ECLI:NL:GHAMS:2018:3883

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 oktober 2018
Publicatiedatum
24 oktober 2018
Zaaknummer
200.216.943/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag moeder en de rol van de hulpverlening in het besluitvormingsproces

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 23 oktober 2018 uitspraak gedaan over de beëindiging van het gezag van de moeder over haar drie minderjarige kinderen. Het hof oordeelt dat het belang van de kinderen bij duidelijkheid en stabiliteit voorop staat. De moeder heeft in het verleden niet in staat gebleken om een veilige opvoedsituatie te creëren en heeft de mishandeling en misbruik door de vader ontkend. Ondanks pogingen van de hulpverlening om de moeder te betrekken in het besluitvormingsproces, is dit niet gelukt. Het hof concludeert dat de moeder niet binnen een aanvaardbare termijn in staat zal zijn om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen te dragen. De kinderen zijn inmiddels al geruime tijd in een pleeggezin geplaatst en hebben daar stabiliteit en veiligheid gevonden. Het hof bekrachtigt daarom de eerdere beschikking van de kinderrechter die het gezag van de moeder heeft beëindigd. Het hof benadrukt dat, indien de ontwikkeling van de kinderen dit toelaat, in de toekomst contacten tussen de moeder en de kinderen mogelijk gemaakt kunnen worden.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.216.943/01
Zaaknummer rechtbank: C/15/251338 FA RK 16-6856
Beschikking van de meervoudige kamer van 23 oktober 2018 inzake
[de vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader,
en
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
verzoekers in hoger beroep,
advocaat: mr. W.P.A. Vos te Amsterdam,
en
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Haarlem,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige A] (hierna te noemen: [minderjarige A] );
- de minderjarige [minderjarige B] (hierna te noemen: [minderjarige B] );
- de minderjarige [minderjarige C] (hierna te noemen: [minderjarige C] );
- de gecertificeerde instelling Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering (hierna te
noemen: de GI);
- de pleegouders van [minderjarige A] , [minderjarige B] en [minderjarige C] (hierna te noemen: de pleegouders).

1.Het verdere geding in hoger beroep

1.1
Het hof verwijst naar en neemt over hetgeen in zijn beschikking van 8 mei 2018 is overwogen en beslist. Bij deze beschikking is de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de kinderrechter), van 20 februari 2017 bekrachtigd voor zover daarbij het gezag van de vader over de kinderen is beëindigd. Voorts is overwogen dat, alvorens beoordeeld kan worden of een verstrekkende maatregel als een gezagsbeëindiging ten aanzien van de moeder in stand kan blijven, bezien dient te worden of de moeder met hulp van (een) derde(n) in staat is alsnog en onafhankelijk van de vader haar standpunt te bepalen ten aanzien van wat de kinderen nodig hebben en of zij daar zelfstandig in kan voorzien. Gelet daarop is mr. Vos in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de vraag welke stappen nog zouden kunnen worden gezet teneinde de moeder in te laten zien wat er van haar wordt gevraagd om weer tot de levens van de kinderen te kunnen worden toegelaten.
1.2
Na de beschikking van 8 mei 2018 zijn bij het hof de volgende stukken ingekomen:
- een brief van mr. Vos van 19 juni 2018 met een reactie op het voorgaande, ingekomen op dezelfde datum;
- een brief van de raad van 27 juli 2018 met als bijlage een onderzoek van de raad van 16 juli 2018, ingekomen op 30 juli 2018.
1.3
Bij brief van 1 augustus 2018 heeft het hof mr. Vos in de gelegenheid gesteld vóór 15 augustus 2018 te reageren op het raadsonderzoek van 16 juli 2018. Mr. Vos, heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt.
1.4
Bij brief van 20 september 2018 heeft het hof partijen, de GI en de pleegouders meegedeeld dat de zaak verder op de stukken wordt afgedaan.

