In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 23 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van twee minderjarige kinderen, [kind a] en [kind b], van de moeder, die in hoger beroep was gekomen tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Noord-Holland. De moeder oefent alleen het gezag over de kinderen uit en woont met hen op een geheim adres. De Raad voor de Kinderbescherming had verzocht om de kinderen onder toezicht te stellen vanwege ernstige zorgen over hun opvoedsituatie, die voortkwamen uit huiselijk geweld tussen de moeder en de vader van [kind b], de heer [X]. De rechtbank had op 9 maart 2018 de kinderen onder toezicht gesteld voor een periode van een jaar.
De moeder heeft in hoger beroep betoogd dat er geen gronden voor ondertoezichtstelling meer bestaan, omdat zij vrijwillig meewerkt aan hulpverlening en de situatie is verbeterd. De Raad en de gecertificeerde instelling (GI) hebben echter betoogd dat de zorgen over de veiligheid van de kinderen nog steeds aanwezig zijn, vooral gezien de onvoorspelbare en gewelddadige aard van de vader. Het hof heeft vastgesteld dat, ondanks de inspanningen van de moeder, de risico's voor de kinderen nog steeds significant zijn en dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is om hun veiligheid te waarborgen.
Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd, waarbij het belang van de kinderen en hun ontwikkeling voorop staat. De beslissing is genomen in het kader van artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek, dat de mogelijkheid biedt om minderjarigen onder toezicht te stellen indien hun ontwikkeling ernstig wordt bedreigd. Het hof concludeert dat de inbreuk op het recht op eerbiediging van het familie- en gezinsleven gerechtvaardigd is, gezien de noodzaak om de kinderen te beschermen.