ECLI:NL:GHAMS:2018:3807

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 oktober 2018
Publicatiedatum
19 oktober 2018
Zaaknummer
23-002504-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belediging van ambtenaren door verdachte in trein en op politiebureau

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 19 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die eerder door de politierechter was veroordeeld voor belediging van ambtenaren. De verdachte had op 30 januari 2016 in Amsterdam beledigende uitlatingen gedaan tegen een hoofdconducteur en twee politieambtenaren. De tenlastelegging omvatte onder andere de woorden 'Kut Turk' en 'Kankerhond', die de verdachte had geuit tijdens zijn aanhouding. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk beledigend heeft gehandeld en heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing kwam over de strafmaat. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 20 uur, subsidiair 10 dagen hechtenis. De vordering van de benadeelde partij werd niet ontvankelijk verklaard, omdat er onvoldoende bewijs was voor geestelijk letsel. Het hof overwoog dat de verdachte geen inzicht had getoond in zijn eigen gedrag en dat zijn beledigende uitlatingen een ernstige inbreuk op de integriteit van de ambtenaren vormden. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 22c, 22d, 36f, 57, 266 en 267 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002504-17
datum uitspraak: 19 oktober 2018
tegenspraak
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld door de verdachte tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 27 juni 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-020570-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 5 oktober 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 30 januari 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk beledigend (een) ambtena(a)r(en), te weten [naam 1] (ambtenaar werkzaam als hoofd conducteur) en/of [naam 2] (Brigadier werkzaam bij politie Eenheid Amsterdam) en/of [naam 3] (hoofdagent werkzaam bij politie Eenhied Amsterdam) gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar/hun bediening, in het openbaar en/of diens tegenwoordigheid mondeling respectievelijk heeft toegevoegd de woorden: "Kut Turk, Kanker Turk!" en/of "Kankerlijers, kankerhond, vieze rascist" en/of "Kankerlijer, vuile reacist, een nazi ben je", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing ten aanzien van de straf komt dan de politierechter.