2.De verdere motivering van de beslissing

2.1
Ter beoordeling aan het hof ligt nog voor de vraag of de kinderrechter terecht het gezag van de moeder over de kinderen heeft beëindigd en de GI tot voogd heeft benoemd.
2.2
Bij brief van 19 juni 2018 heeft mr. Vos gereageerd op de vraag welke stappen nog zouden kunnen worden gezet teneinde de moeder in te laten zien wat er van haar wordt gevraagd om weer tot de levens van de kinderen te kunnen worden toegelaten. Mr. Vos heeft verklaard geen vertrouwenspersoon voor de moeder te hebben gevonden, maar – via de Nederlandse ambassade in Myanmar – wel de contactgegevens te hebben gekregen van de in Myanmar verblijvende mister Ko Andrew die zowel de Engelse taal als de taal Chin Zou beheerst. Deze man zou mogelijk via Skype of een andere techniek tolkdiensten kunnen verrichten. Voorts heeft mr. Vos voorgesteld een Echt Recht Conferentie (of Eigen Kracht Conferentie) te organiseren, waarbij de kinderen in een begeleide veilige setting de moeder kunnen aanspreken en de moeder hierop kan reageren. Op deze manier kan aan de moeder duidelijk gemaakt worden welke gevolgen er voor haar op het spel staan. Een dergelijke conferentie zal helend kunnen zijn voor de kinderen en de moeder, aldus mr. Vos.
2.3
De raad heeft in zijn rapport van 16 juli 2018 geconcludeerd onder de huidige omstandigheden geen mogelijkheden te zien om tijdens een Eigen Recht/Kracht Conferentie de algehele veiligheid van de kinderen te waarborgen. Naast het feit dat er geen tolk beschikbaar is die het Chin Zou beheerst zodat oncontroleerbaar is of en in welke mate de kinderen door de moeder met loyaliteitskwesties en pressie worden belast, is de raad van mening dat een contactmoment met de moeder op dit moment zeer schadelijk is voor de verdere verwerking van de opgelopen trauma’s van de kinderen. Een contactmoment met de moeder is op dit moment dan ook niet in het belang van de kinderen, aldus de raad.
2.4
Het hof overweegt als volgt.
Met de raad en de GI is het hof van oordeel dat het organiseren van een 'Echt Recht Conferentie', dan wel een 'Eigen Kracht Conferentie' thans niet in het belang van de kinderen is. De kinderen zijn als gevolg van hun belaste verleden zeer kwetsbaar en bevinden zich in een verwerkingsperiode. [minderjarige A] heeft inmiddels intensieve individuele behandeling van Qpido, een behandeltraject van twee jaar, en ook [minderjarige B] en [minderjarige C] zijn nog erg bezig met de gebeurtenissen uit het verleden en het strafproces van de vader. Een contactmoment met de moeder zou volgens de GI en Spirit Pleegzorg op dit moment schadelijk zijn voor het verwerkingsproces van de kinderen. Daar komt bij dat de kinderen uitdrukkelijk hebben aangegeven thans geen contact met een van beide ouders te willen. Het laatste contactmoment met de moeder in 2016 was schadelijk voor de kinderen. De moeder had – tegen de afspraken in – de vader meegenomen naar het contactmoment en heeft de kinderen (met name [minderjarige A] ) ondervraagd over hun verblijfplaats. Dit heeft ertoe geleid dat de kinderen weg moesten uit het pleeggezin waar zij destijds verbleven, hetgeen het hechtingsproces van de kinderen verder in gevaar heeft gebracht. De veiligheid van de kinderen gedurende een contactmoment met de moeder kan thans nog steeds niet worden gewaarborgd vanwege de taalbarrière en het ontbreken van een (gecertificeerde) tolk in Nederland. Hierdoor blijft een groot risico bestaan dat de moeder opnieuw zaken met de kinderen bespreekt die hen kunnen schaden. Gelet hierop, is het hof dan ook van oordeel dat het organiseren van een 'Echt Recht Conferentie', dan wel een 'Eigen Kracht Conferentie' geen begaanbare weg is om de moeder inzicht te geven in wat van haar wordt verwacht, wil zij toegelaten kunnen worden tot de levens van de kinderen.
2.5
