmsysteem” is gekoppeld, graag behouden.
Nu de moeder de geboden en noodzakelijk geachte hulpverlening accepteert, is niet voldaan aan de gronden voor ondertoezichtstelling. Bovendien is thans geen sprake (meer) van een ontwikkelingsbedreiging van de kinderen; het gaat goed met hen. De moeder heeft sinds het voorjaar van 2018 geen contact meer met [de man] , hetgeen ook niet is toegestaan gelet op het straat- en contactverbod dat [de man] heeft. De ondertoezichtstelling van de kinderen is in strijd met artikel 8 EVRM, aldus de moeder.
5.4
De raad betoogt dat de gronden voor ondertoezichtstelling van de kinderen ten tijde van de bestreden beschikking aanwezig waren en dat thans nog zijn. Het gegeven dat de moeder vrijwillig aan de hulpverlening meewerkt, is volgens de raad onvoldoende om de veiligheid van de kinderen te waarborgen. De moeder geeft zich onvoldoende rekenschap van wat het huiselijk geweld dat zich in het verleden tussen haar en [de man] heeft afgespeeld voor de kinderen, met name [kind a] , betekent. Nu de moeder wil dat [de man] betrokken blijft bij haar gezin, althans bij [kind b] , vormt hij een bedreiging voor de kinderen, met name [kind a] . Ondertoezichtstelling van de kinderen is noodzakelijk om de situatie van de moeder en de kinderen te monitoren. In het kader van de ondertoezichtstelling kan het LET veiligheidsgesprekken met [de man] voeren, contact met [de man] onderhouden over de door hem gewenste omgangsregeling met [kind b] , toezicht houden op een eventuele omgangsregeling met [kind b] , zicht houden op een mogelijk door [de man] te volgen hulpverleningstraject en toezicht houden op de ontwikkeling van de kinderen, met name [kind a] . Binnenkort zal worden gestart met een coachingstraject voor [kind a] en wellicht zal daarna nog therapie volgen. Wanneer de veiligheid van de kinderen in het geding dreigt te komen, kan het LET schriftelijke aanwijzingen geven of anderszins ingrijpen om de veiligheid te waarborgen, aldus de raad.
5.5
De GI heeft ter zitting in hoger beroep verklaard van mening te zijn dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd, waartoe het volgende is aangevoerd. Hoewel de moeder erg haar best heeft gedaan en heeft laten zien met de hulpverlening te willen meewerken, bestaat tussen de GI en de moeder een verschil van mening over de zorgen die bestaan ten aanzien van [de man] . De moeder heeft een verantwoordelijkheidsgevoel tegenover hem. Ondanks het verleden dat zij met [de man] heeft, wil zij dat hij betrokken blijft. De GI betwijfelt of er vanaf het voorjaar van 2018 echt geen contact tussen de moeder en [de man] is geweest. De GI vreest voor een herhaling van het huiselijk geweld in de gezinssituatie van de moeder indien de ondertoezichtstelling wordt opgeheven. [de man] is onvoorspelbaar en onberekenbaar. Hij voelt veel frustraties en boosheid richting [kind a] . Hij heeft het gevoel dat [kind a] de moeder tegen hem heeft opgezet. Recent is afgesproken het contact tussen de moeder en [de man] in verband met een eventuele omgangsregeling tussen [de man] en [kind b] via het LET te laten verlopen. Bij opheffing van de ondertoezichtstelling zal geen zicht zijn op het onderlinge contact tussen de moeder en [de man] . De GI is van mening dat bij de moeder inzicht ontbreekt in de risico’s die (het contact met) [de man] voor haar gezin met zich meebrengt, althans dat zij deze risico’s onderschat. Een volgende stap in het hulpverleningsproces aan de moeder zou psycho-educatie zijn. De moeder mag zich nu gaan sterken om herhaling te voorkomen en te verwerken wat er is gebeurd. Tot slot heeft de GI zorgen over [kind a] in verband met het huiselijk geweld dat hij heeft meegemaakt. Vanuit de GI wordt op korte termijn een coach voor hem ingezet.
5.6
Het hof overweegt als volgt.
