Uitspraak
Onderzoek van de zaak
Tenlastelegging
Vonnis waarvan beroep
equality of arms” en het recht op een eerlijk proces zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat belastend bewijsmateriaal niet of nauwelijks kan worden getoetst, onder meer omdat tapgesprekken niet zijn bewaard, getuigen ondanks daartoe strekkende verzoeken niet in bijzijn van de verdediging zijn gehoord, de betrouwbaarheid van de verklaringen van [medeverdachte 1] en (andere) getuigen niet is onderzocht, en geen nadere vragen aan de pathologen konden worden gesteld. Bovendien heeft geen nader DNA-onderzoek plaatsgevonden, ontbreken pagina’s uit het oorspronkelijke dossier, is geen proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg opgemaakt, bestaan er aanwijzingen dat opsporingsambtenaren buiten hun bevoegdheden zijn getreden en is ten onrechte door de rechter-commissaris toestemming verleend om post van de verdachte aan zijn moeder te onderscheppen.
as a whole’ aan. Ook overigens is onvoldoende onderbouwd welk (ander) nadeel dit eventuele vormverzuim de verdachte zou hebben berokkend, zodat hieraan geen consequenties kunnen worden verbonden. Met betrekking tot het verweer dat ten onrechte door de rechter-commissaris toestemming is verleend om de post van de verdachte aan zijn moeder te onderscheppen, merkt het hof op dat de rechter-commissaris blijkens de machtigingen in zijn overweging heeft betrokken dat de geadresseerde de moeder van de verdachte is. De rechter-commissaris heeft op 25 september 1997 en 15 december 1997 niet-onbegrijpelijk geoordeeld dat er termen aanwezig waren om toestemming te verlenen kennis te nemen van poststukken van de verdachte aan zijn moeder. Dat een andere rechter-commissaris op 14 januari 1998 een andere afweging heeft gemaakt, doet aan de eerdere beslissing niet af. De stelling van de raadsman dat (zelfs) sprake is van een grove, al dan niet doelbewuste veronachtzaming van de belangen van de verdachte op diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak vanwege het verzuim van vormen in het voorbereidend onderzoek als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering acht het hof onvoldoende onderbouwd. Uit het voorgaande volgt tevens dat zich een dergelijke situatie naar het oordeel van het hof niet voordoet.
Vrijspraak van het onder 1 primair en 1 subsidiair ten laste gelegde
Bewijsoverwegingen
Bewezenverklaring
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Oplegging van straf
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Toepasselijke wettelijke voorschriften
BESLISSING
onder 1 primair en 1 subsidiairten laste gelegde heeft begaan en
spreekt de verdachte daarvan vrij.
1 meer subsidiairen
2ten laste gelegde heeft begaan.
gevangenisstrafvoor de duur van
9 (negen) jaren en 9 (negen) maanden.
€ 3.929,93 (drieduizend negenhonderdnegenentwintig euro en drieënnegentig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is.
€ 3.929,93 (drieduizend negenhonderdnegenentwintig euro en drieënnegentig cent)als vergoeding voor
materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
49 (negenenveertig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.