Het hof overweegt dat de uit artikel 6 en 8 EVRM af te leiden procedurele waarborgen meebrengen dat wanneer de gezagsbeëindiging van een ouder wordt overwogen, de ouder in voldoende mate betrokken moet zijn geweest bij het besluitvormingsproces. De GI en de raad hebben eerder (door het vertalen van brieven, het inzetten van een tolk Birmees en een ‘netwerktolk’ die het dialect Chin Zou spreekt) geprobeerd deze consultatie vorm te geven, maar zijn er niet in geslaagd tot de moeder door te dringen. Het hof achtte echter nog niet alle mogelijkheden tot het effectief betrekken van de moeder in de besluitvorming uitgeput en heeft daarom bij zijn tussenbeschikking van 8 mei 2018 mr. Vos in de gelegenheid gesteld voorstellen voor nadere consultatie te doen. Nu het voorstel ten aanzien van de Eigen Recht/Kracht Conferentie in het belang van de kinderen moet worden verworpen, geen vertrouwenspersoon is gevonden en er geen andere weg is geduid waarlangs de moeder zich, onafhankelijk van de vader, inzicht zou kunnen verschaffen in wat er van haar wordt verwacht, zijn naar het oordeel van het hof de mogelijkheden voor consultatie uitgeput. De omstandigheden zoals deze golden ten tijde van de beschikking van 8 mei 2018 zijn dan ook onveranderd, in die zin dat het – ondanks pogingen daartoe – niet is gelukt om de moeder op constructieve wijze te betrekken in het proces en haar in staat te stellen zich zelfstandig te richten op wat van haar in het belang van de kinderen wordt verwacht. De kinderen verblijven inmiddels al ruim twee jaar in het huidige pleeggezin en zijn toe aan duidelijkheid en rust. Zij zijn gehecht in het pleeggezin, zien de pleegouders als hun ouders en laten langzaam een positieve ontwikkeling zien. Het hof is derhalve van oordeel dat – gelet op het belaste verleden van de kinderen, hun leeftijd en hun ontwikkeling – aan hun belang bij duidelijkheid en stabiliteit doorslaggevend belang moet worden toegekend en de zoektocht naar effectieve manieren tot het betrekken van de moeder in het besluitvormingsproces dient te worden gestaakt.
2.6
Ter beoordeling aan het hof ligt vervolgens nog voor de vraag of ten aanzien van de moeder aan de gronden van artikel 1:266, eerste lid, BW is voldaan. Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Onder verwijzing naar hetgeen in de beschikking van 8 mei 2018 is overwogen, is het hof van oordeel dat de kinderen ten tijde van de uithuisplaatsing en ook thans nog ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. De kinderen hebben in het verleden te maken gehad met instabiliteit, mishandeling en misbruik waarvan zij nog steeds de nadelige gevolgen ondervinden en waarvoor zij worden begeleid en behandeld. De moeder is, in ieder geval sinds de kinderen in Nederland verblijven, onmachtig gebleken om voor hen een veilige opvoedsituatie te creëren en om bescherming te bieden tegen de mishandeling en het misbruik door de vader. De moeder heeft de mishandeling en het misbruik ontkend, de zorgen gebagatelliseerd en kiest tot op heden om haar moverende redenen voor haar partnerrelatie met de vader. Dat de moeder mogelijk zelf eveneens slachtoffer is van het gedrag en de houding van de vader, doet daaraan niet af. Zoals in eerdergenoemde tussenbeschikking en hiervoor onder 2.5 overwogen, is het ondanks pogingen daartoe niet gelukt om, onafhankelijk van de vader, contact en een samenwerkingsrelatie tussen de moeder en de hulpverlening tot stand te brengen. Om de rol van de moeder in het leven van de kinderen vorm te geven en om invulling te geven aan haar gezag over de kinderen is dit echter wel vereist. Het hof komt op grond hiervan tot oordeel dat de moeder niet binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de kinderen aanvaardbare termijn, in staat is de verantwoordelijkheid voor hun verzorging en opvoeding te dragen. De kinderen zijn op dit moment bovenal toe aan stabiliteit, veiligheid en rust. Het hof is dan ook van oordeel dat de huidige opvoedsituatie, waarin de kinderen zich veilig voelen, in hun belang dient te worden voortgezet en dat aan de gronden voor de beëindiging van het gezag van de moeder over de kinderen is voldaan. Het hof zal derhalve de bestreden beschikking ten aanzien van het gezag van de moeder eveneens bekrachtigen.
2.7
Wellicht ten overvloede overweegt het hof dat de uitkomst van deze procedure er niet aan in de weg mag staan dat, als de ontwikkeling van de kinderen dit alsnog toelaat, contacten tussen de moeder en de kinderen mogelijk gemaakt worden. De contactgegevens van de door mr. Vos aangedragen en in Myanmar verblijvende tolk Engels-Chin Zou kunnen hierbij mogelijk behulpzaam zijn.

3.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep eveneens voor zover deze op de beëindiging van het gezag van de moeder ziet;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Noord-Holland (locatie Haarlem), afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het openbaar register.
Deze beschikking is gegeven door mr. T.A.M. Tijhuis, mr. M.F.G.H. Beckers en mr. S.F.M. Wortmann, bijgestaan door mr. S.C.G.A. Duivenvoorde als griffier, en is op 23 oktober 2018 in het openbaar uitgesproken.