Uit de stukken van het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de kinderen (voorlopig) onder toezicht zijn gesteld vanwege ernstige zorgen die bestonden over hun opvoedsituatie. De kinderen werden blootgesteld aan fors huiselijk geweld tussen de moeder en [de man] . Ondanks gemaakte veiligheidsafspraken lukte het de moeder niet de kinderen te beschermen tegen [de man] ’ uitlatingen van geweld, bedreiging en stalking. [de man] is onvoorspelbaar en heeft een verleden waarbij sprake is van gewelddadige incidenten die bij de politie bekend zijn. Hij is op 15 januari 2018 naar aanleiding van een aangifte van de moeder strafrechtelijk veroordeeld tot een werkstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf wegens mishandeling, met als bijzondere voorwaarde een verbod contact op te nemen met de moeder gedurende de proeftijd van twee jaar. Nadat zich op 10 februari 2018 nog een incident tussen de moeder en [de man] heeft voorgedaan, zijn de kinderen met ingang van 14 februari 2018 (voorlopig) onder toezicht gesteld. De moeder is een dag later met de kinderen naar een Blijfhuis gegaan. Zij zijn medio mei 2018 in overleg met het LET teruggekeerd naar huis, waarna diverse vormen van hulpverlening zijn ingezet.
Hoewel de moeder heeft meegewerkt aan de geboden en noodzakelijk geachte hulpverlening, blijven bij de raad en de GI zorgen bestaan over de veiligheidssituatie van de kinderen, met name van [kind a] . Gebleken is dat [de man] veel frustraties en boosheid voelt richting [kind a] en de overtuiging heeft dat [kind a] aan een toekomst tussen hem en de moeder en [kind b] in de weg staat. Ook in het gesprek dat recent tussen het LET en [de man] heeft plaatsgevonden, heeft [de man] zorgelijke uitspraken over [kind a] gedaan. De moeder wil, ondanks het belaste verleden tussen haar en [de man] , dat hij betrokken blijft en zij blijft mogelijkheden zien hem een rol te geven in het leven van [kind b] . Zij lijkt zich hierbij onvoldoende bewust te zijn van de risico’s die (het contact met) [de man] voor haar gezin, met name voor [kind a] , met zich meebrengt.
Tegen deze achtergrond is het hof, met de raad, van oordeel dat het gegeven dat de moeder vrijwillig aan de hulpverlening meewerkt onvoldoende is om de veiligheid van de kinderen te kunnen waarborgen. Met de raad en de GI acht het hof de ondertoezichtstelling van de kinderen noodzakelijk teneinde zicht te houden op het mogelijke contact tussen de moeder en [de man] en daarmee de veiligheid van de kinderen. Door middel van de ondertoezichtstelling kan het LET veiligheidsgesprekken met [de man] voeren, contact met [de man] onderhouden over de door hem gewenste omgangsregeling met [kind b] en toezicht houden op een eventuele omgangsregeling. Bovendien kan toezicht worden gehouden op een mogelijk door [de man] te volgen hulpverleningstraject. In een recent gesprek met het LET heeft [de man] aangegeven hulpverlening te willen, maar hierin zijn voor zover bekend nog geen stappen gezet. Tot slot dient door middel van de ondertoezichtstelling toezicht te worden gehouden op de ontwikkeling van de kinderen, met name [kind a] , en hulpverlening voor hen te worden ingezet indien daartoe aanleiding bestaat.
Op grond van het voorgaande komt het hof tot de conclusie dat ten tijde van de bestreden beschikking gronden aanwezig waren voor ondertoezichtstelling van de kinderen en dat deze thans nog aanwezig zijn. Daaruit volgt dat - anders dan de moeder stelt - de inbreuk op het recht op eerbiediging van het familie- en gezinsleven als bedoeld in artikel 8 EVRM gerechtvaardigd is. Die inbreuk is immers noodzakelijk en tevens evenredig aan het doel van de bescherming van de ontwikkeling van de kinderen. De bestreden beschikking zal dan ook worden bekrachtigd.
5.7
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.R. Sturhoofd, mr. J.M.C. Louwinger-Rijk en mr. M. Groenleer, in tegenwoordigheid van mr. A. Paats als griffier en is op 23 oktober 2018 openbaar uitgesproken door de voorzitter.