Bewezenverklaring

Het hof acht bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 30 januari 2016 in Nederland, opzettelijk beledigend ambtenaren te weten:
- [naam 1], werkzaam als hoofdconducteur en
- [naam 2], brigadier werkzaam bij politie Eenheid Amsterdam en
- [naam 3], hoofdagent werkzaam bij politie Eenheid Amsterdam
gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening, in diens tegenwoordigheid
- [naam 1] mondeling heeft toegevoegd de woorden: "Kut Turk en kanker Turk" en
- [naam 2] mondeling heeft toegevoegd de woorden: "Kankerlijers, vieze racist" en
- [naam 3] mondeling heeft toegevoegd de woorden: "Kankerlijer, vuile racist, een nazi ben je".
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Bewijsverweren
De raadsman heeft primair betoogd dat aan de processen-verbaal van de verbalisanten [naam 2] en [naam 3] geen “dubbele bewijskracht” kan worden toegekend vanwege het feit dat zij aangever/belanghebbende zijn, zodat de verdachte bij gebrek aan bewijs moet worden vrijgesproken van belediging van die verbalisanten. Het hof verwerpt dat verweer, omdat de verdachte heeft erkend dat hij tegen de politie heeft gezegd: kankerlijers, kankerhond, vieze racisten.
De raadsman heeft ter terechtzitting voorts verzocht de verdachte vrij te spreken van belediging van de politieambtenaren [naam 2] en [naam 3], omdat de verdacht voorafgaande aan de beledigende uitlatingen hardhandig is aangepakt door verbalisanten. Onder die omstandigheden moeten de uitlatingen van de verdachte worden gezien als een emotionele ontlading en uitingen van woede en frustratie. In dat geval is er geen sprake van opzettelijke belediging.
Blijkens het proces-verbaal van bevindingen van 30 januari 2016 van de verbalisant [naam 3] is hij door de verdachte uitgescholden bij het inboeken van diens bezittingen. Niet aannemelijk is geworden dat op dat moment al door iemand van de politie geweld tegen de verdachte is gebruikt. Voor zover het verweer betrekking heeft op de belediging van de verbalisant [naam 3] slaagt het reeds daarom niet.
Het proces-verbaal van verbalisant Berlijn van 30 januari 2016 houdt in als verklaring van verbalisant [naam 2] dat hij op 30 januari 2016 te 03.00 uur ‘s nachts aan het werk was op het bureau Beursstraat in Amsterdam toen de verdachte werd binnengebracht. De verdachte schold op dat moment de collega’s die hem binnenbrachten uit. Als hij even later naar de ruimte gaat waar een andere collega bezig is met het verwijderen van de schoenveters van de verdachte, loopt de verdachte naar verbalisant [naam 2] toe, kijkt hem recht in de ogen en scheldt hem uit. In het aanvullend proces-verbaal van 1 mei 2018 dat door verbalisant [naam 2] is opgemaakt verklaart hij dat de verdachte in verband met diens insluiting door hem is gefouilleerd. Na heel veel malen gezegd te hebben dat de verdachte diende te stoppen met beledigende uitlatingen heeft hij hem met twee handen om zijn nek gepakt en op de bank gedrukt.
Het hof ziet geen aanleiding aan de verklaringen van [naam 2] te twijfelen. Anders dan de raadsman heeft gesteld blijkt dan ook niet dat de verdachte zijn beledigende uitlatingen jegens verbalisant [naam 2] eerst heeft gedaan, nadat deze hem met twee handen om de nek op de bank had gedrukt. Integendeel, het van meet af aan provocerende en verbaal agressieve gedrag van de verdachte vond reeds plaats bij binnenkomst van de verdachte op het politiebureau en is daarna kennelijk op het bureau doorgegaan.
Het verweer mist dan ook feitelijke grondslag en wordt verworpen.
Ten slotte heeft de raadsman vrijspraak bepleit op de grond dat verbalisant [naam 2] vanwege het door hem toegepaste disproportionele geweld niet in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening handelde.
Ook dat verweer wordt verworpen. Niet blijkt dat het optreden van verbalisant [naam 2] niet voldoet aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit waardoor hij niet (meer) werkzaam zou zijn geweest in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening. Nog daargelaten dat niets is aangevoerd of vastgesteld omtrent enig lichamelijk letsel bij de verdachte, is het hof van oordeel dat de tegen de verdachte door verbalisant [naam 2] uitgeoefende fysieke dwang om te gaan zitten onder de gegeven omstandigheden niet disproportioneel was.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde belediging van een ambtenaar in functie, meermalen gepleegd, veroordeeld tot twintig uur taakstraf, subsidiair tien dagen hechtenis. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij [naam 1] toegewezen tot een bedrag van honderd Euro en voor het overige niet ontvankelijk verklaard.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd. Zijn inziens dient de vordering van de benadeelde partij [naam 1] niet ontvankelijk te worden verklaard nu het gestelde geestelijk letsel niet is onderbouwd met enig document.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich in de avondtrein tegenover de dienstdoende hoofdconducteur en daarna op het politiebureau waar hij verbleef omdat hij was aangehouden, zeer beledigend uitgelaten. De verdachte heeft door aldus te handelen een inbreuk gemaakt op de integriteit van deze personen en op geen enkele manier respect getoond voor deze gezagsdragers. Dit zijn ernstige feiten waarvoor een taakstraf een passende bestraffing is.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 21 september 2018 is de verdachte eerder veroordeeld, maar vooral wegens zwartrijden in de trein, telkens tot een geldboete. Ook na het plegen van de onderhavige feiten is hij opnieuw veroordeeld voor zwartrijden in de trein.
De verdachte is in hoger beroep ter zitting verschenen en heeft verklaard dat hij zich niet schuldig voelt aan belediging van wie dan ook omdat in zijn ogen de anderen zijn begonnen en ten onrechte geweld tegen hem hebben gebruikt.
Het hof rekent het de verdachte aan dat hij, ook nu nog in hoger beroep, op geen enkele wijze inzicht heeft getoond in zijn eigen gedrag en de wijze waarop hij zich die nacht tegenover verschillende mensen heeft gedragen. Integendeel, hij heeft er blijk van gegeven zijn eigen aandeel in het ontstaan en het verloop van de gebeurtenissen te bagatelliseren en de schuld buiten zichzelf te leggen. Het hof ziet hierom dan ook geen enkele reden af te wijken van hetgeen de verdachte in eerste aanleg is opgelegd en acht alles afwegende, een taakstraf van na te noemen duur passend en geboden.
De vordering tot schadevergoeding
De benadeelde partij [naam 1] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van door hem geleden immateriële schade tot een bedrag van € 200,00 te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is in eerste aanleg toegewezen tot een bedrag van € 100,00 en voor het overige niet ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd zodat het hof in hoger beroep zal oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze is toegewezen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd de dat de vordering van de benadeelde partij [naam 1] niet ontvankelijk wordt verklaard nu het gestelde geestelijk letsel niet is onderbouwd met enig document.
De verdediging heeft de vordering en de hoogte daarvan betwist. De raadsman heeft daartoe aangevoerd hetgeen in zijn pleitnotities is vermeld. Deze houden primair in dat de vordering ingevolge artikel 6:106 BW moet worden afgewezen nu niet is aangetoond dat aangever immateriële schade heeft geleden aangezien een weekje slecht slapen geen aantasting in de persoon oplevert. Subsidiair moet de vordering worden afgewezen omdat de hoogte ervan is gebaseerd op een niet vergelijkbaar geval nu tegen de ambtenaar in kwestie geweld was gebruikt en daar in deze zaak geen sprake van is.
Het hof overweegt als volgt.
Naar het oordeel van het hof is gelet op het bepaalde in artikel 6:106 BW en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende gebleken dat sprake is van aantasting in de persoon. Het hof acht begrijpelijk dat de benadeelde partij zich beledigd heeft gevoeld en in zijn eer en goede naam voelt aangetast, zoals hij ook heeft verklaard. Echter, voor het aannemen van psychisch leed dient aannemelijk te worden gemaakt dat sprake is van geestelijk letsel, dan wel van een zeer ernstige inbreuk op de integriteit van zijn persoon. Het hof stelt vast dat de gestelde immateriële schade bij benadeelde partij niet is onderbouwd met enig stuk. Het hof komt daarom tot het oordeel dat het geestelijk letsel onvoldoende aannemelijk is geworden en behandeling van deze vordering vormt dan ook een onevenredige belasting van het strafgeding. De benadeelde partij kan daarom niet in haar vordering worden ontvangen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 36f, 57, 266 en 267 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

Beslissing

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
20 (twintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis.
Verklaart de benadeelde partij niet ontvankelijk in de vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J. Piena, mr. N.A. Schimmel en mr. R.D. van Heffen, in tegenwoordigheid van mr. F. Kruiswijk, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 19 oktober 2018.
[…]
.